ECLI:NL:GHSHE:2024:2558

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
20-001931-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake wapenbezit en witwassen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 9 augustus 2022 vrijgesproken werd van het voorhanden hebben van een stroomstootwapen, maar wel werd veroordeeld voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en witwassen. De verdachte, geboren in 1976, heeft op 19 oktober 2020 in Breda een vuurwapen van categorie III en munitie voorhanden gehad. Het gerechtshof heeft het hoger beroep behandeld en de advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het appel voor zover gericht tegen het vrijgesproken feit. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep tegen het vrijgesproken feit, maar heeft de vrijspraak van het witwassen vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een wapen en munitie voorhanden heeft gehad, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het witwassen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de gelden en horloges uit enig misdrijf afkomstig waren. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, en de teruggave van in beslag genomen geldbedragen en horloges is gelast. De beslissing is gegrond op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001931-22
Uitspraak : 17 juli 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 9 augustus 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-262803-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde feit (kort gezegd: het voorhanden hebben van een stroomstootwapen) en is de verdachte ter zake van:
 handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
enhandelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot munitie van categorie III,
enhandelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een hulpstuk (zoals tenlastegelegd onder feit 1), en
 witwassen (zoals tenlastegelegd onder feit 3),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelast van een in beslag genomen geldbedrag van € 8.000,00 en zijn de overige onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen – in totaal een geldbedrag van € 23.830,00 en 3 Rolex horloges – verbeurd verklaard. Ten slotte heeft de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het appel voor zover gericht tegen feit 2. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het beroepen vonnis – voor zover nog aan de orde – zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
 de verdachte zal vrijspreken van het onder 3 tenlastegelegde feit;
 bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte onder feit 1 is tenlastegelegd;
 zowel het bewezenverklaarde feit als de verdachte strafbaar zal achten en het beroep op psychische overmacht zal verwerpen;
 de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden,
(het hof begrijpt:) met aftrek van voorarrest;
 de teruggave aan de verdachte zal gelasten van alle in beslag genomen geldbedragen en Rolex horloges.
Ten aanzien van het beslag heeft de advocaat-generaal nog opgemerkt dat de desbetreffende horloges inmiddels door het Openbaar Ministerie zijn vervreemd/verkocht en dat de verdachte derhalve daarvan de opbrengst dient te ontvangen.
De verdediging heeft verzocht de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep voor zover gericht tegen feit 2. Voorts is integrale vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde bepleit. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit, doch ten aanzien hiervan primair een beroep op psychische overmacht gedaan, hetgeen dient te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging, en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Door de verdediging is in dat kader verzocht om oplegging van de (maximale) taakstraf, eventueel gecombineerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijk gedeelte.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Ten aanzien van feit 2
De verdachte is door de rechtbank integraal vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Ten aanzien van feit 3
De verdachte is door de rechtbank partieel vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde witwassen van een bedrag van € 8.000,00. Anders dan de verdediging en de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat dit geen beschermde vrijspraak betreft. Het hof overweegt daartoe dat onder het tweede gedachtestreepje van feit 3 het witwassen van een geldbedrag van € 8.230,00 is tenlastegelegd. Nu de verdachte ‘slechts’ van een gedeelte van dit geldbedrag is vrijgesproken en de rechtbank wel bewezen heeft geacht dat de verdachte het onder dit gedachtestreepje resterende bedrag van € 230,00 heeft witgewassen, is niet sprake van een onder een apart gedachtestreepje tenlastegelegd bedrag van € 8.000,00 maar van een vermengd bedrag van in totaal € 8.230,00. De partiële vrijspraak van het tweede gedachtestreepje van feit 3 levert naar het oordeel van het hof derhalve geen beschermde vrijspraak op. Het gehele bedrag van € 8.230,00 is in hoger beroep dan ook aan het oordeel van het hof onderworpen, net als de 4 andere geldbedragen en 3 horloges genoemd onder de overige gedachtestreepjes van feit 3.