ECLI:NL:GHSHE:2024:2601

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
200.319.916_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weekendregeling en voorlopige vakantieregeling voor minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzoekt om wijziging van de bestaande ouderschapsregeling, specifiek met betrekking tot de weekend- en vakantiedeling van hun minderjarige dochter, geboren in 2011. De rechtbank had eerder een regeling vastgesteld, maar de moeder stelt dat deze niet meer wordt nageleefd en dat de omstandigheden zijn gewijzigd. De vader verzet zich tegen de wijziging en stelt dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de communicatie tussen de ouders problematisch is en dat de minderjarige zich in een loyaliteitsconflict bevindt. Het hof heeft besloten dat er een opbouwende weekendregeling moet komen, waarbij de minderjarige geleidelijk aan meer contact met de vader krijgt. Tevens is er een voorlopige vakantieregeling vastgesteld voor de herfst- en kerstvakantie van 2024. Het hof heeft de zaak aangehouden om de voortgang van de opbouwende regeling te monitoren en zal op een later moment een definitieve beslissing nemen over de vakantiedeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 15 augustus 2024
Zaaknummer: 200.319.916/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/397147 / FA RK 22-1925
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: voorheen mr. G. Demir, thans mr. C.A.E.C.J.M. Hooft,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Hofland.
Deze zaak gaat over [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 25 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 december 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking gedeeltelijk te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de rechtsgronden:
  • primair:alsnog de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 april 2020, alsmede het daaraan gehechte ouderschapsplan, te wijzigen c.q. aan te vullen met de vakantieverdeling zoals genoemd onder randnummer 12 van het beroepschrift;
  • subsidiair:alsnog de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 april 2020, alsmede het daaraan gehechte ouderschapsplan, te wijzigen en een dusdanige gespecificeerde vakantie- een feestdagenverdeling vast te stellen, die het hof in het belang van [minderjarige] geraden acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 januari 2023, heeft de vader verzocht het hoger beroep van de moeder ongegrond te verklaren, althans af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De eerste mondelinge behandeling in deze zaak heeft plaatsgevonden op 11 april 2023.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. R.G.J. van Kerkhof, waarnemend voor mr. G. Demir;
  • de vader, bijgestaan door mr. M. Hofland;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 1] .
Hiervan is een verkort proces-verbaal opgemaakt.
2.3.1.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt. De voorzitter van het hof heeft op 3 april 2023 buiten aanwezigheid van partijen en de raad met [minderjarige] gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep vastgesteld dat – sinds de indiening van het beroepschrift door de moeder – de omstandigheden zijn gewijzigd. De eerder bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 april 2020 (en het daaraan gehechte ouderschapsplan) vastgestelde contactregeling tussen de vader en [minderjarige] wordt niet langer uitgevoerd, omdat [minderjarige] niet meer bij de vader wil overnachten. Tijdens de mondelinge behandeling is verder gebleken dat partijen, via de gemeente, een hulpverleningstraject bij [instantie] zijn gestart, dat zij dit traject in het belang van [minderjarige] vinden en dat zij gemotiveerd zijn om met dit traject te proberen de ontstane situatie te doorbreken. Het hof heeft daarop beslist dat de verdere behandeling van de zaak vier maanden wordt aangehouden, teneinde de resultaten van het traject bij [instantie] af te wachten.
2.5.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 16 september 2022;
  • het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de moeder op 1 augustus 2023;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vader op 9 augustus 2023;
  • het V8-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vader op 31 oktober 2023;
  • het V8-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vader op 30 april 2024;
  • het V8-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de moeder op 17 mei 2024.
2.6.
Het hof heeft, gelet op de inhoud van de overgelegde eindevaluatie van [instantie] (daterend van maart 2024) en de reactie van partijen hierop, aanleiding gezien om een nadere mondelinge behandeling te bepalen.
2.7.
De mondelinge behandeling in hoger beroep is voortgezet op 25 juni 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. R.G.J. van Kerkhof, waarnemend voor
mr. Hooft;
  • de vader, bijgestaan door mr. M. Hofland;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 2] .

