In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor meerdere overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994 en eenvoudige belediging van een ambtenaar. De verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van het niet opvolgen van een bevel tot bloedonderzoek na het besturen van een voertuig onder invloed, het rijden met een rijverbod, en het beledigen van een verbalisant tijdens zijn aanhouding. De politierechter had de verdachte een taakstraf van 80 uren opgelegd, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd het vonnis te bevestigen, terwijl de verdediging pleitte voor een minder zware straf, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk en de omgangsregeling met zijn kind. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen, evenals zijn justitiële verleden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich wederrechtelijk heeft gedragen en de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd, maar alleen ten aanzien van de opgelegde straffen. Het hof heeft de taakstraf bevestigd, maar de ontzegging van de rijbevoegdheid aangepast door de tijd dat het rijbewijs was ingevorderd in mindering te brengen op de opgelegde straf. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De uitspraak is gedaan op 29 januari 2024.