ECLI:NL:GHSHE:2024:2581

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
: 22/1783
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen WOZ-aanslag en objectafbakening in watersysteemheffing

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een WOZ-aanslag en de objectafbakening voor de watersysteemheffing. De belanghebbende, eigenaar van een woning, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag van € 19,51 voor het jaar 2021, die door de heffingsambtenaar van Waterschap de Dommel was opgelegd. De belanghebbende stelde dat de objectafbakening onjuist was, omdat de gemeente bij het vaststellen van de WOZ-aanslag ook een stuk gemeentegrond en een gemeente-bouwwerk had meegerekend. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep instelde.

Het hof oordeelde dat de klachten van de belanghebbende over de objectafbakening niet aan de orde konden komen in deze procedure, omdat de heffingsambtenaar de afbakening en de waarde van het object volgens de wet moest volgen. De belanghebbende had de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de WOZ-beschikking, maar dit was niet in deze procedure aan de orde. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aanslag terecht was opgelegd, aangezien de omschrijving van het belastingobject voldoende duidelijk was en de belanghebbende wist om welke woning het ging, ondanks een kleine fout in de adressering.

De uitspraak van het hof bevestigde dat de heffingsambtenaar de juiste procedure had gevolgd en dat de belanghebbende geen gegronde redenen had om de aanslag aan te vechten. Het hof verklaarde het hoger beroep ongegrond en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het griffierecht niet werd vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/1783
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 27 september 2022, nummer SHE 21/2350 in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van Waterschap de Dommel te Boxtel,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag watersysteemheffing gebouwd opgelegd van € 19,51 (verder: de aanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof en aanvullende stukken ingediend. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft in reactie op het verweerschrift een ‘conclusie van repliek’ en diverse nadere stukken ingediend. De heffingsambtenaar heeft een ‘conclusie van dupliek’ ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de heffingsambtenaar.
1.7.
De zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1.8.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de woning aan de [adres] te [woonplaats] . De WOZ-waarde is naar de waardepeildatum 1 januari 2020 vastgesteld op € 99.000.
2.2.
Aan belanghebbende is de aanslag opgelegd. Het aanslagbiljet is gericht aan belanghebbende en vermeldt als adres [adres] . Belanghebbendes woning - het belastingobject - wordt vervolgens op het aanslagbiljet omschreven als [adres] .

