ECLI:NL:GHSHE:2024:2607

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
20-003140-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake seksueel misbruik van een minderjarige met een gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte was veroordeeld voor het seksueel misbruik van een minderjarige. De verdachte, geboren in 1992, was eerder door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een contactverbod met het slachtoffer en haar ouders. De rechtbank had ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, maar de vorderingen van de ouders werden niet-ontvankelijk verklaard.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof heeft geoordeeld dat de verweren van de verdediging niet opgingen en dat de rechtbank terecht had geoordeeld. Het hof heeft de straf van de rechtbank vernietigd en een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en een contactverbod met het slachtoffer en haar ouders. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn status als 'first offender' en zijn psychologische situatie.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig seksueel misbruik van een minderjarige, wat ernstige gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer. De beslissing van het hof is gegrond op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die ten tijde van het bewezenverklaarde van toepassing waren. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003140-23
Uitspraak : 1 augustus 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 november 2023, in de strafzaak met parketnummer 03-309693-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1992,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht en waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft daarbij als bijzondere voorwaarde gesteld een contactverbod met het slachtoffer ( [slachtoffer 1] ) en haar ouders ( [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ).
Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] integraal toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk verklaard in hun respectievelijke vorderingen tot schadevergoeding.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis tijdig hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk zal toewijzen tot een bedrag van € 6.321,16 en de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (elk) zal toewijzen tot een bedrag van € 1.000,00, alle te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf. In zoverre zal het hof het beroepen vonnis vernietigen en opnieuw rechtdoen. Bijgevolg zal het hof ook de toepasselijke wettelijke voorschriften vervangen.
Daarnaast zal het hof de gronden – in de zin van de bewijsoverwegingen – aanvullen gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep.
Aanvullende bewijsoverwegingen
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde. Daartoe is – kort weergegeven – bepleit dat er geen steunbewijs is voor de aangifte, nu geen sprake is van waargenomen emoties bij [slachtoffer 1] direct na het tenlastegelegde. Daardoor wordt niet voldaan aan het wettelijke bewijsminimum en dient de verdachte te worden vrijgesproken, aldus de verdediging. Daarnaast heeft de verdediging gesuggereerd dat [slachtoffer 1] niet betrouwbaar is.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat de in hoger beroep gevoerde verweren van de verdediging in de kern een herhaling betreffen van verweren die reeds in eerste aanleg zijn gevoerd en waarop – naar het oordeel van het hof – door de rechtbank juist en voldoende gemotiveerd is beslist. Deze verweren vinden dan ook reeds hun weerlegging in de overwegingen van de rechtbank hieromtrent.
In aanvulling daarop draagt aan de betrouwbaarheid van [slachtoffer 1] ook bij dat zij niet meteen haar hele verhaal heeft gedaan maar eerst slechts tegen haar oma heeft gesproken over een ‘geheimpje’. Nadat daarop in eerste instantie niet is doorgevraagd, herhaalt het slachtoffer dat zij een geheimpje heeft, waarna, na doorvragen, uiteindelijk haar verhaal van hetgeen haar is overkomen volgt. Dit verhoudt zich naar het oordeel van het hof niet tot de lezing van de verdachte die – kort gezegd – inhoudt dat [slachtoffer 1] boos zou zijn geweest omdat ze geen haren kreeg van de overleden kat van verdachte en zij verdachte om die reden – kennelijk uit rancune – beschuldigd heeft van het tenlastegelegde. In het bijzonder bij een kind van (destijds) 8 jaren oud zou het namelijk bij de door de verdachte gestelde emotie (boosheid) meer in de rede hebben gelegen dat zij daarmee meteen een beschuldiging zou hebben geuit richting de verdachte in plaats van aanvankelijk slechts te spreken over een ‘geheimpje’.
Op te leggen straf
De verdediging heeft bepleit dat het hof bij de strafoplegging rekening zal houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij in het bijzonder is gewezen op de omstandigheden dat de verdachte een zogenaamde ‘first offender’ is, en waarbij ook is verwezen naar de door de verdediging overgelegde brief van Stevig d.d. 18 juni 2024, het rapport van de forensisch psycholoog d.d. 24 maart 2023, en het reclasseringsadvies rechtszitting d.d. 3 november 2023.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het met een kind van 8 jaar oud handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl dat kind aan zijn zorg en waakzaamheid was toevertrouwd.