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen zijn op 8 mei 2009 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is [minderjarige] geboren.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 28 april 2020 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 26 mei 2020 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.1.
De rechtbank heeft in die beschikking verder bepaald dat het aangehechte en het door de griffier gewaarmerkte echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking. Partijen zijn in het ouderschapsplan – voor zover in deze procedure van belang – een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige] overeengekomen, bestaande uit een weekendregeling en een vakantieregeling, waarbij zij een aantal vakanties en feestdagen in onderling overleg met elkaar dienen te verdelen.
De procedure in eerste aanleg
3.3.
De moeder heeft de rechtbank – voor zover in deze procedure relevant – verzocht om genoemde beschikking van de rechtbank van 28 april 2020, alsmede het daaraan gehechte ouderschapsplan, te wijzigen c.q. aan te vullen voor wat betreft de vakantieverdeling, zoals onder randnummer 21 van het verzoekschrift in eerste aanleg verzocht.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het door partijen op 21 april 2020 ondertekende ouderschapsplan gewijzigd en bepaalt dat partijen de vakanties en feestdagen verdelen op de wijze zoals in rechtsoverweging 4.1. van die beschikking is overwogen.
De procedure in hoger beroep
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandelingen in hoger beroep – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het voorgelegde conflict is beslecht. Na de mondelinge behandeling bij de rechtbank is de vader terugkomen op de daarbij gemaakte afspraken over de herfstvakantie en de deadline om vóór 1 oktober 2022 afspraken te maken over het komende jaar. De vader vindt dat zijn agenda maakt dat de afspraken anders moeten worden. Hij blijft zijn medewerking weigeren aan een 50/50 verdeling van alle vakanties en feestdagen. De vader moet zijn rol en verantwoordelijkheid voor [minderjarige] weer gaan (op)pakken. De verstandhouding tussen partijen is verder verslechterd. [minderjarige] wordt belast met de onenigheid tussen partijen en zij raakt daardoor in een loyaliteitsconflict. Deze belasting zal er niet zijn wanneer er duidelijkheid bestaat over op welke momenten [minderjarige] bij de vader en op welke momenten zij bij de moeder is. Ook de situatie tussen de vader en [minderjarige] is vorig jaar verslechterd. [minderjarige] heeft aangegeven niet meer bij de vader te willen overnachten, onder meer vanwege de gewijzigde situatie bij de vader.
De moeder betreurt dat het traject bij [instantie] niet tot een structurele contactregeling tussen de vader en [minderjarige] heeft geleid. [minderjarige] en de vader hebben nu ongeveer één keer per drie weken gedurende circa 1,5 uur contact, wanneer het de vader en [minderjarige] uit komt. De moeder staat hier volledig buiten. Verder zijn de vader en [minderjarige] tot op heden slechts twee keer tijdens de vakanties één dagje weg geweest. Wel hebben zij dagelijks contact via WhatsApp. De vader legt nu ten onrechte de verantwoordelijkheid voor het contact bij [minderjarige] neer en geeft haar daarbij teveel ruimte. [minderjarige] is pas dertien jaar oud en zij kan het grotere geheel niet overzien; zij wil gewoon meer contact met de vader hebben. [minderjarige] heeft dat ook bij de kindbehartiger van [instantie] aangegeven. De kindbehartiger heeft een opbouwende weekendregeling voorgesteld. De vader heeft deze opbouwende regeling meerdere keren afgewezen, omdat die regeling te snel gaat voor zijn partner en haar kinderen. Ook vindt hij dat het contact met [minderjarige] nu goed gaat en hij wil dat niet ‘ten strijde gooien’. [minderjarige] vindt het ook moeilijk om de partner van de vader en haar kinderen weer ‘onder ogen te komen’. Op dit moment heeft [minderjarige] het gevoel dat zij niet welkom is in het gezin van de vader en dat de partner van de vader daar de baas is. [minderjarige] moet begeleid worden om verbinding met de partner van de vader te realiseren. De kindbehartiger van [instantie] kan opnieuw worden betrokken om [minderjarige] daarin te ondersteunen.