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover thans nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 oktober 2020 te Breda een wapen en/of munitie en/of een patroonmagazijn van categorie III, sub 1, van de Wet wapens en munitie, te weten: een pistool (merk: Steyr, type: M9 kaliber 9 mm) en/of munitie, zijnde 15 kogelpatronen (diverse merken, w.o. Sellier en Bellot alsmede Winchester, kaliber 9 mm) en/of een patroonmagazijn (merk onbekend, kaliber 9 mm), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en/of munitie en/of een patroonmagazijn, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 19 oktober 2020 te Breda, althans in Nederland, (in een personenauto en/of in een woning aan [adres 2] aldaar) een of meerdere voorwerpen, te weten: een of meerdere geldbedrag(en) en/of drie Rolex horloges, zijnde:
 een bedrag van 3.510 euro, en/of
 een bedrag van 8.230 euro, en/of
 een bedrag van 11.420 euro, en/of
 een bedrag van 830 euro, en/of
 een bedrag van 7.840 euro, en/of
 een Rolex horloge, type: Skydweller, en/of
 een Rolex horloge, type: Daydate, en/of
 een Rolex horloge, type: Daytona,
heeft verworven, omgezet, in elk geval (telkens) voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 3
Uit het dossier volgt dat bij de doorzoeking van de woning aan [adres 2] en de auto waarin de verdachte op 19 oktober 2020 reed, grote contante geldbedragen zijn aangetroffen en in beslag genomen. In het voertuig was een bedrag van
€ 11.740,00 aanwezig en in de slaapkamer van de verdachte en zijn vriendin lag een bedrag van in totaal € 20.090,00. Daarnaast werden daar 3 Rolex horloges aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat het contante geld en de horloges van hem zijn.
Het hof zal moeten beoordelen of deze contante geldbedragen en horloges van enig misdrijf afkomstig zijn. Daartoe stelt het hof in de eerste plaats vast dat een deel van het contant aangetroffen geld bestond uit grotere coupures van € 100,00 en € 500,00. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in doorgaans grote coupures, terwijl coupures van € 100,00 en zeker van € 500,00 in het normale betalingsverkeer ongebruikelijk zijn. Voorts stelt het hof vast dat de verdachte in een gehuurde Duitse Mercedes E200 D reed, dat hij in het bezit was van een ‘encrypted’ telefoon en van een wapen en munitie. Het is eveneens een feit van algemene bekendheid dat het fysiek vervoeren van grote geldbedragen in contanten een
aanzienlijk veiligheidsrisico met zich meebrengt. Ook het voorhanden hebben van zoveel
contant geld in een woning brengt grote risico’s met zich mee. Daarbij is het bovendien
hoogst ongebruikelijk dat dergelijke grote geldbedragen die op legale wijze zijn verkregen thuis worden bewaard.
Voornoemde omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof van dien aard dat het
vermoeden zonder meer gerechtvaardigd is dat de geldbedragen en dure Rolex horloges die de verdachte voorhanden had, uit enig misdrijf afkomstig zouden kunnen zijn. Dit betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft waarin de legale herkomst van die contante gelden en horloges aannemelijk wordt gemaakt. Die verklaring dient concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn, aan de hand waarvan het Openbaar Ministerie nader onderzoek kan doen.
De verdachte heeft diverse verklaringen afgelegd, zowel bij de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep. Kort gezegd houden die verklaringen in dat de verdachte een handelaar is en dat hij handelt in meerdere landen, in verschillende functies en met betrekking tot diverse producten.
De verdachte heeft verklaard dat hij op de dag van zijn aanhouding van auto is gewisseld met [betrokkene] en dat deze [betrokkene] hem een bedrag van € 8.000,00 aan commissievoorschot heeft gegeven voor een door de verdachte op te zetten bedrijf, welk bedrag de verdachte (mede) wilde gebruiken voor een verhuizing. Door de verdediging is een schriftelijke verklaring van [betrokkene] overgelegd, waarin [betrokkene] bevestigt dat hij op 17 oktober 2020 aan de verdachte € 8.000,00 in contanten heeft overhandigd.
De verdachte heeft voorts verklaard dat het overige contante geldbedrag bestaat uit eigen spaargeld, afkomstig uit de omzet van de verkoop van desinfectieboxjes voor telefoons, uit de handel in waardevolle metalen en handelsgoederen in Angola en de handel in mandarijnen vanuit Marokko, waarover de verdachte commissie heeft verdiend, en uit contante betalingen die door [getuige] zijn gedaan in verband met een door de verdachte aan die [getuige] verstrekte geldlening voor de aankoop van diamanten.