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil zijn de volgende vragen:
I. is de objectafbakening voor de berekening van de WOZ-waarde juist?
II. is de aanslag terecht opgelegd ter zake van het op het aanslagbiljet onder de ‘Omschrijving’ genoemde adres?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrond verklaring van het hoger beroep en vermindering van de aanslag met € 1,04. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Vraag I
4.1.
Uit het hoger beroepschrift maakt het hof op dat belanghebbende het niet eens is met de objectafbakening voor de Wet waardering onroerende zaken en de daarop gebaseerde WOZ-waarde. Doordat de gemeente bij het vaststellen van de WOZ-aanslag ook een stuk gemeentegrond met perceelnummer [nummer] en een gemeente-bouwwerk (klampmuur) bij het woonhuis van belanghebbende heeft gerekend, is de aanslag volgens hem € 1,04 te hoog opgelegd.
4.2.
De rechtbank heeft met betrekking hiertoe het volgende overwogen:
3.1.
Het punt is echter dat de klachten van eiser over de door hem gestelde onjuiste objectafbakening in deze procedure niet aan de orde kunnen komen. De heffingsambtenaar heeft er al in de uitspraak op bezwaar – en nogmaals in het verweerschrift – terecht op gewezen dat de objectafbakening en het toekennen van een waarde aan het afgebakende object door de heffingsambtenaar van de gemeente wordt gedaan. In het geval van eiser is dat dus de gemeente Tilburg. Dat volgt uit de relevante bepalingen van de Waterschapswet en de Verordening watersysteemheffing Waterschap De Dommel 2021 (Verordening). Dit is een bewuste keuze van de wetgever geweest, onder andere om te voorkomen dat diverse overheden een object verschillend zouden afbakenen. De heffingsambtenaar moet die afbakening en de daaraan toegekende waarde dan ook volgen. Voor zover eiser meent dat de heffingsambtenaar in afwijking van de toepasselijke wettelijke regels zelf zijn woning als object had moeten afbakenen, kan hij daarin niet worden gevolgd. De heffingsambtenaar moet zich aan de wet houden en kan die niet opzij zetten op basis van het argument dat eiser het met die wet niet eens is of niet kan leven met de uitkomst van de toepassing daarvan.
3.2.
Dit alles betekent dat als eiser het oneens blijft met de wijze waarop zijn woning en het bijbehorende perceel als object is afgebakend, hij hiervoor bij de heffingsambtenaar van zijn gemeente moet zijn. Hij kan dat aan de orde stellen door bezwaar te maken tegen de aanslag onroerend zaakbelasting (OZB)/WOZ-beschikking waarbij aan zijn woning de WOZ-waarde is toegekend.
4.3.
Het hof acht deze overwegingen juist en op goede gronden gegeven en maakt deze tot de zijne. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep inbrengt maakt dat niet anders. De aanslag wordt opgelegd aan de eigenaar van een onroerende zaak, in dit geval aan belanghebbende als eigenaar van zijn woning. De hoogte van de aanslag wordt voor gebouwde objecten bepaald aan de hand van de WOZ-waarde. Over (de juistheid van) de WOZ-waarde in het aanslagbiljet watersysteemheffing 2021 kan het hof in deze procedure geen oordeel geven.
Vraag II
4.4.
De rechtbank heeft met betrekking tot de adressering het volgende overwogen:
4. Eiser stelt tot slot nog dat in de aanslag als omschrijving van het belastingobject staat “ [adres] ” (met kleine in plaats van hoofdletters i), dat dit object niet bestaat en dat daarom – zo begrijpt de rechtbank – aan hem ten onrechte de aanslag is opgelegd. Eiser kan hierin niet worden gevolgd. Met de bedoelde omschrijving wordt een bestaand object aangeduid, te weten eisers woning. Ook kan er geen enkele twijfel bestaan over de vraag ten aanzien van welk object eiser is aangeslagen voor de watersysteemheffing gebouwd. Dat blijkt ook uit de door eiser ingediende (aanvullende) bezwaar- en beroepschriften waarin hij uitvoerig ingaat op de in zijn ogen onjuiste objectafbakening. Daaruit spreekt dat het ook hem zonneklaar was en is dat de aanslag betrekking heeft op zijn perceel (en woning).
5. De heffingsambtenaar is er bij het opleggen van de aanslag van uitgegaan dat eiser volgens het Kadaster per 1 januari 2021 rechthebbende is van de woning aan de [adres] te [woonplaats] . De heffingsambtenaar heeft vervolgens als tarief gehanteerd de in de Verordening voorgeschreven 0,01971% van de heffingsmaatstaf – zijnde de WOZ-waarde van € 99.000 – wat een bedrag van € 19,51 tot gevolg heeft. Uit niets is gebleken dat dit onjuist is. Het gevolg hiervan is dat aan eiser terecht de aanslag watersysteemheffing gebouwd is opgelegd waarbij het juiste tarief is gehanteerd.
4.5.
Ook deze overweging acht het hof juist en op goede gronden gegeven en maakt deze eveneens tot de zijne. De op het aanslagbiljet vermelde omschrijving duidt het belastingobject aan, te weten de woning van belanghebbende.
4.6.
Al hetgeen belanghebbende verder heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Het hof heeft hierbij de door belanghebbende beschreven voorgeschiedenis betrokken die volgens hem heeft geleid tot de onjuiste objectafbakening en adressering van de woning.
Tussenconclusie
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door M.E. Smorenburg, voorzitter, A.J. Kromhout en J.K. Lanser, in tegenwoordigheid van F. Marcolina, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
F. Marcolina M.E. Smorenburg
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.