ECLI:NL:GHSHE:2024:2547

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
20-002227-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensensmokkel en het verschaffen van wederrechtelijk verblijf in Nederland door een verdachte die een beroep of gewoonte heeft gemaakt

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van mensensmokkel, waarbij hij anderen uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verkrijgen van wederrechtelijk verblijf in Nederland. De verdachte heeft in de periode van 1 januari 2014 tot 21 december 2018 verschillende vreemdelingen geholpen door hen te voorzien van gefingeerde dienstverbanden, geld ter beschikking te stellen, vliegreizen te boeken en bankrekeningen te beheren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat het verblijf van deze vreemdelingen wederrechtelijk was, en dat hij van deze handelingen een gewoonte of beroep heeft gemaakt. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet op de hoogte was van de wederrechtelijkheid van het verblijf, maar het hof heeft deze stelling verworpen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals de financiële voordelen die de verdachte heeft behaald.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002227-23
Uitspraak : 7 augustus 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 18 juli 2023, in de strafzaak met parketnummer 82-032313-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1986,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken ter zake van:
  • ‘het een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is’ (primair);
  • ‘het een ander behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat die toegang of doorreis wederrechtelijk is’ (subsidiair).
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis waarvan beroep te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte te veroordelen voor het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft primair verzocht de verdachte integraal vrij te spreken, subsidiair een voorwaardelijk verzoek gedaan het onderzoek te heropenen en meer subsidiair verzocht dat het hof de dagvaarding in hoger beroep nietig verklaart.
Geldigheid van de dagvaarding in hoger beroep
De raadsman heeft verzocht de dagvaarding in hoger beroep nietig te verklaren. Aan dat verzoek heeft de raadsman – in de kern weergegeven – ten grondslag gelegd dat onvoldoende duidelijk is of de tenlastelegging enkel ziet op de daarin genoemde vijf vreemdelingen of dat deze ook de andere in het dossier genoemde vreemdelingen betreft.
Het hof overweegt als volgt.
De tenlastelegging is naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk. Daarin wordt immers vermeldt op welke vreemdelingen zij “in elk geval” betrekking heeft, zodat de verdachte en zijn raadsman daarin hebben kunnen lezen dat de tenlastelegging niet enkel ziet op de vreemdelingen die met hun naam en geboortedatum in de tenlastelegging vermeld staan, maar ook op 14 andere in het dossier voorkomende vreemdelingen, zoals genoemd op pagina 170 van het dossier.
Voorts blijkt uit het proces-verbaal van de behandeling van deze strafzaak ter terechtzitting van de rechtbank op 4 juli 2023 dat verdachte nooit heeft verklaard dat hij niet wist dat de tenlastelegging ook op andere vreemdelingen in het dossier zou zien. Integendeel, hij heeft verklaard dat hij vijf familieleden heeft geholpen en dat hij de overige vreemdelingen die in het dossier voorkomen niet allemaal kent. Een deel van de namen die in het dossier voorkomen, komen uit zijn netwerk. Voor familieleden is hij mee geweest om hen te ondersteunen, maar bij anderen ging hij enkel mee om te tolken.
In hoger beroep heeft de verdediging nog het verzoek gedaan om een door verdachte gemaakt Excelbestand te overleggen waaruit een overzicht van de in- en uitgaande geldbedragen zou blijken, voornamelijk betrekking hebbend op de overige 14 vreemdelingen in het dossier. Ook hieruit leidt het hof af dat verdachte wist wat de omvang was van het verwijt dat hem wordt gemaakt.