De verdachte heeft [slachtoffer 1] in de nacht van 10 op 11 mei 2022, toen zij bij hem logeerde, seksueel misbruikt, waarbij hij haar lichaam ook seksueel is binnengedrongen. Hij heeft zichzelf eerder beschreven als een soort oom voor [slachtoffer 1] . Hij kwam regelmatig bij de familie [slachtoffer 1] langs en werkte voor de vader van [slachtoffer 1] . Hij is door haar en haar ouders in vertrouwen genomen en de verdachte heeft dit vertrouwen misbruikt en daarmee ernstig beschaamd.
De verdachte heeft daarbij geen enkele blijk gegeven acht te hebben geslagen op de gevolgen die zijn handelen heeft gehad voor [slachtoffer 1] . Het is een feit van algemene bekendheid dat het plegen van feiten als de onderhavige vaak langdurige, ernstige en regelmatig ook onherstelbare schade kan toebrengen aan de geestelijke en seksuele gezondheid en ontwikkeling van slachtoffers. De verdachte heeft [slachtoffer 1] daarmee in zekere zin een gedeelte van haar jeugd ontnomen en dat is hoe dan ook iets dat zij nooit zal kunnen terugkrijgen.
Uit de ter terechtzitting in eerste aanleg voorgelezen slachtofferverklaring en de stukken die ter onderbouwing bij de verzoeken tot schadevergoeding zijn gevoegd, blijkt dat het misbruik voor [slachtoffer 1] en voor haar familie buitengewoon ingrijpende gevolgen heeft gehad.
De verdachte heeft tot op heden geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan het tenlastegelegde. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat dit een eenmalig incident betrof, en geen stelselmatig karakter had.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met het reclasseringsadvies rechtszitting d.d. 3 november 2023 en het rapport van de forensisch psycholoog d.d. 24 maart 2023, waarin de kans op recidive wordt ingeschat als laag.
Van mogelijke detentieongeschiktheid van de verdachte is uit het rapport van de forensisch psycholoog niet gebleken en ook uit voormeld reclasseringsadvies blijkt niet dat er contra-indicaties zijn voor het opleggen van een gevangenisstraf.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 mei 2024, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Ook heeft het hof kennisgenomen van de door de verdediging overgelegde brief van Stevig d.d. 18 juni 2024, waaruit als voornaamste conclusie van zijn sociaal-psychiatrisch verpleegkundige en GZ-psycholoog naar voren komt dat bij de verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, ADHD, autisme en mogelijk ook PTSS en dat de verdachte afspraken nakomt. Ook blijkt daaruit dat de verdachte zich in een reguliere penitentiaire inrichting onveilig zal voelen en daardoor niet aan zichzelf kan werken. Het hof ziet hierin echter onvoldoende aanleiding om niet tot oplegging van een gevangenisstraf over te gaan.
Ten slotte heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is hieromtrent gebleken dat de verdachte een WIA-uitkering ontvangt en onder bewind staat.
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, in verband met een juiste normhandhaving en vanuit het perspectief van vergelding en speciale preventie, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en waarvan 6 maanden voorwaardelijk passend en geboden is. Het hof stelt daarbij een proeftijd van 3 jaren vast, alsmede een contactverbod met [slachtoffer 1] en haar ouders zoals hierna te melden.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd omdat daarin de ernst van het bewezenverklaarde maar ook de mate waarin het bewezenverklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht bij [slachtoffer 1] en haar familie, onvoldoende tot uitdrukking komt.
Met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Wet seksuele misdrijven
Ten slotte overweegt het hof dat per 1 juli 2024 de Wet seksuele misdrijven in werking is getreden. Het hof heeft ambtshalve vastgesteld dat met de inwerkingtreding van deze wet geen sprake is van een wijziging van het sanctierecht ten gunste van de verdachte, zodat het hof is uitgegaan van de strafdreiging zoals neergelegd in artikel 244 (oud) jo. artikel 248, tweede lid (oud), van het Wetboek van Strafrecht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 244 en 248 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben – in welke vorm dan ook, ook niet via derden – met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 1] ), met [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum 2] ) en met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] );
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 1 augustus 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. O.M.J.J. van de Loo is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.