In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 8 februari 2023 werd veroordeeld voor het rijden zonder rijbewijs, in strijd met artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De kantonrechter had de verdachte een hechtenis van vier weken opgelegd en de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen gelast. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een taakstraf van 60 uren eiste, subsidiair 30 dagen hechtenis. De verdediging heeft vrijspraak bepleit en een verzoek gedaan om getuigen te horen. Het hof heeft het beroep op vrijspraak afgewezen en het vonnis van de kantonrechter vernietigd, omdat deze niet voldeed aan de motiveringsvereisten van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 september 2022 te Eindhoven als bestuurder van een motorrijtuig heeft gereden zonder dat hij over een geldig rijbewijs beschikte. De verdachte heeft geprobeerd te bewijzen dat zijn broer de bestuurder was, maar het hof heeft de verklaring van de broer niet geloofwaardig geacht. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte schuldig is aan de tenlastegelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een hechtenis van vier weken, evenals de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen.
De beslissing is gebaseerd op de ernst van de overtreding en het strafblad van de verdachte, die eerder al voor soortgelijke feiten was veroordeeld. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming passend is.