Daardoor voldoet de dagvaarding aan de door artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde eis, dat zij een opgave van het tenlastegelegde feit behelst. Ook overigens is het hof niet gebleken van andere gronden voor nietigheid van de dagvaarding, zodat het hof deze geldig acht. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof - in tegenstelling tot de rechtbank - tot een bewezenverklaring komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 t/m 21 december 2018 te Hoofddorp en/of Nieuw-Vennep en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander of anderen, te weten (in elk geval):
- [betrokkene 1] , geboren op [geboortedag 2] 1979 (AMB-013-01) en/of
- [betrokkene 2] , geboren op [geboortedag 3] 1985 (AMB-008-01) en/of
- [betrokkene 3] , geboren op [geboortedag 4] 1990 (AMB-005-01) en/of
- [betrokkene 4] , geboren op [geboortedag 5] 1976 (AMB-010-01) en/of
- [betrokkene 5] , geboren op [geboortedag 6] 1993 (AMB-009-01),
uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, en/of hem/hen daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door (voor) hem/hen en/of zijn/hun referent(en):
- inlichtingen te verschaffen over adressen waarop inschrijving in de BRP plaats kan vinden
en/of
- te voorzien van werk en/of een dienstverband en/of een gefingeerd dienstverband en/of
- van geld en/of leningen te voorzien en/of
- vliegreizen te boeken en/of te betalen en/of
- de administratie te verzorgen en/of het contact te onderhouden met (overheids- en/of
financiële) instellingen en/of gegevens van deze (overheids- en/of financiële) instellingen te raadplegen en/of aanvragen te doen bij deze (overheids- en/of financiële) instellingen en/of begeleiding te bieden bij voornoemde handelingen en/of
- bankrekening(en) en/of bankpas(sen) te beheren en/of
- zijn contactgegevens in de vorm van e-mailadres en telefoonnummer aan derden te verstrekken ten behoeve van het onderhouden van contact over/met hem/hen en/of zijn/hun referent(en) en/of
- als begeleider op te treden bij het indienen van een aanvraag voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning van de Immigratie- en Naturalisatiedienst,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den)
te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was en verdachte van het plegen van
dit feit een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
subsidiair:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 t/m 21
december 2018 te Hoofddorp en/of Nieuw-Vennep en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander of anderen, te weten (in elk geval):
- [betrokkene 1] , geboren op [geboortedag 2] 1979 (AMB-013-01) en/of
- [betrokkene 2] , geboren op [geboortedag 3] 1985 (AMB-008-01) en/of
- [betrokkene 3] , geboren op [geboortedag 4] 1990 (AMB-005-01) en/of
- [betrokkene 4] , geboren op [geboortedag 5] 1976 (AMB-010-01) en/of
- [betrokkene 5] , geboren op [geboortedag 6] 1993 (AMB-009-01),
behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland of hem/hen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, door (voor) hem/hen en/of zijn/hun referent(en):
- inlichtingen te verschaffen over adressen waarop inschrijving in de BRP plaats kan vinden en/of
- te voorzien van werk en/of een dienstverband en/of een gefingeerd dienstverband en/of
- van geld en/of leningen te voorzien en/of
- vliegreizen te boeken en/of te betalen en/of
- de administratie te verzorgen en/of het contact te onderhouden met (overheids- en/of financiële) instellingen en/of gegevens van deze (overheids- en/of financiële) instellingen te
raadplegen en/of aanvragen te doen bij deze (overheids- en/of financiële) instellingen en/of begeleiding te bieden bij voornoemde handelingen en/of
- bankrekening(en) en/of bankpas(sen) te beheren en/of
- zijn contactgegevens in de vorm van e-mailadres en telefoonnummer aan derden te verstrekken ten behoeve van het onderhouden van contact over/met hem/hen en/of zijn/hun referent(en) en/of
- als begeleider op te treden bij het indienen van een aanvraag voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning van de Immigratie- en Naturalisatiedienst,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den)
te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was en verdachte van
het plegen van dit feit een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij in de periode van 1 januari 2014 t/m 21 december 2018 in Nederland, , te weten (in elk geval):
- [betrokkene 1] , geboren op [geboortedag 2] 1979 (AMB-013-01) en
- [betrokkene 2] , geboren op [geboortedag 3] 1985 (AMB-008-01) en
- [betrokkene 3] , geboren op [geboortedag 4] 1990 (AMB-005-01) en
- [betrokkene 4] , geboren op [geboortedag 5] 1976 (AMB-010-01) en
- [betrokkene 5] , geboren op [geboortedag 6] 1993 (AMB-009-01),
uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, en/of hen daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door (voor) hen en/of hun referent(en):
- te voorzien van een gefingeerd dienstverband en/of
- van geld en/of leningen te voorzien en/of
- vliegreizen te boeken en te betalen en/of
- bankrekeningen en/of bankpassen te beheren en/of
- als begeleider op te treden bij het indienen van een aanvraag voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning van de Immigratie- en Naturalisatiedienst,
terwijl hij, verdachte, wist dat dat verblijf wederrechtelijk was en verdachte van het plegen van dit feit een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde integraal dient te worden vrijgesproken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman het volgende naar voren gebracht.
