ECLI:NL:GHSHE:2024:2593

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
20-002928-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot het niet meewerken aan ademonderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het niet meewerken aan een ademonderzoek, in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De politierechter had de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken opgelegd, een taakstraf van 80 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 10 maanden. De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die heeft verzocht om het vonnis te vernietigen en de verdachte opnieuw te veroordelen. De advocaat-generaal heeft eenzelfde straf geëist als de politierechter had opgelegd, met inbegrip van de ontzegging van de rijbevoegdheid. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf.

Het hof heeft het beroep gegrond verklaard en het vonnis van de politierechter vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en heeft de verdachte opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, een taakstraf van 80 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002928-23
Uitspraak : 31 juli 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 19 oktober 2023, met parketnummer
96-328452-22, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf met parketnummer
96-082938-22, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte voor ‘overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 maanden. Daarnaast heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis onder parketnummer 96-082938-22.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zal opleggen waarvan de duur gelijk staat aan de duur dat het rijbewijs van de verdachte ingevorderd of ingehouden is geweest. Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging gelast van de eerder voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis met parketnummer 96-082938-22.
Door de verdediging is een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 december 2022 te Roosendaal, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 december 2022 te Roosendaal, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het hof volstaat op de voet van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de navolgende opgave van de bewijsmiddelen ten aanzien van het tenlastegelegde, aangezien de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit.
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het dossier van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, District De Markiezaten, Basisteam Roosendaal, zaakregistratienummer PL2000-2022328132, gesloten d.d. 16 december 2022.
Alle processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten.
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 17 juli 2024;
Het proces-verbaal rijden onder invloed, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 10 december 2022;
Het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 20 december 2022.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om te volstaan met het opleggen van een geldboete. Ten aanzien van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen is door de verdediging verzocht dat het hof de duur gelijk zal stellen aan de periode dat het rijbewijs van de verdachte ingevorderd of ingehouden is geweest. Daartoe is aangevoerd dat bij een eventuele bewezenverklaring van het tenlastegelegde de verdachte een tweede strafpunt op zijn rijbewijs zal krijgen en dat het rijbewijs daardoor ongeldig wordt verklaard. Nu de verdachte ter verkrijging van een nieuw rijbewijs opnieuw een theorie- en praktijkexamen dient af te leggen, is een langere rijontzegging niet meer opportuun.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij op 10 december 2022 geweigerd heeft zijn medewerking te verlenen aan een ademanalyse. Door aldus te handelen heeft hij geen gevolg gegeven aan een aan hem door een opsporingsambtenaar gegeven bevel zich aan een ademonderzoek te onderwerpen. Hierdoor heeft hij de vaststelling van het alcoholgehalte in zijn adem gefrustreerd en een controle naar zijn rijgeschiktheid in het belang van de verkeersveiligheid onmogelijk gemaakt.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof in strafverzwarende zin acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder meermaals onherroepelijk is veroordeeld voor alcohol c.q. verdovende middelen gerelateerde overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Uit voornoemd uittreksel blijkt voorts dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Tevens heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij werkzaam is als automonteur, sinds maart 2023 een eigen autobedrijf heeft opgestart, en dat hij (daarvan) nog schulden heeft.
Alle omstandigheden afwegende zal het hof aan de verdachte opleggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 3 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis. Het hof ziet onvoldoende aanleiding om te volstaan met het opleggen van een door de verdediging bepleite geldboete.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof ter zake van het bewezenverklaarde feit aan verdachte tevens de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Daarbij zal de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van voormelde ontzegging in mindering worden gebracht ingevolge artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. In het feit dat de verdachte voor zijn werk moet kunnen beschikken over zijn rijbevoegdheid, alsmede de omstandigheid dat – als gevolg van het bewezenverklaarde in onderhavige zaak – zijn rijbewijs zijn geldigheid zal verliezen en de verdachte een nieuw rijbewijs dient te behalen, ziet het hof in het bijzonder aanleiding om de duur van het onvoorwaardelijke gedeelte van de ontzegging gelijk te stellen aan de tijd dat het rijbewijs van de verdachte reeds ingevorderd is geweest.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Gelderland van 27 juli 2022 onder parketnummer 96-082938-22. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis;
ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht;
beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 27 juli 2022, parketnummer 96-082938-22, te weten van:
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. E.F. Stamhuis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Harskamp, griffier,
en op 31 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.