ECLI:NL:GHSHE:2024:2631

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
200.322.698_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep na faillissement van appellante

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 augustus 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Coventry B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante, Coventry B.V., was in staat van faillissement verklaard op 19 maart 2024, en de curator heeft aangegeven de procedure niet te willen voortzetten. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 21 mei 2024 geoordeeld dat appellante niet-ontvankelijk zou worden verklaard in het principaal hoger beroep, omdat er geen grieven waren ingediend tegen het vonnis waarvan beroep. Geïntimeerde heeft aangegeven dat voortzetting van de procedure niet opportuun is, gezien het faillissement van appellante.

Het hof heeft vastgesteld dat de zaak op 12 maart 2024 was verwezen naar de rol voor het wijzen van arrest, en dat de schorsende werking van de Faillissementswet niet van toepassing was. Hierdoor kon het hof de zaak in principaal appel afhandelen. De appellante werd niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en werd veroordeeld in de proceskosten. De geïntimeerde had weliswaar aangekondigd incidenteel appel te willen instellen, maar heeft dit voornemen niet uitgevoerd, waardoor het hof niet verder hoefde te oordelen over de schorsende werking van het faillissement op dat onderdeel.

De uitspraak van het hof houdt in dat appellante niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep en dat zij de kosten van de procedure moet vergoeden, die zijn begroot op € 343,00 aan griffierecht en € 607,00 aan salaris advocaat. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 augustus 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.322.698/01
arrest van 20 augustus 2024
in de zaak van
Coventry B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestiging/kantoorplaats],
appellante,
advocaat: mr. A.H.H.M. Roelofs te Nuland, gemeente ’s-Hertogenbosch,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.M.H. Weijmans te Gemert, gemeente Gemert-Bakel.
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 21 mei 2024 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
's-Hertogenbosch, onder zaaknummer 9519134 CV EXPL 21-5190 gewezen vonnis van
29 december 2022.

9.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 21 mei 2024;
  • de akte uitlaten voort procederen van de zijde van geïntimeerde op de rol van 11 juni 2024.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

10.De verdere beoordeling

10.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat appellante bij eindarrest niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het principaal hoger beroep, omdat tegen het vonnis waarvan beroep geen grieven zijn aangevoerd. Het hof heeft daarop geïntimeerde in de gelegenheid gesteld om een memorie van grieven in incidenteel appel te nemen.
10.2.
Het hof heeft op 14 mei 2024 bericht van mr. R.C.M. Michielsen, curator van appellante, ontvangen met de mededeling dat appellante bij vonnis van 19 maart 2024 door de rechtbank Oost-Brabant in staat van faillissement is verklaard. De curator geeft in zijn bericht aan dat hij de procedure niet wenst over te nemen c.q. voort te zetten. Hij verzoekt de procedure als ingetrokken te beschouwen. Geïntimeerde heeft vervolgens op 27 mei 2024 bij Zivverbericht gereageerd. Geïntimeerde geeft aan dat hij niet gebaat is bij voortzetting van de procedure vanwege het faillissement.
10.3.
Gelet op het voornoemde Zivverbericht van geïntimeerde heeft het hof de zaak vervolgens voor akte uitlaten voort procederen aan de zijde van geïntimeerde gezet met de vraag of hij incidenteel appel wil instellen. Bij akte voor de rol van 11 juni 2024 heeft geïntimeerde aangegeven dat voort procederen voor hem niet meer opportuun is nu appellante voorzienbaar geen verhaal biedt in het geval dat geïntimeerde succesvol is in zijn incidenteel appel. Geïntimeerde verzoekt het hof appellante te veroordelen in de proceskosten. Immers, door de proceshouding van appellante waren de proceskosten grotendeels onnodig en te voorkomen geweest en als appellante wordt veroordeeld in de proceskosten, kan geïntimeerde die vordering indienen in het faillissement.
10.4.
Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat appellante op 19 maart 2024 in staat van faillissement is verklaard. De zaak is echter voor die datum, namelijk op 12 maart 2024, verwezen naar de rol van 21 mei 2024 voor het wijzen van arrest. Ten tijde van het uitspreken van het faillissement was deze zaak dus in staat van wijzen. De schorsende werking van artikel 29 Faillissementswet (hierna: Fw) trad daarom niet in. In dat arrest is het geding in principaal appel niet voortgezet in de zin van art. 30 lid 2 Fw. Immers, bij bindende eindbeslissing is daarin bepaald dat appellante niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het principaal appel. In het tussenarrest is verder geen enkele instructiemaatregel voor voortzetting van het debat van partijen in principaal appel gegeven. Dat betekent dat ingevolge artikel 30 lid 1 Fw in dit geval artikel 25 lid 2 Fw en de artikelen 27, 28 en 29 Fw niet toepasselijk zijn, zodat aan de zaak in principaal appel geen schorsende werking toekomt. Appellante zal gelet op hetgeen is overwogen in het tussenarrest van 21 mei 2024 niet-ontvankelijk worden verklaard in het principaal appel.
10.5.
Appellante zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in het principaal hoger beroep.
10.6.
Het hof overweegt verder dat geïntimeerde weliswaar voor het faillissement heeft aangekondigd dat zij (mogelijk) incidenteel appel wilde instellen en het hof heeft daar in het tussenarrest door het geven van een instructiemaatregel op geanticipeerd, maar geïntimeerde heeft nadien aangegeven dat voornemen niet uit te voeren. Dat betekent dat geïntimeerde in deze zaak niet daadwerkelijk een incidenteel appel heeft ingesteld, zodat niet toegekomen wordt aan de vraag of op dit onderdeel schorsende werking als gevolg van het faillissement aan de orde is.

11.De uitspraak

Het hof:
verklaart appellante niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde (principaal) hoger beroep;
veroordeelt appellante in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van geïntimeerde tot aan deze uitspraak begroot op € 343,00 aan griffierecht en op € 607,00 (0,5 punt x tarief II) aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 augustus 2024.
griffier rolraadsheer