Het dossier bevat onvoldoende bewijs van wederrechtelijk verblijf van de in de tenlastelegging met naam genoemde personen. Immers hadden zij rechtmatig verblijf op grond van hun relatie met een EU-partner en wordt op basis van het procesdossier niet aangetoond dat sprake was van schijnrelaties. Daarnaast ontbreken de volledige dossiers van de vergunningsaanvragen en de wederrechtelijkheid van het verblijf kan niet enkel op basis van de aangifte van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (hierna: IND) worden aangenomen. Voor zover een vergunning tot verblijf is verstrekt aan de personen met naam genoemd in de tenlastelegging kan de wederrechtelijkheid niet worden bewezen en evenmin alsnog worden vastgesteld door de strafrechter.
Daarbij komt dat enkel voor de koppels [betrokkene 4] / [betrokkene 6] en [betrokkene 2] / [betrokkene 7] het dienstverband bij [bedrijf 1] onderdeel uitmaakte van de aanvraag. Dat aan de aanvraag voor de overige koppels een dienstverband bij [bedrijf 1] ten grondslag lag, is niet gebleken. Daarnaast is onvoldoende redengevend bewijs voorhanden om zonder meer te kunnen concluderen dat ten aanzien van [betrokkene 6] en [betrokkene 7] sprake is van gefingeerde dienstverbanden.
Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte niet beter wist dan dat sprake is geweest van echte relaties en dienstverbanden. Hij wist niet van valse inschrijvingen in het bevolkingsregister van Ceuta en enkele koppels hebben zelfs samen in zijn woning gewoond. Redengevend bewijs dat de verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat het verblijf wederrechtelijk was, is er niet.
Tot slot heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van winstbejag. Verdachte zou volgens de verdediging nooit over de rug van zijn familie geld verdienen.
Het hof overweegt als volgt.
Inleiding [1]
In maart 2018 is het strafrechtelijk onderzoek Abilene gestart. Dit onderzoek richtte zich op mensensmokkel ten aanzien van een groot aantal personen afkomstig uit Ceuta, een in Marokko gelegen Spaanse exclave, naar aanleiding van een aangifte van de IND die in diverse aanvraagprocedures onregelmatigheden had geconstateerd. Onregelmatigheden variërend van het indienen van vermoedelijk valse en/of vervalste documenten tot aan het gebruik maken van afluisterapparatuur tijdens hoorzittingen. Het viel de IND daarbij op dat er in veel van deze gevallen op de één of andere manier een link te leggen was met één specifiek persoon, namelijk de verdachte.
Op basis van het dossier staat naar het oordeel van het hof vast dat de verdachte verschillende personen op allerlei manieren behulpzaam is geweest. Zo heeft verdachte personen, waaronder de in de tenlastelegging vermelde personen, geholpen aan een gefingeerd dienstverband, heeft hij geld ter beschikking gesteld, vliegreizen geboekt en betaald, bankrekeningen en bankpassen beheerd en als begeleider opgetreden bij bezoeken aan de IND.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte deze hulp uit winstbejag heeft geboden, terwijl hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat het verblijf wederrechtelijk was en of de verdachte daarvan een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
Gelet daarop zal het hof allereerst beoordelen of kan worden vastgesteld dat het verblijf van de betreffende personen wederrechtelijk is.

Wederrechtelijkheid van het verblijf

Beoordelingskader: wederrechtelijkheid van het verblijf
De desbetreffende bepalingen van de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000 hielden ten tijde van de tenlastegelegde periode, voor zover hier van belang, kort weergegeven het volgende in.
In afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, een bezwaarschrift of beroepschrift heeft een vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf indien bij of krachtens de Vreemdelingenwet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist (artikel 8 onder f-h Vreemdelingenwet 2000).
Indien een vreemdeling de (on)gehuwde partner is van een persoon die de nationaliteit bezit van een staat die partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of bij de Overeenkomst betreffende de Europese Ruimte, of van Zwitserland (hierna kortheidshalve te noemen: EU/EER-burgers), de vreemdeling met deze EU/EER-burger een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft en hem/haar naar Nederland begeleidt of zich bij hem/haar in Nederland voegt, heeft de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland gedurende een periode van drie maanden na inreis indien hij beschikt over een geldig paspoort (artikel 8.7 lid 4 juncto artikel 8.11 lid 2 Vreemdelingenbesluit 2000). Na die drie maanden kan het verblijf van de vreemdeling alleen rechtmatig zijn indien hij binnen een maand een aanvraag indient voor een verblijfsvergunning én hij verblijft bij een EU/EER-burger die, kort gezegd, in Nederland werk heeft of kan bewijzen dat hij/zij werk zoekt en een reële kans heeft op werk, of een opleiding volgt of gaat volgen en/of voor zichzelf en zijn/haar familie beschikt over voldoende middelen van bestaan en een ziektekostenverzekering (artikel 8.13 lid 1 en 2 juncto artikel 8.12 lid 1 Vreemdelingenbesluit 2000).
Artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zoals dat gold en geldt in de bewezenverklaarde periode [2] stelt strafbaar het verschaffen van toegang, doorreis of verblijf, al dan niet uit winstbejag, tot Nederland of een EU-land terwijl een verdachte weet of kan vermoeden dat die toegang, doorreis of dat verblijf
wederrechtelijkis. Ten aanzien van de vijf in de tenlastelegging met naam genoemde vreemdelingen [betrokkene 3] , [betrokkene 2] , [betrokkene 5] , [betrokkene 4] en [betrokkene 1] stelt het hof vast dat zij allen destijds beschikten en wellicht nog steeds beschikken over een verblijfsvergunning die zij ontleenden aan hun duurzame relatie met vijf Spaanse vrouwen, EU-burgers dus. Zoals (zo heeft het hof het begrepen) betoogd door de verdediging en ook één en andermaal op is gewezen door de verdachte, zou het feit dat er in alle vijf gevallen (nog steeds) sprake is van een verblijfsvergunning in de weg staan aan de vaststelling dat er sprake is van wederrechtelijk verblijf.
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of de toets van de wederrechtelijkheid in de zin van artikel 197a Sr wordt gehaald voor deze vreemdelingen die een verblijfsvergunning hebben verkregen en aldus in de zin van de Vreemdelingenwet rechtmatig verblijf (kunnen) claimen.
Met de advocaat-generaal bij de Hoge Raad [3] concludeert het hof dat de vraag of de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van art. 11 Vreemdelingenwet 2000, moet worden onderscheiden van de vraag of het verblijf “wederrechtelijk” is in de zin van art. 197a Sr.
Immers uit het feit dat een verblijfsvergunning die door het verstrekken van onjuiste gegevens is verkregen, zonder meer en met terugwerkende kracht kan worden ingetrokken, volgt dat van een verblijf waarop de betrokkene recht heeft, geen sprake is. Een verblijf dat door een op bedrieglijke wijze verkregen verblijfsvergunning wordt “gedekt”, is met andere woorden niet een verblijf dat in overeenstemming is met de vreemdelingenwetgeving en dus een verblijf dat daarmee (in de zin van Richtlijn 2002/90/EG) “in strijd” is. Een andere uitleg van het bestanddeel wederrechtelijk in art. 197a Sr zou maken dat doel en strekking van de bedoelde Richtlijn wordt gemist. Een verblijf dat wordt “gedekt” door een op bedrieglijke wijze verkregen verblijfsvergunning, is dus wederrechtelijk in de zin van artikel 197a Sr.
Als al overwogen, beschikken de in de tenlastelegging vijf met naam genoemde personen met de Marokkaanse nationaliteit over een verblijfsvergunning op grond van hun relatie met hun partner, een EU-onderdaan.
Het hof concludeert echter dat deze verblijfsvergunningen op bedrieglijke wijze zijn verkregen en overweegt daartoe als volgt.
Vals/vervalste inschrijving bevolkingsregister Ceuta
Ten behoeve van hun aanvraag tot verblijf hebben [betrokkene 1] [4] , [betrokkene 3] [5] en [betrokkene 4] [6] een valse/vervalste verklaring inschrijving bevolkingsregister in Ceuta overgelegd. Immers is gebleken uit onderzoek door de Spaanse autoriteiten dat geen van hen ingeschreven heeft gestaan in het bevolkingsregister van Ceuta [7] .
Vals/vervalst afschrift bankrekening [betrokkene 5] en [betrokkene 8]
Ten behoeve van de aanvraag van [betrokkene 5] stelt het hof vast dat bij de IND een vals/vervalst afschrift is overgelegd van de gezamenlijke rekening met zijn partner [betrokkene 8] [8] . Dit blijkt uit het feit dat het bankafschrift van 22 januari 2017 van de bankrekening [rekeningnummer 1] dat zij hebben overgelegd bij de IND een saldo vermeldt van
€ 19.202,91, terwijl uit onderzoek aan deze bankrekening volgt dat het saldo op de rekening op 22 januari 2017 in werkelijkheid € 452,91 was [9] .
