ECLI:NL:GHSHE:2024:255

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
20-001555-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake overtredingen van de Wegenverkeerswet en belediging van een ambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor meerdere overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994 en eenvoudige belediging van een ambtenaar. De verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van het niet opvolgen van een bevel tot bloedonderzoek na het besturen van een voertuig onder invloed, het rijden met een rijverbod, en het beledigen van een verbalisant tijdens zijn aanhouding. De politierechter had de verdachte een taakstraf van 80 uren opgelegd, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd het vonnis te bevestigen, terwijl de verdediging pleitte voor een minder zware straf, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk en de omgangsregeling met zijn kind. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen, evenals zijn justitiële verleden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich wederrechtelijk heeft gedragen en de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd, maar alleen ten aanzien van de opgelegde straffen. Het hof heeft de taakstraf bevestigd, maar de ontzegging van de rijbevoegdheid aangepast door de tijd dat het rijbewijs was ingevorderd in mindering te brengen op de opgelegde straf. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De uitspraak is gedaan op 29 januari 2024.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001555-23
Uitspraak : 29 januari 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 25 mei 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-112328-23, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld ter zake van ‘overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit1), ‘overtreding van artikel 162, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 2), ‘eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’ (feit 3) en ‘wederspannigheid’ (feit 4) tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis. Voorts is aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van 10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met aanvulling van de gronden, nu de politierechter heeft volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De raadsman heeft uitsluitend een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling en verbetering van de gronden, met uitzondering van de opgelegde straffen, nu is verzuimd in de beslissing de aftrek op de ontzegging van de rijbevoegdheid op te nemen. In zoverre wordt het beroepen vonnis vernietigd.
Het hof zal – nu de meervoudige strafkamer gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerst volzin, van het Wetboek van Strafvordering – indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, de inhoud van de door de politierechter opgesomde bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring uitwerken en waar nodig aanvullen en/of verbeteren in een aanvulling op dit verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Ten slotte vult het hof de door de politierechter aangehaalde toepasselijke wettelijke voorschriften aan met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Op te leggen straffen
De advocaat-generaal vordert dat het hof de door de politierechter opgelegde straf bevestigt.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep een strafmaatverweer gevoerd. De verdediging verzoekt geen taakstraf op te leggen aan de verdachte omdat hij dan in de problemen komt met zijn werk. In plaats daarvan verzoekt de verdediging te volstaan met oplegging van een geldboete dan wel een geheel voorwaardelijke straf. De verdediging bepleit ter zake van een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen het onvoorwaardelijk deel gelijk te stellen aan de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte is ingevorderd geweest en voor het overige te volstaan met een voorwaardelijk deel op te leggen. Voor de verdachte is dit passend is in verband met zijn werk en de omgangsregeling met zijn kind.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. In het bijzonder is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel om mee te werken aan een bloedonderzoek nadat hij een auto had bestuurd en de verdenking bestond dat hij had gereden onder invloed en dat hij vervolgens een auto heeft bestuurd terwijl aan hem net tevoren door de politie een rijverbod was opgelegd. De verdachte heeft met dit zelfbepalende gedrag de handhaving van de verkeerswetgeving belemmerd en de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. Voorts is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij, bij zijn aanhouding in verband met het overtreden van het rijverbod, zich heeft verzet en verbalisant [verbalisant] heeft beledigd. De verdachte heeft hier wederom er blijk van gegeven zelfbepalend te willen zijn en zich niets aan te willen trekken van het gezag van de politie. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 november 2023, betreffende het justitiële verleden van de verdachte.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ten overstaan van het hof heeft de raadsman van de verdachte naar voren gebracht dat de verdachte promotie heeft gemaakt op zijn werk en dat hij een dochter heeft. Verder heeft de raadsman van de verdachte naar voren gebracht dat de verdachte voor wat betreft zijn werk en de omgangsregeling met zijn dochter, afhankelijk is van zijn rijbewijs. Daarnaast heeft zijn raadsman naar voren gebracht dat de verdachte -door het overlijden van zijn broer- aan het denken is gezet en dat verdachte niet meer wil vechten en zijn excuses wil aanbieden.
Alles afwegende acht het hof voor al het bewezenverklaarde een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, passend en geboden. De excuses die de verdachte door tussenkomst van zijn raadsman ten overstaan van het hof voor het voetlicht heeft gebracht, noch het veronderstelde inzicht in het laakbare van zijn handelen brengt het hof tot een ander oordeel. Zulks nog daargelaten dat dat inzicht na de eis in eerste aanleg fluks leek vervlogen bij het horen van de vordering van de officier van justitie.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid ziet het hof aanleiding om de verdachte ter zake van de feiten 1 en 2 de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen te ontzeggen voor de duur van 10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs was ingevorderd. Hetgeen de raadsman ter terechtzitting naar voren heeft gebracht ten aanzien van de gevolgen van de ontzegging van de rijbevoegdheid voor de verdachte in relatie tot zijn werk en de omgangsregeling met zijn kind, overigens niet onderbouwd met enig bewijsstuk, leidt niet tot een ander oordeel.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straffen, en doet in zoverre opnieuw recht;
ten aanzien van feiten 1 tot en met 4:
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis;
ten aanzien van feiten 1 en 2:
ontzegt de verdachte ter zake van het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
10 (tien) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
bevestigt het vonnis voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. S.H.C. Merkx, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Smits, griffier,
en op 29 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.