De rechtbank heeft verder ten onrechte overwogen dat telkens vóór 1 oktober van elk jaar de afspraken voor alle schoolvakanties van het betreffende schooljaar gemaakt moeten zijn.
De vakanties moeten echter vóór 1 oktober voor het volgend kalenderjaar zijn verdeeld, zodat de moeder tijdig een vakantieplanning kan maken en vakanties kan boeken. Verder wil zij niet telkens met de vader in ‘gevecht’ moeten over de verdeling van de vakanties en feestdagen. Het is daarom in het belang van [minderjarige] dat alle vakanties en feestdagen volgens een vast en voorspelbaar jaarlijks schema 50/50 tussen partijen worden verdeeld. De moeder verzoekt het hof om alsnog te bepalen dat de vakanties en feestdagen tussen partijen worden verdeeld, zoals onder punt 12 van het beroepschrift is weergegeven. Zij verzoekt het hof tevens om een beslissing te nemen over een weekendregeling tussen de vader en [minderjarige] en om aan beide regelingen een dwangsom te verbinden.
3.7.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandelingen in hoger beroep – samengevat – het volgende aan.
Partijen hebben een traject bij [instantie] doorlopen om hun gezamenlijk ouderschap te verbeteren. Ook [minderjarige] is in dit proces betrokken. Eerst dient het contact tussen partijen goed te zijn, alvorens een structurele contactregeling tussen de vader en [minderjarige] kan worden vastgesteld. Dat is nodig om [minderjarige] onbelast tussen partijen heen en weer te kunnen laten pendelen. Er heeft echter maar één gezamenlijk oudergesprek bij [instantie] plaatsgevonden en dat gesprek is niet constructief verlopen. Er is op dit moment geen enkel contact tussen partijen mogelijk. De vader heeft bij [instantie] aan zijn deel van de communicatie gewerkt. Het contact tussen de vader en [minderjarige] is op dit moment goed. Zij spreken regelmatig af, maar hun beider agenda’s zijn vol. Zij hebben wel dagelijks contact via WhatsApp. [minderjarige] vindt dat de huidige vorm van contact met de vader goed is, ook omdat haar hele sociale leven zich in de omgeving van de moeder afspeelt. De vader is ook met [minderjarige] aan de slag gegaan om haar weer bij hem te laten overnachten. [minderjarige] wil echter nog steeds niet bij de vader overnachten omdat zij nog moet wennen aan de nieuwe situatie. Ook voelt [minderjarige] zich schuldig wanneer zij iets met de partner van de vader onderneemt. De vader wil voorkomen dat [minderjarige] een loyaliteitsconflict krijgt. [minderjarige] geeft verschillende signalen af aan partijen en aan de kindbehartiger. De vader vreest dat wanneer er een contactregeling aan [minderjarige] wordt opgelegd, zij blokkeert en het contact met hem opnieuw verbreekt.
De vader betwist dat hij is teruggekomen op de eerder tussen partijen gemaakte afspraken. Zij kwamen er na de mondelinge behandeling achter dat er een vergissing was gemaakt in de data van de herfstvakantie. Er is op dat moment in goed onderling overleg afgesproken dat de gemaakte afspraak iets zou worden aangepast en de vader is die afspraak ook nagekomen.
