Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
9.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 21 mei 2024;
- de akte uitlaten voort procederen van de zijde van geïntimeerde op de rol van 11 juni 2024.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 augustus 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Coventry B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante, Coventry B.V., was in staat van faillissement verklaard op 19 maart 2024, en de curator heeft aangegeven de procedure niet te willen voortzetten. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 21 mei 2024 geoordeeld dat appellante niet-ontvankelijk zou worden verklaard in het principaal hoger beroep, omdat er geen grieven waren ingediend tegen het vonnis waarvan beroep. Geïntimeerde heeft aangegeven dat voortzetting van de procedure niet opportuun is, gezien het faillissement van appellante.
Het hof heeft vastgesteld dat de zaak op 12 maart 2024 was verwezen naar de rol voor het wijzen van arrest, en dat de schorsende werking van de Faillissementswet niet van toepassing was. Hierdoor kon het hof de zaak in principaal appel afhandelen. De appellante werd niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en werd veroordeeld in de proceskosten. De geïntimeerde had weliswaar aangekondigd incidenteel appel te willen instellen, maar heeft dit voornemen niet uitgevoerd, waardoor het hof niet verder hoefde te oordelen over de schorsende werking van het faillissement op dat onderdeel.
De uitspraak van het hof houdt in dat appellante niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep en dat zij de kosten van de procedure moet vergoeden, die zijn begroot op € 343,00 aan griffierecht en € 607,00 aan salaris advocaat. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 augustus 2024.