In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een WOZ-aanslag en de objectafbakening voor de watersysteemheffing. De belanghebbende, eigenaar van een woning, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag van € 19,51 voor het jaar 2021, die door de heffingsambtenaar van Waterschap de Dommel was opgelegd. De belanghebbende stelde dat de objectafbakening onjuist was, omdat de gemeente bij het vaststellen van de WOZ-aanslag ook een stuk gemeentegrond en een gemeente-bouwwerk had meegerekend. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep instelde.
Het hof oordeelde dat de klachten van de belanghebbende over de objectafbakening niet aan de orde konden komen in deze procedure, omdat de heffingsambtenaar de afbakening en de waarde van het object volgens de wet moest volgen. De belanghebbende had de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de WOZ-beschikking, maar dit was niet in deze procedure aan de orde. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aanslag terecht was opgelegd, aangezien de omschrijving van het belastingobject voldoende duidelijk was en de belanghebbende wist om welke woning het ging, ondanks een kleine fout in de adressering.
De uitspraak van het hof bevestigde dat de heffingsambtenaar de juiste procedure had gevolgd en dat de belanghebbende geen gegronde redenen had om de aanslag aan te vechten. Het hof verklaarde het hoger beroep ongegrond en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het griffierecht niet werd vergoed.