De vader betwist verder dat alle vakanties 50-50 moeten worden verdeeld. Partijen hebben in het ouderschapsplan vastgelegd dat de meivakantie, de kerstvakantie en de zomervakantie bij helfte moeten worden verdeeld en dat de herfst- en krokusvakantie voor rekening van de moeder komen. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking niet bepaald dat de herfst- en krokusvakantie 50-50 moeten worden verdeeld, maar dat partijen daar afspraken over moeten maken voor een bepaalde datum. Daar heeft de vader zich, voor wat betreft het schooljaar 2022/2023, aan gehouden. De vader kan niet tegemoet komen aan een jaarlijks vast schema, zoals door de moeder verzocht. De vader is directeur van een softwarebedrijf en hij moet vaak handelen naar snel veranderende situaties in een dynamisch werkveld. Hierdoor is het voor hem lastig om nu al vast te leggen wanneer hij welke schoolvakanties vrij kan nemen. Dat is de reden waarom de afspraken in het ouderschapsplan op deze wijze zijn overeengekomen. Daarnaast wil de vader ook graag met [minderjarige] , zijn partner en haar kinderen op vakantie kunnen gaan. De vakanties zijn een hele puzzel en niet kan worden verwacht dat iedereen rekening houdt en zich moet aanpassen aan het dichtgetimmerde vakantieschema van de vader. Ook is het niet in het belang van [minderjarige] om alles dicht te timmeren; zij wordt ook steeds ouder en heeft haar eigen wensen. Verder is het ook niet nodig om rigide afspraken te maken. In het verleden zijn de afspraken over de vakantie-verdeling altijd op een normale manier verlopen.
Bovendien is er geen sprake van een omissie in de bestreden beschikking, zoals de moeder stelt. Partijen hebben overeenkomstig de bestreden beschikking een compromis bereikt, waarbij zij voor ieder schooljaar tot afspraken moeten komen en waarbij zij rekening kunnen houden met elkaars wensen. De vader ziet dan ook niet in waarom het hof deze bereikte overeenstemming moet vernietigen. Tot slot is de door de moeder verzochte dwangsom niet terecht en doet deze ook geen recht aan het streven van partijen om te werken aan een verbetering van hun onderlinge verstandhouding.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandelingen in hoger beroep – samengevat – het volgende aangevoerd.
[minderjarige] zit klem tussen de ouders. De vader heeft een nieuw gezin waar [minderjarige] zich niet makkelijk in ‘mengt’. De band tussen de vader en [minderjarige] is in de basis echter goed. [minderjarige] heeft het wel nodig om de band met de vader te voelen en bevestigd te zien.
Uit de eindevaluatie van [instantie] volgt dat de ouders met hun eigen denkwijze de huidige situatie in stand houden. De moeder vindt dat de vader zijn verantwoordelijkheid niet neemt. De vader is van mening dat hij die verantwoordelijkheid niet kan nemen omdat hij niet met de moeder in gesprek kan gaan. De vader wil met de moeder communiceren, maar gebleken is dat dat niet gaat. De communicatie tussen deze ouders zal altijd minimaal blijven. Parallel ouderschap zou uitkomst kunnen bieden omdat de ouders zich dan kunnen beperken tot zakelijke communicatie. De gemeente zou de ouders kunnen helpen bij het vinden van een zorgaanbieder om het parallel ouderschap tussen hen te begeleiden.
Uit het gesprek dat [minderjarige] met de kindbehartiger van [instantie] heeft gehad volgt dat zij eigenlijk graag een reguliere contactregeling met de vader wil hebben. [minderjarige] accepteert de huidige contactvorm met de vader echter, omdat zij op die manier geen contact hoeft te hebben met de partner van de vader en haar kinderen. Er wordt nu met betrekking tot het contact met de vader teveel bij [minderjarige] zelf neergelegd; zij krijgt daarin teveel ruimte. De raad vindt een reguliere contactregeling in het belang van [minderjarige] omdat dit [minderjarige] duidelijkheid biedt. De woonafstand tussen de ouders en het feit dat de regels bij de ouders verschillend zijn, vormen evenmin een beletsel voor een reguliere contactregeling. Deze reguliere contactregeling dient wel te worden opgebouwd. [minderjarige] heeft ondersteuning nodig omdat er een aantal ‘hobbels’ te nemen zijn, waaronder haar relatie met de partner van de vader. Zij zal moeten leren te functioneren in het nieuwe gezin van de vader. Mogelijk kan de kindbehartiger van [instantie] of een psycholoog daarin een rol spelen.
