ECLI:NL:GHSHE:2024:2572

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
20-002982-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake meermalen gepleegde diefstal, poging tot diefstal, opzetheling, bedreiging en schending van de kwalificatieplicht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is vrijgesproken van enkele feiten en voor andere feiten is veroordeeld. De verdachte, geboren in 2005, is beschuldigd van meerdere diefstallen, poging tot diefstal, opzetheling, bedreiging met geweld en het niet nakomen van de kwalificatieplicht. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van bepaalde feiten, maar de overige feiten werden bewezen verklaard, wat leidde tot een jeugddetentie van 82 dagen en een werkstraf van 30 uren. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis bevestigt, met uitzondering van de strafoplegging. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor de vrijspraak van een van de feiten. Het hof heeft de zaak vervolgens opnieuw beoordeeld en de strafoplegging aangepast. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een jeugddetentie van 81 dagen, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Leerplichtwet.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002982-22
Uitspraak : 2 augustus 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 13 december 2022 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken onder de parketnummers 03-087286-22, 03-013975-22 en 03-219266-21, alsmede de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging onder het parketnummer 03-704517-20, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het onder feit 6 primair en feit 8 primair en subsidiair tenlastegelegde en de overige feiten bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
- ‘diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking of valse sleutels, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’
(feit 1 onder parketnummer 03-087286-22),
- ‘diefstal meermalen gepleegd, waarbij in één geval de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, terwijl het feit telkens wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’
(feit 2 onder parketnummer 03-087286-22),
- ‘poging tot diefstal, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’
(feit 3 onder parketnummer 03-087286-22),
- ‘diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’
(feit 4 onder parketnummer 03-087286-22),
- ‘diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’
(feit 5 onder parketnummer 03-087286-22),
- ‘opzetheling’
(feit 6 subsidiair onder parketnummer 03-087286-22),
- ‘diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’
(feit 7 onder parketnummer 03-087286-22),
- ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/zware mishandeling’
(feit onder parketnummer 03-219266-21), en
- als jongere die kwalificatieplichtig is de verplichting tot geregeld volgen van het onderwijs niet nakomen’ (
feit onder parketnummer 03-013975-22),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 82 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht alsmede een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie. Voorts heeft de rechtbank de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelast van de in de zaak met parketnummer 03-704517-20 voorwaardelijk opgelegde straf van 280 dagen, te weten een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen alsmede de proeftijd verlengd met een jaar voor de nog resterende 160 dagen jeugddetentie. Daarnaast heeft de rechtbank de algemene voorwaarden opgelegd, inhoudende dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit, een meldplicht bij de reclassering alsmede het meewerken aan het toezicht van de reclassering, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken. Voorts heeft de rechtbank de bijzondere voorwaarden gewijzigd, te weten dat de verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect- contact opneemt, zoekt of heeft met [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en zal meewerken aan urinecontroles op middelengebruik.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep voor zover dit ziet op de vrijspraak van feit 8 (primair en subsidiair tenlastegelegde) en voorts dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen met uitzondering van de strafoplegging en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 82 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging zal gelasten van de gehele aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een jeugddetentie voor de duur van 280 dagen. Indien het hof ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging anders beslist en niet de (gehele) tenuitvoerlegging van de aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde straf zal gelasten, heeft de advocaat-generaal naast een jeugddetentie voor de duur van 82 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, gevorderd.
Namens de verdachte is ter terechtzitting allereerst naar voren gebracht dat het hoger beroep zich niet richt tegen de feiten 6 (primair) en 8 (fietsendiefstallen op respectievelijk 23 maart en 28 maart 2022 te Venlo) waarvoor cliënt in eerste aanleg is vrijgesproken. Voorts heeft de verdediging ten aanzien van het onder parketnummer 03-219266-21 tenlastegelegde vrijspraak bepleit en zich voor de overige tenlastegelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van het hof. Tot slot heeft de raadsman verweer gevoerd betreffende de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Blijkens de akte instellen hoger beroep d.d. 27 december 2022 is het hoger beroep namens de verdachte onbeperkt ingesteld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van feit 8. Het hof is van oordeel dat deze vrijspraak een beschermde vrijspraak betreft.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de strafoplegging, de beslissing met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummer 03-704517-20 alsmede de door de rechtbank aangehaalde wetsartikelen.
Aanvulling bewijsoverweging
In hoger beroep is namens de verdachte vrijspraak ten aanzien van het onder parketnummer 03-219266-21 tenlastegelegde bepleit. Daartoe heeft de raadsman – op gronden zoals verwoord in de pleitnota – ter terechtzitting aangevoerd dat de verklaring van [getuige] door de gestelde gebrekkige herinnering als onvoldoende betrouwbaar dient te worden aangemerkt en derhalve niet tot het bewijs kan worden gebezigd. De verklaringen van aangever en de verdachte wijken volgens de raadsman dermate van elkaar af, dat daarmee het tenlastegelegde feit
(bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling)niet overtuigend kan worden bewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. Het hof is van oordeel dat er – gelet op de verklaringen van aangever [aangever] en [getuige] – voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling. Hoewel dat [getuige] (pas) 3 weken na het tenlastegelegde feit een getuigenverklaring heeft afgelegd, komt de strekking van de door de verdachte gebruikte woorden zoals verwoord in de door [aangever] gedane aangifte en de door Van Meel afgelegde getuigenverklaring met elkaar overeen, te weten
"wacht maar tot ik jou neer ga steken" en "wacht maar tot ik je buiten tegenkom dan steek ik je neer". Bovendien is niet aannemelijk geworden dat aangever [aangever] noch [getuige] een motief heeft om in strijd met de waarheid te verklaren. Het hof twijfelt dan ook niet aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Het enkele feit dat [getuige] zich bepaalde zaken niet meer kan herinneren, doet naar het oordeel van het hof geen afbreuk aan de bewijswaarde van dit bewijsmiddel. Derhalve zal behalve de aangifte ook de getuigenverklaring van Van Meel tot het bewijs worden gebezigd.
De andersluidende verklaring van de verdachte vindt naar het oordeel van het hof echter geen steun in de bewijsmiddelen.
Het verweer wordt verworpen.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich met een ander meermalen schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten, te weten diefstal door middel van verbreking dan wel heling van elektrische fietsen. Door te handelen zoals bewezen is verklaard, heeft de verdachte het eigendomsrecht van de slachtoffers geschonden. Dergelijk handelen veroorzaakt niet alleen materiële schade, maar zorgt eveneens voor overlast en ergernis. De verdachte heeft bij het plegen van de feiten kennelijk gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de slachtoffers.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling van aangever [aangever] , door die [aangever] de woorden toe te voegen "wacht maar tot ik jou neer ga steken", althans woorden van gelijke aard of strekking. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en bij hem gevoelens van onveiligheid en onbehagen teweeggebracht. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Tot slot is bewezenverklaard dat de verdachte in de periode van 10 september 2021 tot en met 19 november 2021 als jongere die kwalificatieplichtig is, de verplichting tot het geregeld volgen van onderwijs niet is nagekomen. De Leerplichtwet 1969 verplicht de jongere de school na inschrijving regelmatig te bezoeken om op deze manier het belang van een goede en ononderbroken opleiding voor die jongere te bewerkstelligen en voortijdig schoolverlaten te voorkomen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 mei 2024, waaruit blijkt dat hij bij per 28 oktober 2020 onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Limburg van 13 oktober 2020 is veroordeeld ter zake van verschillende overvallen op winkels en vuurwapenbezit tot een jeugddetentie voor de duur van 360 dagen, waarvan 280 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten, gepleegd in de periode van 10 september 2021 tot en met 19 november 2021, 25 februari 2022 tot en met 7 maart 2022 en 23 en 24 maart 2022 alsmede op 29 juni 2021, 15 maart 2022, 19 maart 2022, 5 april 2022 en 6 april 2022, liep de verdachte telkens in deze proeftijd, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden de bewezenverklaarde feiten te plegen.
Ter terechtzitting van het hof is namens en door de verdachte naar voren gebracht dat hij samen met zijn vriendin een kindje verwacht en hij op dit moment niet werkzaam is, maar wel geregeld tegen betaling pizza’s bezorgt.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 4 juli 2024, betreffende de verdachte. Daaruit komt als voornaamste conclusie naar voren dat de verdachte steeds voornemens is aan de slag te gaan met hulpverlening, maar dat dit telkens niet van de grond komt. Het lukt de verdachte bijvoorbeeld niet om met de gemeente aan zijn problemen te werken. De verdachte vraagt om hulp, gaat naar een of twee gesprekken en beëindigt vervolgens het contact zonder opgave van (een duidelijke) reden. Daarnaast volgt uit voornoemde rapportage dat de verdachte een schuld van € 8.000,00 tot € 9.000,00 heeft.
Het hof is, met de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat – gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd – niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof een jeugddetentie voor de duur van 81 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, passend en geboden. Dit betekent dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een jeugddetentie waarvan de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De redelijke termijn
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een afdoening van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In dat kader heeft het hof het volgende geconstateerd.
In eerste aanleg is die termijn, die voor die fase ook zestien maanden bedraagt, met twaalf dagen overschreden. Die termijn ving aan met het verhoor van de verdachte op 31 juli 2021 (zaak 03/219266-21) en eindigde met het vonnis van de rechtbank van 13 december 2022. De verdachte heeft op 27 december 2022 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, terwijl het hof op 2 augustus 2024 – en derhalve niet binnen 16 maanden na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met net iets meer dan 3 maanden overschreden.
Ter terechtzitting van 31 mei 2023 heeft het hof beslist (nog) geen uitspraak te doen en derhalve de behandeling van zaak aan te houden teneinde de verdachte de kans de geven het hof te laten zien dat hij zonder kader en hulpverlening zijn leven een positieve wending kan geven. Nu het hof de behandeling van de onderhavige zaak in het belang van de verdachte 10 maanden heeft aangehouden, teneinde verdachte de gelegenheid te geven om te laten zien dat het beteren van zijn leven door hem serieus werd genomen – zoals door hem ter zitting in hoger beroep naar voren was gebracht, zal het hof volstaan met een constatering van deze overschrijding en daar geen consequenties aan verbinden.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie van het arrondissementsparket Limburg heeft bij vordering van 28 december 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Limburg van 13 oktober 2020 onder parketnummer 03-704517-20 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 280 dagen.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Ten aanzien van de gevorderde tenuitvoerlegging verzoekt de verdediging primair om deze af te wijzen onder verlenging van de proeftijd voor de duur van 1 jaar. Subsidiair verzoekt de raadsman om een gedeeltelijke tenuitvoerlegging van 60 dagen jeugddetentie en deze vervolgens om te zetten in een werkstraf voor duur van 120 uren, onder verlenging van de proeftijd met een jaar voor de nog resterende 220 dagen jeugddetentie met bijzondere voorwaarden (contactverboden met [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ). Het toezicht dient volgens de verdediging te worden overgedragen aan Reclassering Nederland.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie dient te worden gelast. Voor de verdachte dient duidelijk te zijn geweest dat hij zich dient te houden aan de voorwaarden die door een rechter bij onherroepelijk vonnis zijn gesteld. De verdachte heeft zich desondanks wederom en bij herhaling aan strafbare feiten schuldig gemaakt. Hij was een gewaarschuwd mens en dient nu ook de consequenties van zijn handelen te ondergaan. In hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht over de (voorzichtige) positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte, ziet het hof onvoldoende aanleiding om te beslissen zoals door de verdediging is verzocht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 26 van de Leerplichtwet 1969 en de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77gg, 285, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-087286-22 onder 8 primair en 8 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf alsmede de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 03-704517-20, en doet in zoverre opnieuw recht.
Bepaalt dat ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-013975-22 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
81 (eenentachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Limburg van 13 oktober 2020, parketnummer 03-704517-20, te weten een
jeugddetentievoor de duur van
280 (tweehonderdtachtig) dagen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenstaande.
Aldus gewezen door:
mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mr. drs. M.C.C. van de Schepop en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. Koop, griffier,
en op 2 augustus 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. drs. M.C.C. van de Schepop en mr. H.A.T.G. Koning zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.