ECLI:NL:GHSHE:2024:2550

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
20-000370-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot rijden zonder rijbewijs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 8 februari 2023 werd veroordeeld voor het rijden zonder rijbewijs, in strijd met artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De kantonrechter had de verdachte een hechtenis van vier weken opgelegd en de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen gelast. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een taakstraf van 60 uren eiste, subsidiair 30 dagen hechtenis. De verdediging heeft vrijspraak bepleit en een verzoek gedaan om getuigen te horen. Het hof heeft het beroep op vrijspraak afgewezen en het vonnis van de kantonrechter vernietigd, omdat deze niet voldeed aan de motiveringsvereisten van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 september 2022 te Eindhoven als bestuurder van een motorrijtuig heeft gereden zonder dat hij over een geldig rijbewijs beschikte. De verdachte heeft geprobeerd te bewijzen dat zijn broer de bestuurder was, maar het hof heeft de verklaring van de broer niet geloofwaardig geacht. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte schuldig is aan de tenlastegelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een hechtenis van vier weken, evenals de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen.

De beslissing is gebaseerd op de ernst van de overtreding en het strafblad van de verdachte, die eerder al voor soortgelijke feiten was veroordeeld. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming passend is.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000370-23
Uitspraak : 8 augustus 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 8 februari 2023, parketnummer 96-255226-22 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen in de zaken met parketnummers 96-178806-20 en
96-312007-20, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De kantonrechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld tot een hechtenis voor de duur van 4 weken. Daarnaast heeft de kantonrechter de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, opgelegd onder parketnummers 96-178806-20 en 96-312007-20 gelast. In beide zaken betreft dat een hechtenis voor de duur van 1 week.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft (naar het hof begrijpt: primair) gevorderd dat het hof het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen onder parketnummers
96-178806-20 en 96-312007-20 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering wordt toegewezen en dat in beide zaken de voorwaardelijk opgelegde hechtenis wordt omgezet in een taakstraf.
De advocaat-heeft (naar het hof begrijpt: subsidiair) een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] als getuigen.
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit, subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de kantonrechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 6 september 2022 te Eindhoven als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de [straat] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 september 2022 te Eindhoven als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de [straat] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdachte heeft verklaard dat niet hij maar zijn broer, [getuige] , die dag in de auto met het kenteken [kenteken] , ten name gesteld van [betrokkene] , zijnde de (ex)partner van de verdachte, heeft gereden. Daartoe heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 29 maart 2024 een schriftelijke verklaring overgelegd van zijn broer [getuige] , waarin deze verklaart dat hij op 6 september 2022 om 11:53 uur heeft gereden in de betreffende auto. Daarnaast heeft de verdachte zijn broer als getuige meegenomen naar de zitting van het hof d.d. 25 juli 2024 waar deze onder ede is gehoord.
De getuige [getuige] heeft verklaard dat hij bij zijn schoonzus, voornoemde [betrokkene] , en broer was vanwege de geboorte van hun kind, maar hij weet niet precies meer welke dag het was, 6 of 7 september. Hij was daar afgezet en had zijn auto niet bij zich. Op een gegeven moment belde een maat van de getuige waarop hij gevraagd heeft aan [betrokkene] of hij de auto mocht gebruiken. Dat mocht en hij is met de auto op en neer gereden naar zijn maat. Hij heeft verklaard dat het ongeveer 10 minuten rijden was. De getuige heeft geweigerd te verklaren wie zijn maat was, waar deze woonde en waar hij dus heen is gereden. Hij heeft enkel willen verklaren dat het “in de wijk” was. Wat hij bij zijn maat ging doen wilde de getuige evenmin verklaren. Desgevraagd heeft de getuige verklaard dat hij de auto ’s avonds heeft geleend toen het al donker was. Toen hij weer terug was, is hij naar boven gegaan voor zijn rituele wassing en heeft hij zijn gebed gedaan. Tijdens het gebed hoorde hij commotie en naderhand hoorde hij van zijn broer dat die een boete had gekregen voor rijden zonder rijbewijs. Hij heeft zijn broer aangeboden de boete te betalen. Zelf had hij wel een rijbewijs. Op vragen over zijn postuur heeft de verdachte verklaard dat hij destijds zo’n 10 tot 15 kilo lichter was en ongeveer 100 kilo woog.