De motivering van de beslissing
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
Het hof moet eerst beoordelen of er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden. Bij voornoemde beschikking van de rechtbank van 28 april 2020, en het daaraan gehechte ouderschapsplan, is een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige] vastgelegd. Verder hadden partijen tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank, in aanvulling op dit ouderschapsplan, overeenstemming bereikt over een nadere verdeling van de vakanties- en feestdagen. De rechtbank heeft daarom in de bestreden beschikking genoemde beschikking van 28 april 2020, en het daaraan gehechte ouderschapsplan, op dit punt gewijzigd. Vast staat dat zowel de weekendregeling als de (nadere) verdeling van de vakantie- en feestdagen tussen partijen niet langer wordt uitgevoerd. [minderjarige] heeft aangegeven niet meer bij de vader te willen overnachten en partijen zijn niet in staat gebleken om de vakanties- en feestdagen in onderling overleg te verdelen. Er is daarom – naar het oordeel van het hof – sprake van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden, zodat het hof aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak toekomt. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
3.9.3.
Partijen hebben inmiddels het traject bij [instantie] doorlopen. Uit de eindevaluatie van [instantie] van maart 2024 alsmede tijdens de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat het partijen binnen dit traject niet is gelukt om de weekendregeling tussen de vader en [minderjarige] , zoals opgenomen in het ouderschapsplan, te hervatten en dat het partijen evenmin is gelukt om de onderlinge verstandhouding te verbeteren. Hoewel in het onderhavige hoger beroep, gelet op de inhoud van de grieven van de moeder, strikt genomen alleen de nadere verdeling van de vakanties en feestdagen aan het hof voorligt, maken de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden dat het hof op dit moment nog geen eindbeslissing kan geven over de nadere verdeling van de vakanties en feestdagen. Eerst dient de weekendregeling tussen de vader en [minderjarige] te worden hervat. De moeder heeft tijdens de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep het hof verzocht om ook op dit punt een beslissing te nemen. Het hof heeft daarop ter zitting van 25 juni 2024 aan partijen gevraagd of zij ook een beslissing over de reguliere zorgregeling wensen. Beide partijen hebben daarmee ingestemd. Het hof zal aan dit verzoek gevolg geven omdat, zolang [minderjarige] nog niet bij de vader overnacht, van een langdurig verblijf van [minderjarige] bij de vader in de vakanties immers nog geen sprake kan zijn.
3.9.4.
Het hof constateert met de raad dat partijen door hun denk- en handelswijze de huidige situatie, waarin er geen sprake is van een structurele contactregeling tussen de vader en [minderjarige] , in stand houden. Zo volgt uit het verslag van de kindbehartiger van [instantie] dat een duidelijke contactregeling voor [minderjarige] wenselijk is en dat de vader de door de kindbehartiger voorgestelde (aangepaste) opbouwregeling meerdere keren heeft afgewezen. De vader heeft daarvoor als reden gegeven dat eerst de communicatie tussen partijen dient te worden verbeterd, alvorens een structurele regeling kan worden vastgelegd. De moeder vindt daarentegen dat de vader zo snel mogelijk zijn rol en verantwoordelijkheid als ouder dient te nemen, waarbij zij ook aangeeft dat [minderjarige] graag meer contact met de vader wil hebben. De vader betwist dit en stelt dat [minderjarige] bij hem iets anders aangeeft en dat zij met een loyaliteitsconflict kampt.
3.9.5.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene tijdens de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep, met de raad en de kindbehartiger van oordeel, dat het in het belang van [minderjarige] is om een structurele contactregeling tussen haar en de vader vast te stellen. Dat de communicatie en onderlinge verstandhouding tussen partijen nog voor verbetering vatbaar is, maakt dat niet anders. Nu het traject bij [instantie] geen, althans onvoldoende verbetering in de communicatie tussen partijen teweeg heeft gebracht, kan hier niet langer op worden gewacht. Het staat partijen overigens vrij om, zoals de raad tijdens de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren heeft gebracht, een zorgaanbieder te benaderen om parallel ouderschap op te gaan starten.
