ECLI:NL:GHSHE:2024:2548

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
20-002828-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis rechtbank Oost-Brabant met aanpassing kwalificatie Opiumwetdelicten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor diverse drugsfeiten, waaronder het bezit, de handel en voorbereidingshandelingen van harddrugs, alsook wapenbezit. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren met aftrek van voorarrest. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met een aanvulling en verbetering van de gronden. De verdachte, geboren in 1992 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij voor meerdere feiten was veroordeeld, waaronder het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis integraal zou bevestigen, terwijl de raadsvrouw van de verdachte zich op bepaalde punten refereerde aan het oordeel van het hof en voor andere feiten vrijspraak bepleitte. Het hof heeft de kwalificatie van het bewezenverklaarde onder feit 4 aangepast, maar heeft de straf zoals opgelegd door de rechtbank gehandhaafd. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, het justitiële verleden van de verdachte en zijn positieve ontwikkelingen tijdens het voorarrest. De uitspraak benadrukt dat de strafmaat dient te worden toegespitst op de individuele omstandigheden van de verdachte en de feiten van de zaak.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002828-23
Uitspraak : 12 augustus 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 18 oktober 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-103758-23 tegen:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [datum] 1992,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [naam en locatie PI] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder feit 1 tot en met feit 5 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit’ (feit 1),
  • ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’ (feit 2),
  • ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd’ (feit 3),
  • ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 4) en
  • ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’(feit 5),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem ten dien aanzien veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten onder 1, 3, 4 en 5 gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voor wat betreft het tenlastegelegde onder feit 2 is partiële vrijspraak bepleit voor wat betreft de amfetamine, methamfhetamine en MDMA. Voorts heeft de raadsvrouw een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling en/of verbetering van de gronden waarop dit berust en met uitzondering van de kwalificatie van het bewezenverklaarde onder feit 4.
Aanvulling en/of verbetering van de bewijsmiddelen
Het hof zal – indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld – de door het hof gebezigde aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen die door de rechtbank zijn gebezigd, uitwerken in een aanvulling op het verkorte arrest, welke aanvulling dan aan dit arrest wordt gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde onder 4
Navolgende kwalificatie vervangt de kwalificatie ten aanzien van feit 4 als vermeld op pagina 22 in het beroepen vonnis van de rechtbank.
Het onder feit 4 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Aanvullende strafmaatoverweging
In aanvulling op de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de opgelegde straf overweegt het hof als volgt.
In hetgeen de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – ten aanzien van de strafoplegging naar voren heeft gebracht ziet het hof, geen aanleiding om tot een andere strafoplegging te komen dan de rechtbank. Hierbij heeft het hof in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde die tot uitdrukking komt in de grote hoeveelheid aangetroffen soorten harddrugs en daarnaast chemicaliën, waarmee de verdachte zelf doende was GHB te produceren, alsmede de handel in dat grote assortiment harddrugs, waarbij niet werd geschroomd deze ook buiten Nederland te brengen. Ook heeft het hof daarbij in ogenschouw genomen het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder de wet heeft overtreden ter zake van Opiumwetdelicten. Zo is hij in 2020 in Zwitserland daarvoor onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsstraf en ook blijkt uit verdachtes strafblad dat na het plegen van de onderhavige bewezenverklaarde feiten, de verdachte eind 2023 in België voor drugsdelicten gepleegd in 2022 is vervolgd en ook daarvoor onherroepelijk is veroordeeld tot vrijheidsstraf. Hoewel die laatste veroordeling niet ten nadele meeweegt bij de omvang van de op te leggen straf, bevestigt dit wel het beeld dat de verdachte al langere tijd actief in de weer was met drugs. Daar lijkt nu verandering in te zijn gekomen en het hof heeft dan ook zeker wel oog voor de positieve ontwikkelingen die de verdachte heeft laten zien gedurende zijn huidige voorarrest, waaronder inmiddels gedurende 15 maanden abstinentie van drugs, en ook zijn voornemens voor de toekomst om dit vol te houden en zijn leven na detentie een andere wending te geven. Dat laat evenwel onverlet dat het hof voor het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, onder meer inhoudende een klinische en/of ambulante behandeling van verdachtes verslavingsproblematiek, zoals door de raadsvrouw is bepleit, geen ruimte aanwezig acht, nu een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren, waarvan een deel voorwaardelijk, onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van het bewezenverklaarde.
De door de raadsvrouw aangehaalde jurisprudentie brengt het hof evenmin tot een ander (strafmatigend) oordeel. Daartoe stelt het hof voorop dat de straftoemeting in geen zaak gelijk is, nu een straf dient te worden toegespitst op de feiten en omstandigheden van het individuele geval, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de desbetreffende verdachte. In dat verband stelt het hof vast dat in de door de raadsvrouw aangehaalde jurisprudentie (telkens) sprake was van (een of meer) bijkomende (specifieke) omstandigheden, die een (deels) andere strafmodaliteit dan wel strafduur rechtvaardigden en daarmee onvoldoende vergelijkbaar zijn met de zaak van de verdachte.
Het strafmaatverweer wordt mitsdien verworpen in al zijn onderdelen en het hof verenigt zich met de straf als door de rechtbank is opgelegd.

BESLISSING

het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de kwalificatie van het bewezenverklaarde onder 4 en doet in zoverre opnieuw recht:
kwalificeert het bewezenverklaarde onder 4 als hiervoor vermeld;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. drs. M.C.C. van de Schepop, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 12 augustus 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.