Door de verdediging zijn hieromtrent diverse bewijsstukken overgelegd en in hoger beroep is [getuige] als getuige door de raadsheer-commissaris gehoord. [getuige] heeft op 8 maart 2024 verklaard dat hij 90.000 dollar van de verdachte heeft geleend en dat hij het volledige bedrag in delen aan de verdachte contant heeft terugbetaald.
Met betrekking tot de drie Rolex horloges heeft de verdachte verklaard dat een toenmalige (bij naam genoemde) vriend van hem geldproblemen had en dat hij deze horloges om die reden van hem heeft gekocht voor de helft van de daadwerkelijke waarde en dat hij deze in termijnen mocht betalen.
Het hof is van oordeel dat de verdachte hiermee een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van de contante gelden en horloges heeft gegeven. Deze verklaring is nader onderbouwd met stukken en de getuige [getuige] heeft de verklaring van de verdachte omtrent de contant terugbetaalde geldlening van 90.000 dollar ten overstaan van de raadsheer-commissaris van het hof bevestigd. Het Openbaar Ministerie heeft naar aanleiding hiervan geen nader onderzoek gedaan waaruit het tegendeel van de verklaringen van de verdachte blijkt.
Het hof is derhalve – met de advocaat-generaal en de raadsman, maar anders dan de rechtbank – van oordeel dat, ondanks het gerechtvaardigde vermoeden van witwassen, niet kan worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat de tenlastegelegde gelden en horloges uit enig misdrijf afkomstig zijn. Nu het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde witwassen heeft begaan, zal hij daarvan in hoger beroep integraal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 oktober 2020 te Breda een wapen en munitie en een patroonmagazijn van categorie III, sub 1, van de Wet wapens en munitie, te weten: een pistool (merk: Steyr, type: M9 kaliber 9 mm) en munitie, zijnde 15 kogelpatronen (diverse merken, w.o. Sellier en Bellot alsmede Winchester, kaliber 9 mm) en een patroonmagazijn (merk onbekend, kaliber 9 mm), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie en een patroonmagazijn, voorhanden heeft gehad;
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen en bewijsoverweging
Het hof zal, nu de verdachte het onder 1 bewezenverklaarde feit heeft bekend en door de verdediging geen vrijspraak is bepleit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Het hof acht het feit wettig en overtuigend bewezen gelet op: [1]
 de bekennende verklaring van de verdachte [verdachte] , zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 3 juli 2024;
 de bekennende verklaring van de verdachte [verdachte] , zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 26 juli 2022 en zoals opgenomen in het proces-verbaal van die terechtzitting;
 het proces-verbaal van bevindingen (doorzoeking ex art. 110 Sv) d.d. 19 oktober 2020, doorgenummerde dossierpagina’s 19-21;
 het proces-verbaal van bevindingen van het Team Forensische Opsporing, Afdeling wapens, munitie en explosieven, d.d. 9 december 2020, doorgenummerde dossierpagina's 41-44.
De beslissing dat het onder 1 bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie IIIenhandelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot munitie van categorie IIIenhandelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een hulpstuk.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Door de verdediging is ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde een beroep gedaan op psychische overmacht als bedoeld in artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daartoe is aangevoerd dat de verdachte het desbetreffende pistool, het patroonmagazijn en de munitie voorhanden heeft gehad uit zelfbescherming, omdat hij en zijn familie sinds de zomer van 2019 woordelijk en fysiek zijn bedreigd door de heer [medeverdachte] (en “consorten”). De ernst en indringendheid van deze bedreiging volgen onder meer uit het feit dat in de bedreigende berichten woorden als “knallen, “doodmaken” en “kogel in gezicht” zijn genoemd, dat door [medeverdachte] duidelijk wordt gemaakt dat hij weet waar de vriendin (en tevens moeder van de dan nog ongeboren dochter van de verdachte) woont en dat op 14 januari 2020 vier mannen aan de deur van woning van de schoonmoeder van de verdachte staan, op welk adres de verdachte en zijn dan hoogzwangere vriendin ook (vaak) verblijven.