De huidige vorm van contact tussen de vader en [minderjarige] , waarbij fysiek contact slechts één keer per drie weken plaatsvindt en er vooral sprake is van contact via WhatsApp, acht het hof te vrijblijvend en te onduidelijk voor [minderjarige] . Bovendien legt de huidige vorm van contact teveel verantwoordelijkheid bij [minderjarige] zelf neer, wat het hof – gelet op de leeftijd van [minderjarige] van dertien jaar – niet passend acht. De ouders dienen hierin zelf de verantwoordelijkheid te nemen. [minderjarige] is derhalve gebaat bij een structurele regeling waarbij het duidelijk is wanneer zij bij welke ouder verblijft.
3.9.6.
Een weekendregeling kan echter niet meteen worden vastgesteld. Deze dient geleidelijk te worden opgebouwd omdat [minderjarige] daarbij de ondersteuning van een professional nodig heeft. Zij moet in het contactherstel met de vader eerst nog een aantal ‘hobbels’ nemen, waaronder haar relatie met de partner van de vader en het verwerven van een plaats binnen het nieuwe gezin van de vader. Het hof heeft tijdens de voortgezette mondelinge behandeling met partijen besproken dat [minderjarige] gedurende de (opbouwende) weekendregeling zich bijvoorbeeld kan laten begeleiden door de kindbehartiger van [instantie] en/of een andere zorgaanbieder (bijvoorbeeld een psycholoog).
Het hof acht de navolgende opbouwende weekendregeling in het belang van [minderjarige] , waarbij zij bij de vader verblijft:
  • om de week op zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur;
  • om de week op zaterdag van 10.00 uur tot 20.30 uur;
  • om de week op zaterdag van 10.00 uur tot 20.30 uur en op zondag van 10.00 uur tot 19.00 uur, zonder overnachting;
  • om de week van zaterdag van 10.00 uur tot zondag 19.00 uur, met overnachting.
Iedere stap dient twee keer te worden uitgevoerd, waarna de regeling verder zal worden uitgebreid naar de volgende stap, zoals hiervoor is weergegeven. Daarna geldt een definitieve weekendregeling, waarbij [minderjarige] om de week bij de vader verblijft van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur.
Verder is tijdens de voortgezette mondelinge behandeling gebleken dat partijen het erover eens zijn dat het contactmoment tussen de vader en [minderjarige] van maandagavond tot en met dinsdagavond, zoals opgenomen in het oorspronkelijke ouderschapsplan, kan komen te vervallen. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
3.9.7.
Verder stelt het hof naast voornoemde weekendregeling, in afwachting van het verloop hiervan, een voorlopige vakantieregeling vast voor de herfst- en kerstvakantie 2024. Het hof acht het op dit moment in het belang van [minderjarige] dat zij gedurende de herfstvakantie 2024 volledig bij de moeder verblijft, omdat de weekendregeling zich dan nog in de opbouwende fase bevindt. Verder acht het hof het in het belang van [minderjarige] dat de kerstvakantie 2024 bij helfte tussen partijen wordt verdeeld, waarbij zij in de eerste week van de kerstvakantie bij de vader verblijft vanaf vrijdag 19.00 uur tot en met zaterdag 20.30 uur en zij in de tweede week vanaf zaterdag 20.30 uur bij de moeder verblijft. Er vindt géén extra wisseling plaats tijdens de kerstdagen en oud- en nieuwjaar.
3.9.8.
Alvorens het hof een eindbeslissing kan nemen over een definitieve verdeling van de vakanties- en feestdagen dient de (advocaat van de) vader, als meest gerede partij, het hof te informeren over het verloop van de opbouwende weekendregeling en de voorlopige vakantieregeling. Daarbij dient ook het verslag van te consulteren kindbehartiger van [instantie] en/of een andere zorgaanbieder te worden overgelegd.