Ter terechtzitting heeft het hof uit eigen waarneming vastgesteld dat de verdachte en de getuige, hoewel broers, behoorlijk verschillen qua postuur (de verdachte is slank, de getuige is fors), lengte, vorm van gezicht en haardracht.
De twee verbalisanten die het proces-verbaal hebben opgesteld, hebben verklaard dat zij op 6 september 2022 rond 11:53 uur bij een woning stonden (
het hof begrijpt: te observeren) toen zij de verdachte daaruit zagen komen, in de auto stappen en hard wegrijden (
het hof begrijpt: richting de woning van de verdachte en zijn (ex)partner aan de [straat 2]). De verdachte parkeerde zijn auto en vluchtte een woning in met achterlating van de auto met draaiende motor en de sleutels er nog in. Enkele minuten later kwam de verdachte de woning weer uit en werd hij staande gehouden door de verbalisanten.
Het hof stelt vast dat er ongerijmdheden en lacunes zitten in de verklaring van de getuige.
Zo heeft hij geweigerd te verklaren waar en bij wie hij is geweest, waarmee zijn verklaring aan controleerbaarheid inboet. Hij heeft verklaard dat hij 10 minuten heeft gereden (enkele reis) naar zijn maat, terwijl uit het proces-verbaal van de politie is af te leiden dat het gehele incident slechts enkele minuten heeft geduurd. De getuige heeft stellig verklaard dat het ’s avonds bij duisternis heeft plaatsgevonden, terwijl uit het proces-verbaal van de politie blijkt dat het midden op klaarlichte dag is geweest. Deze feiten en omstandigheden leiden het hof al tot de conclusie dat de getuige niet naar waarheid heeft verklaard, maar daar komen nog twee omstandigheden bij.
Ten eerste heeft het hof vastgesteld dat de verdachte en de getuige behoorlijk van elkaar verschillen. Zelfs als de getuige, zoals hij zelf zegt, 10 tot 15 kilo lichter was ten tijde van het incident, dan is nog niet voor te stellen dat zelfs een leek, laat staan een getraind opsporingsambtenaar de getuige met zijn broer zou verwarren. Daarvoor verschillen beiden teveel van elkaar.
Ten tweede is niet te begrijpen dat niet direct door de getuige aan de politie is meegedeeld dat hij, en niet zijn broer, met de auto heeft gereden en hij in plaats daarvan tegen zijn broer heeft gezegd dat hij de boete wel zou betalen. Immers beschikte de getuige, naar eigen zeggen, tijdens het rijden in tegenstelling tot zijn broer over een geldig rijbewijs en had hij, was zijn verhaal waar geweest, geen enkele reden om welke boete dan ook te betalen.
Het hof hecht op basis van het voorgaande geen geloof aan de verklaring van de getuige, en gaat uit van de waarachtigheid van de bevindingen van de opsporingsambtenaren.
Daarmee stelt het hof vast dat het de verdachte is geweest die op 6 september 2022 om 11:53 is gezien terwijl hij reed in de auto ten name gesteld van zijn (ex)partner terwijl hij niet beschikte over een rijbewijs.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het rijden in een personenauto zonder een daarvoor benodigd geldig rijbewijs. Door aldus te handelen heeft de verdachte de regels die gelden in het verkeer niet in acht genomen en de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 mei 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte vanaf 2020 meermaals onherroepelijk is veroordeeld voor rijden zonder geldig rijbewijs. Deze eerdere veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan een (soortgelijk) strafbaar feit.
Het hof heeft tevens acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Door de verdediging is in dit verband naar voren gebracht dat de verdachte in verband met osteonecrose geïnvalideerd is en hij voorts te kampen heeft met de ziekte van Crohn, daarvan veel last heeft, dat hij arbeidsongeschikt is en dat hij in verband daarmee een uitkering ontvangt.
Naar het oordeel van het hof kan, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van hechtenis voor de duur van vier weken passend en geboden.
Vordering tenuitvoerlegging parketnummer 96-178806-20
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijk opgelegde hechtenissen voor de duur van 1 week, opgelegd bij vonnissen van de kantonrechter te Oost-Brabant, locatie Eindhoven, van 4 november 2021 onder parketnummers 96-178806-20 en 96-312007-20. Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, van beide voorwaardelijk opgelegde straffen de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde hechtenis dient te worden gelast, te weten in beide zaken een hechtenis voor de duur van 1 week.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
ten aanzien van het bewezenverklaarde;

veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 4 (vier) weken;

beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kantonrechter Eindhoven van 4 november 2021, parketnummer 96-178806-20, te weten van:
hechtenisvoor de duur van
1 (één) week;
beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kantonrechter Eindhoven van 4 november 2021, parketnummer 96-312007-20, te weten van:
hechtenisvoor de duur van
1 (één) week.
Aldus gewezen door:
mr. G.C. Bos, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G. Truijen, griffier,
en op 8 augustus 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.G.A. Beaujean is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.