ECLI:NL:GHSHE:2024:2573

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
20-001458-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een gevangenisstraf voor opzettelijke uitvoer van cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1992 en thans verblijvende in P.I. Ter Apel, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek voor de uitvoer van ongeveer 32 kilogram cocaïne op 21 januari 2023. De rechtbank had ook bepaald dat de in beslag genomen verdovende middelen en de personenauto onttrokken moesten worden aan het verkeer.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de rechtbank wordt bevestigd, terwijl de verdediging pleitte voor een lagere straf van 36 maanden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met aanpassing van de gronden. Het hof overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een ernstige overtreding van de Opiumwet, met een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne die een straatwaarde van meer dan € 1 miljoen vertegenwoordigde. Het hof heeft ook rekening gehouden met de gevolgen van drugshandel voor de samenleving en de gezondheid van gebruikers.

Bij de strafoplegging heeft het hof de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van de verdachte in overweging genomen. Het hof concludeerde dat een gevangenisstraf van 48 maanden passend was, gezien de ernst van het bewezenverklaarde en de eerdere strafmaat van de rechtbank. De beslissing om de in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer te verklaren, werd ook bevestigd, met bijzondere aandacht voor de verborgen ruimte in de auto die gebruikt was voor het verbergen van de verdovende middelen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001458-23
Uitspraak : 5 augustus 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 mei 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-021537-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
thans verblijvende in P.I. Ter Apel, gevestigd te Ter Apel.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de in beslag genomen verdovende middelen en personenauto heeft de rechtbank bepaald dat deze dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust en zal het vonnis van de rechtbank derhalve bevestigen, met aanvulling en aanpassing van de gronden zoals hieronder vermeld.
Ten aanzien van het bewijs
Aan de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen wordt als bewijsmiddel toegevoegd: de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 22 juli 2024. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 21 januari 2023 te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heb gebracht, ongeveer 32 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Ten aanzien van de op te leggen sanctie
De overwegingen van de rechtbank onder het kopje ‘6 De strafoplegging’, op pagina 4 en pagina 5 van het vonnis, worden geschrapt en vervangen door de navolgende overwegingen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof aan de verdachte – conform de eis van de officier van justitie – een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 36 maanden. De rechtbank heeft een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden aan de verdachte opgelegd. Uit het vonnis van de rechtbank blijkt – behoudens algemene overwegingen – echter niet om welke redenen aan de verdachte een hogere gevangenisstraf is opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd. Indien en voor zover het hof een hogere straf dan de eis van de officier van justitie zal opleggen, dient te worden uitgelegd om welke redenen dat is gerechtvaardigd, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de op te leggen sanctie heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 21 januari 2023 schuldig gemaakt aan de opzettelijke (verlengde) uitvoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. Het gaat om een hoeveelheid van ongeveer 32 kilogram. Gelet op deze hoeveelheid betreft de straatwaarde van de aangetroffen verdovende middelen meer dan € 1 miljoen. Het gebruik van harddrugs, zoals cocaïne, kan schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien gaat de handel in drugs veelal gepaard met andere vormen van criminaliteit en wordt door de uitvoer van drugs de internationale handel in verdovende middelen en alle daarbij behorende nadelige effecten in stand gehouden. De verdachte heeft met zijn handelen daaraan een bijdrage geleverd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 april 2024. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen niet eerder ter zake een ander strafbaar feit in Nederland met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Evenals de rechtbank acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden. Een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde handelen. In dit verband heeft het hof het internationale aspect van het onderhavige feit en in het bijzonder de grote hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen en de straatwaarde daarvan in aanmerking genomen. Voorts heeft hierbij gelet op de (hoogte van) straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Ten aanzien van het beslag
De rechtbank heeft ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen bepaald dat die dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Ten aanzien van de in beslag genomen Opel overweegt het hof nog in het bijzonder dat in deze Opel een verborgen ruimte is gemaakt, zodat de verdovende middelen aan het zicht waren onttrokken. Mede gelet hierop is het ongecontroleerde bezit van deze auto – waarbij het risico bestaat dat de verborgen ruimte opnieuw wordt gebruikt voor/bij het plegen van strafbare feiten – in strijd met het algemeen belang.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 5 augustus 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.