Gefingeerd dienstverband [betrokkene 7]
Ten behoeve van de vergunningsaanvraag van [betrokkene 2] [10] stelt het hof vast dat bij de IND een valse arbeidsovereenkomst van zijn partner [betrokkene 7] bij [bedrijf 1] [11] , een valse werkgeversverklaring [12] en valse salarisspecificaties [13] zijn overgelegd. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt immers dat ten aanzien van [betrokkene 7] sprake is van een gefingeerd dienstverband bij [bedrijf 1] , onder meer op grond van de volgende bevindingen:
( i) [betrokkene 7] komt niet voor in de administratie bij de locaties van [bedrijf 2] , waar zij werkzaamheden zou hebben uitgevoerd voor [bedrijf 1] , noch bij andere opdrachtgevers van [bedrijf 1] [14] ;
( ii) de urenstaten van augustus 2015 komen niet overeen met de gegevens van [bedrijf 3] [15] ;
( iii) uit de urenstaat van februari 2015 blijkt dat [betrokkene 7] die maand iedere dag vier uren heeft gewerkt, terwijl uit onderzoek blijkt dat zij pas op 18 februari 2015 van Malaga naar Amsterdam is gevlogen [16] .
Valse/vervalste salarisstrook [betrokkene 9]
Ten behoeve van de vergunningsaanvraag van [betrokkene 3] stelt het hof vast dat bij de IND [17] een valse/vervalste salarisstrook over juli 2014 van zijn partner [betrokkene 9] is overgelegd, op grond van de navolgende bevindingen:
( iv) uit de urenstaat van de maand juli 2014 van [bedrijf 1] blijkt dat [betrokkene 9] (daar onder de naam [betrokkene 9] vermeld) in totaal 46 uur gewerkt zou hebben [18] ;
( v) uit de overgelegde salarisstrook blijkt dat het overgemaakte salaris voor de maand juli 2014 een bedrag van € 1.436,89 was voor 172 gewerkte uren en dit salaris zou zijn overgemaakt naar bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [betrokkene 9] [19] . Op de computer van verdachte is deze salarisstrook eveneens aangetroffen voor 46 gewerkte uren met het salaris van € 418,99 [20] ;
( vi) uit de bankgegevens van het genoemde bankrekeningnummer blijkt dat er over de maand juli 2014 geen salaris is overgemaakt door [bedrijf 1] [21] .
Gefingeerd dienstverband [betrokkene 6]
Ten behoeve van de vergunningsaanvraag van [betrokkene 4] stelt het hof vast dat bij de IND een valse arbeidsovereenkomst van zijn partner [betrokkene 6] , valse werkgeversverklaring en valse salarisspecificatie van juni 2015 is overlegd. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt immers dat ten aanzien van [betrokkene 6] sprake is van een gefingeerd dienstverband bij [bedrijf 1] , onder meer op grond van de volgende bevindingen:
( vii) [betrokkene 6] zou op verschillende locaties van [bedrijf 2] hebben gewerkt, maar zij komt in de projectadministratie niet voor en evenmin bij andere opdrachtgevers van [bedrijf 1] [22] ;
( viii) de eerste betaling is van 28 augustus 2015, terwijl een salarisspecificatie van juni 2015 is overlegd bij de IND van een betaling van € 779,28. Deze betaling komt niet voor op de bankrekening van [betrokkene 6] [23] ;
( ix) uit de urenstaten van juni 2015 tot en met januari 2016 blijkt dat de verdachte 607 uren heeft gewerkt, terwijl uit de gegevens van [bedrijf 3] blijkt dat zij 668 uren zou hebben gewerkt [24] .
Gefingeerd dienstverband [betrokkene 10]
Ten behoeve van de vergunningsaanvraag van [betrokkene 1] stelt het hof vast dat bij de IND een valse arbeidsovereenkomst van zijn partner [betrokkene 10] is overgelegd [25] . Uit het in de voetnoot vermelde bewijsmiddel blijkt immers dat ten aanzien van [betrokkene 10] sprake is van een gefingeerd dienstverband bij [bedrijf 1] , op grond van de bevinding dat dit dienstverband in het geheel niet voorkomt in [bedrijf 3] [26] .
