Uit de stukken blijkt in het dossier blijkt het volgende.
In verband met niet toegestane manifestaties/demonstraties was op 24 januari 2021 het centrum van Eindhoven van 11.00-23.00 uur aangewezen als veiligheidsrisicogebied. Omstreeks 14.17 uur heeft de burgemeester van Eindhoven opdracht gegeven tot beëindiging van de manifestatie/demonstratie en een noodbevel gegeven het plein te ontruimen. De Algemeen commandant heeft daarop op grond van het noodbevel aan de politiemensen opdracht gegeven geweld te gebruiken. Vervolgens heeft de burgermeester toestemming gegeven de waterwerper in te zetten als geweldsmiddel. Er was sprake van zeer ernstig geweld tegen de politie en direct gevaar voor grootschalig en ernstig letsel, omvangrijke en ernstige vernielingen en massale verstoring van de openbare orde.
De politie heeft voorafgaand aan het geweldsmisbruik meermalen een waarschuwing gegeven middels een omroepinstallatie van een politievoertuig. Ook is met een megafoon het publiek regelmatig gevorderd het plein te verlaten en is gewaarschuwd dat het plein zou worden ontruimd bij niet voldoen daar aan en vervolgens dat de waterwerper zou worden ingezet.
De commandant van de waterwerper, [getuige] , heeft verklaard dat hij van de compagniecommandant opdracht kreeg tot inzet van de waterwerper. Hij had opdracht de linie te ontzetten. De commandant heeft verklaard dat ze eerst ruimte hebben gemaakt voor de waterwerper door water te spuiten. Hij zag dat groepjes mensen probeerden langs de waterwerper naar de linie te lopen. Hij zag een man met een groot fietskettingslot lopen. Hij heeft naar beklaagde geroepen: ‘Die gozer, die gozer met het slot!’. Er liepen meer mensen om de man heen. Ze (het hof begrijpt: de politie) wilden voorkomen dat de mensen naar de linie gingen.
Beklaagde heeft in raadkamer verklaard dit te hebben opgevat - en naar het oordeel van het hof mogen opvatten - als een bevel. Binnen dat bevel heeft ze haar eigen verantwoordelijkheid. Op basis hiervan heeft beklaagde de afweging gemaakt op de groep te spuiten om de linie er achter te beschermen welke afweging naar het oordeel van het hof heeft geleid tot proportioneel handelen.
Beklaagde heeft in raadkamer toegelicht dat het richtpunt van het waterkanon niet ook het trefpunt is en dat er bovendien enige vertraging is tussen het schieten en het moment van de waterstraal. De waterwerper stond op korte afstand van de plaats waar de groep mensen, waar klaagster deel van uitmaakte, liep. Beklaagde heeft een beweging met de straal naar de mensen gemaakt en daarbij op de lichamen gericht. Ze heeft daarbij niet op een persoon gericht. Uit de beelden die in raadkamer zijn bekeken, blijkt naar het oordeel van het hof dat beklaagde eerst water heeft gespoten op de grond vlakbij de groep mensen, waarna het waterkanon gericht werd op de groep. Naar het oordeel van het hof is in de beschreven omstandigheden van het geval sprake van gepast geweld.