Teneinde de voortgang in deze zaak te bewaken en omdat het in het belang van [minderjarige] is dat er een structurele contactregeling tussen haar en de vader geldt, die ook door de vader wordt nagekomen, bepaalt het hof dat de mondelinge behandeling in hoger beroep wordt voortgezet op
28 januari 2025 om 10.00 uur. Partijen en de raad zullen te zijner tijd hiervoor nog een oproepbrief van de griffie van het hof ontvangen.
3.9.9.
Het hof verzoekt de (advocaat van de) vader uiterlijk om drie weken vóór de datum van de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep,
derhalve 7 januari 2025het hof te informeren zoals hiervoor onder 3.9.8. is bepaald en het verslag van de kindbehartiger en/of andere zorgaanbieder over te leggen.
De (advocaat van de) moeder en de raad worden vervolgens door het hof in de gelegenheid gesteld om uiterlijk één week voorafgaand aan de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep,
derhalve 21 januari 2025, schriftelijk hierop te reageren.
3.9.10.
Het hof merkt tot slot op dat van partijen wordt verwacht dat zij uitvoering zullen geven aan de hiervoor genoemde opbouwende weekendregeling en de voorlopige vakantieregeling voor de herfst- en kerstvakantie in 2024. Het hof gaat ervan uit dat mochten er bij de uitvoering van de opbouwende weekendregeling en/of de voorlopige vakantieregeling problemen ontstaan, het hof daarvan door de advocaten van partijen zo spoedig mogelijk in kennis wordt gesteld. Het hof ziet daarom vooralsnog geen aanleiding om aan de nakoming van de door het hof vastgestelde regelingen tussen de vader en [minderjarige] een dwangsom te verbinden, zoals door de moeder verzocht.
3.10.
Op grond van het voorgaande beslist het hof als hierna onder 4 vermeld.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 25 oktober 2022, voor zover de rechtbank daarbij de beschikking van 28 april 2020 en het daaraan gehechte ouderschapsplan heeft gewijzigd;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 april 2020 en het daaraan gehechte ouderschapsplan, voor wat betreft de daarbij vastgestelde weekendregeling;
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , de volgende (opbouwende) weekendregeling vast, waarbij [minderjarige] bij de vader verblijft:
  • om de week op zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur;
  • vervolgens om de week op zaterdag van 10.00 uur tot 20.30 uur;
  • vervolgens om de week op zaterdag van 10.00 uur tot 20.30 uur en op zondag van 10.00 uur tot 19.00 uur, zonder overnachting;
  • vervolgens om de week van zaterdag van 10.00 uur tot zondag 19.00 uur, met overnachting,
waarbij het hof bepaalt dat iedere stap twee keer dient te worden uitgevoerd, waarna de regeling verder zal worden uitgebreid met de volgende stap,
en de vader en [minderjarige] daarna contact met elkaar zullen hebben:
- om de week van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur;
stelt een voorlopige verdeling van de herfst- en kerstvakantie 2024 vast waarbij [minderjarige] :
  • tijdens
  • tijdens
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing omtrent de definitieve en volledige verdeling van de vakanties- en feestdagen aan tot
28 januari 2025 PRO FORMA;
verzoekt de (advocaat van de) vader het hof
uiterlijk 7 januari 2025te informeren over het verloop van de opbouwende weekendregeling en de voorlopige vakantieregeling, waarbij tevens het verslag van de kindbehartiger en/of andere zorgaanbieder in het geding dient te worden gebracht;
stelt de (advocaat van de moeder) moeder en de raad in de gelegenheid om
uiterlijk 21 januari 2025schriftelijk op de door de vader in het geding gebrachte stukken te reageren;
bepaalt dat partijen in persoon, bijgestaan door hun advocaten, en de Raad voor de Kinderbescherming (vertegenwoordigd door een persoon die van de zaak op de hoogte is),
op 28 januari 2025 om 10.00 uurzullen verschijnen op de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te ’s-Hertogenbosch.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.C. Dumoulin en M.A. Stammes en is op 15 augustus 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.