Ondanks dat van de bedreiging aangifte bij de politie is gedaan en ook daarna nog diverse meldingen bij de politie zijn gedaan, wordt door de politie geen actie ondernomen en heeft de verdachte – uit radeloosheid – in januari 2020 een pistool en munitie aangeschaft. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte in redelijkheid niet anders met zijn doodsangsten kon omgaan dan door een wapen aan te schaffen. Door die doodsangsten – dat hem of zijn familie iets werd aangedaan – die bovendien voortduurden, mede door het niet ingrijpen van de politie, heeft dit de wilsvrijheid van de verdachte aangetast. Ten slotte heeft de verdediging nog aangevoerd dat de verdachte spontaan over het vuurwapen en de omstandigheden waaronder hij dit heeft aangeschaft heeft verklaard en dat hij daarmee volledig inzicht heeft gegeven, alsmede dat het wapen ongeladen en in een afgesloten koffer was opgeborgen.
Gegeven deze omstandigheden heeft de verdediging het hof verzocht om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging op grond van psychische overmacht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Van psychische overmacht, zoals bedoeld in artikel 40 Sr, is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden.
Het hof is, op grond van de verklaring van de verdachte en de door de verdediging ter onderbouwing overgelegde stukken, van oordeel dat zonder meer aannemelijk is dat de verdachte en zijn familie zijn bedreigd en dat dit bij de verdachte heeft geleid tot angst. Het hof is echter van oordeel dat het aanschaffen van een pistool, met een patroonmagazijn en munitie, het gevolg is geweest van een daartoe bewust genomen besluit van de verdachte (nadat door de politie geen actie werd ondernomen) en dat daarbij geen sprake was van een dusdanig grote van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden. Het hof is, met de advocaat-generaal, van oordeel dat de aanschaf van een wapen en het voorhanden (blijven) hebben daarvan niet tot het door de verdediging bepleite rechtsgevolg kan leiden. Hoe geestelijk belastend en beangstigend een situatie waarin personen met de dood worden bedreigd ook moge zijn, van hen kan en mag verwacht worden dat zij weerstand bieden aan de drang om een illegaal vuurwapen te bezitten ter bescherming van zichzelf en anderen. Het door de verdediging gedane beroep op psychische overmacht wordt derhalve verworpen.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen, munitie en een patroonmagazijn in de woning waar hij (veelal) verbleef. Hoewel het hof oog heeft voor de omstandigheden waaronder de verdachte het onder 1 bewezenverklaarde feit heeft gepleegd, leidt dit niet tot de door de verdediging verzochte oplegging van een taakstraf of een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf. Ook de relatieve ouderdom van het feit, waarop door de verdediging is gewezen, maakt dat niet anders.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van het onder 1 bewezenverklaarde, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft daarbij ook rekening gehouden met:
 de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 mei 2024, niet eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld;
 de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden en waaruit volgt dat doorgaans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden als uitgangpunt wordt genomen voor het in een woning voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III;
 de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Alles afwegende, kan het hof zich vinden in de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof acht die straf passend en geboden.
Beslag
Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de onder hem in beslag genomen contante geldbedragen en horloges, nu het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van deze voorwerpen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van € 3.510,00 (goednummer G2258088);
- een geldbedrag van € 8.230,00 (goednummer G2258092);
- een geldbedrag van € 7.840,00 (goednummer G225848, v
olgens dossier: G2258248);
- een geldbedrag van € 11.420,00 (goednummer G2258240);
- een geldbedrag van € 830,00 (goednummer G2258249);
- een horloge Rolex Skydweller (goednummer: G2258247);
- een horloge Rolex Daydate (goednummer G2267257);
- een horloge Rolex Daytona (goednummer G2267258).
Aldus gewezen door:
mr. A. Muller, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. dr. M.J.M.A. van der Put, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 17 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. dr. M.J.M.A. van der Put is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierbij wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het proces-verbaal met zaaksregistratienummer PL2000-2021079999 van de politie Landelijke Eenheid, Dienst Infrastructuur (LE), Geografische Afdeling – Zuid-West-Nederland, sluitingsdatum 30 maart 2021, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 187. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten.