3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Woonkwartier verhuurt met ingang van 29 oktober 2010 een woning gelegen aan het [adres] (hiema: het gehuurde) in de gemeente [gemeente] (hiema: de gemeente). De laatst geldende huur bedroeg € 248,33.
Op 8 februari 2024 zijn twee politieambtenaren in het gehuurde binnengetreden, nadat zij via Meld Misdaad Anoniem een melding hadden ontvangen dat in het gehuurde mogelijk explosieven en andere materialen uit de tweede wereldoorlog lagen. Door politieambtenaar [politieambtenaar 1] is op 8 februari 2024 een proces-verbaal opgesteld over dit bezoek. Hierin is, voor zover van belang, opgenomen:
"Ik hoorde dat [appellant] zei dat hij een verzamelaar was. Ik zag in de vitrines verschillende munitiegelijkende objecten lagen. Hoeveel dit er waren kon ik niet goed zien. Ik zag de munitie stukken varieerde van kleinere geschutspatronen tot aan patronen met een doorsnede van circa 5 centimeter. Ik, verbalisant, en politieambtenaar [politieambtenaar 2] konden niet beoordelen of het ging om scherpe munitie onderdelen. Wij stelden de Tactisch Explosieven Verkenner en de Officier van Dienst, tevens, [officier] , in kennis. Politieambtenaar [politieambtenaar 2] vroeg hoe hij aan deze versameling kwam. Ik hoorde dat [appellant] zei dat hij al de bodemvondsten zelf had opgegraven uit de singels van [woonplaats] .
(...)
Ik hoorde dat [appellant] zei dat het allemaal niet zo gevaarlijk was en dat hij altijd testte of de munitie nog op scherp stond door er met een föhn of aansteker.
(..)
Omstreeks 18.30 uur kwamen zij ter plaatse. Ik hoorde dat de Tactisch Explosieven Verkenner, politieambtenaar [politieambtenaar 3] , zei dat het ging om scherpe munitie stukken. Ik hoorde dat hij zei dat dit meerdere munitiestukken of delen van munitiestukken waren die volgens de wet strafbaar waren of woorden van gelijke strekking.”
In de mutatie van 8 februari 2024, in aanvulling op het proces-verbaal, van Tactisch Explosieven Verkenner [politieambtenaar 3] is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Terplaatse grote hoeveelheden aangetroffen waarvan een gedeelte niet maar ook een groot gedeelte nog wel was voorzien van ontsteker en of explosief materiaal. Van enige veilige opslag was geen enkele sprake. Explosieven lagen op elkaar en/of stonden uitgestald in een tweetal glazen vitrinekasten die oa werden verlicht middels een kerstlampensnoer."
Woonkwartier wordt bij brief van 8 februari 2024 door de gemeente op de hoogte gesteld dat de woning met onmiddellijke ingang door de burgemeester wordt gesloten op grond van artikel 174a Gemeentewet. De woning is voor de duur van vier dagen, specifiek tot [datum] [tijdstip] , gesloten.
Bij brief van 12 februari 2024 heeft Woonkwartier aan [appellant] medegedeeld dat zij de huurovereenkomst met ingang van diezelfde dag ontbindt. [appellant] heeft op 15 februari 2024 bij e-mailbericht aan Woonkwartier laten weten het niet eens te zijn met de buitengerechtelijke ontbinding.
Bij besluit van 12 februari 2024 heeft de burgemeester de sluiting verlengd naar [datum] om [tijdstip] .
Bij brief van 4 juli 2024 zegt [appellant] de vernietiging van de ontbindingsverklaring in te roepen.
Bij besluit van 8 juli 2024 heeft de burgemeester het bezwaar tegen het sluitingsbesluit van 8 februari 2024 ongegrond verklaard.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert Woonkwartier, zakelijk weergegeven, de ontruiming van het gehuurde op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, alles zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.2.Aan deze vordering heeft Woonkwartier, kort samengevat, primair ten grondslag gelegd dat [appellant] zonder recht of titel in de woning verblijft, nu zij deze buitengerechtelijk heeft ontbonden op grond van het bepaalde in artikel 7:231, lid 2 BW. Subsidiair vordert Woonkwartier de ontruiming op grond van een tekortkoming van [appellant] in de nakoming van de huurovereenkomst. Het hof komt hierna op de onderbouwing van de gronden terug.
3.2.3.[appellant] heeft in eerste aanleg gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, ook in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.In het bestreden vonnis van 20 juni 2024 heeft de kantonrechter, samengevat, het navolgende overwogen.
- Er bestaat een voldoende spoedeisend belang aan de zijde van Woonkwartier (rov. 4.1).
- Woonkwartier was bevoegd de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden (rov. 4.2).
- Dat het op 8 februari 2024 door de burgemeester genomen sluitingsbesluit nog niet onherroepelijk is, doet aan die ontbindingsbevoegdheid van Woonkwartier niet af (rov. 4.3).
- Niet aannemelijk is dat een tot die ontbinding strekkende verklaring door [appellant] is vernietigd (rov. 4.4).
- Onder de gegeven omstandigheden bestaat geen grond om te oordelen dat Woonkwartier de persoonlijke belangen van [appellant] had moeten laten prevaleren, een buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is of dat Woonkwartier, handelend als zij heeft gedaan, misbruik van recht heeft gemaakt, zodat de huurovereenkomst terecht buitengerechtelijk is ontbonden en de vraag of [appellant] wanprestatie heeft gepleegd geen beoordeling meer behoeft (rov. 4.5 en 4.6).
- Omdat aannemelijk is dat [appellant] na de ontbinding zonder recht of titel in de woning verblijft, is de vordering tot ontruiming van het gehuurde toewijsbaar, met dien verstande dat de termijn waarop dat dient te gebeuren op één maand moet worden gesteld (rov. 4.7) en de gevorderde dwangsom wegens gebrek aan belang zal worden afgewezen (rov.4.8).
- Als grotendeels in het ongelijk gestelde partij is [appellant] verwezen in de kosten van het geding (rov. 4.9).
- Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard (rov. 4.10).
De kantonrechter heeft -samengevat- [appellant] uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld tot:
- ontruiming van het gehuurde binnen één maand
- betaling van de proceskosten.