Tussenconclusie
Door voornoemde valse bescheiden te overleggen hebben de vijf in de tenlastelegging met naam genoemde vreemdelingen kennelijk op bedrieglijke wijze willen aantonen dat sprake is van een duurzame relatie met een EU-partner, respectievelijk voldoende middelen van bestaan hadden dan wel werk en bijbehorend inkomen van voornoemde EU-partner in Nederland; steeds één van de eerdergenoemde vereisten voor (verder) rechtmatig verblijf in Nederland. Reeds op grond daarvan kan worden vastgesteld dat alle in de tenlastelegging genoemde vreemdelingen wederrechtelijk in Nederland verbleven.
De lezing van de verdachte
Ten aanzien van de hierboven genoemde bevindingen ten aanzien van [betrokkene 7] en [betrokkene 6] heeft de verdediging betwist dat deze aantonen dat sprake is van een gefingeerd dienstverband en getracht alternatieve verklaringen te geven. Zo is door de verdediging in relatie tot het ontbreken van de ID-bewijzen in de administratie beweerd dat met de registratie van ID-bewijzen niet altijd secuur zou zijn omgegaan en dat ze dit pas in 2016 of 2017 zijn gaan structureren en pas vanaf toen alle ID-bewijzen zijn gescand. Daarnaast zouden de ID-bewijzen uit het systeem zijn verdwenen als gevolg van een update van de systemen en bij de controle zou een applicatie zijn gebruikt die pas in 2018 is ontwikkeld, waardoor werknemers die daarvoor aldaar hebben gewerkt niet terug te vinden zijn in de administratie. Door de verdediging is in relatie tot het verschil tussen de urenstaten in vergelijking met de gegevens in [bedrijf 3] naar voren gebracht dat [betrokkene 11] , directeur van [bedrijf 1] , heeft verklaard dat mogelijk fouten kunnen zijn gemaakt bij de registratie van de uren, dat hij in het weekend gewerkte uren op een doordeweekse dag heeft vermeld, omdat de boekhouder de toeslag van 50% van de in het weekend gewerkte uren anders niet kan verwerken, en gesteld dat als de optelling van de gewerkte uren op de urenstaten niet klopt er een fout zit in de door hem gehanteerde formule.
Beoordeling van de lezing van de verdachte
Deze door de verdediging geschetste scenario’s worden door het hof niet aannemelijk geacht, omdat deze op geen enkele wijze bevestiging vinden in de resultaten van het opsporingsonderzoek. In relatie tot het ontbreken van [betrokkene 7] en [betrokkene 6] in de administratie overweegt het hof nog dat uit het Rapport van Bevindingen van Inspectie SZW van 26 januari 2017 blijkt dat al in 2016 de administratie van [bedrijf 2] vanaf medio 2013 tot en met juni 2016 is uitgevraagd en dat toen al is gebleken dat een werknemer van [bedrijf 1] in de personeelsadministratie een personeelsnummers van [bedrijf 2] werd toegekend na aanmelding van de werknemer middels een kopie ID-bewijs door [bedrijf 1] [27] . Ook de bewering van de verdediging dat de referenten niet uitsluitend bij [bedrijf 2] hebben gewerkt, maar onder meer ook bij CSU en B2-locaties, en dat niet dan wel onvoldoende is gebleken dat daarnaar onderzoek is gedaan, wordt door het hof gepasseerd, nu uit eerdergenoemd rapport eveneens blijkt dat ook bij de andere opdrachtgevers geen aanwijzing is gevonden waaruit zou blijken dat [betrokkene 7] en [betrokkene 6] bij hen gewerkt hebben voor [bedrijf 1] [28] .
De wederrechtelijkheid van het verblijf van de niet in de tenlastelegging met naam genoemde vreemdelingen
Voorts stelt het hof ten aanzien van 12 van de niet in de tenlastelegging met naam genoemde maar wel in het dossier vermelde vreemdelingen, namelijk [betrokkene 10] [29] , [betrokkene 12] [30] , [betrokkene 13] [31] , [betrokkene 14] [32] , [betrokkene 15] [33] , [betrokkene 16] [34] , [betrokkene 17] [35] , [betrokkene 18] [36] , [betrokkene 19] [37] , [betrokkene 20] [38] , [betrokkene 21] [39] en [betrokkene 22] [40] , vast dat zij een aanvraag hebben gedaan bij de IND voor een vergunning tot verblijf [41] , dat zij daartoe een duurzame relatie met een Spaanse partner claimden en dat deze partners gegevens, waaronder bijvoorbeeld een arbeidsovereenkomst met of werkgeversverklaring van [bedrijf 1] , overgelegd hebben om aan te tonen dat zij over inkomen beschikten, terwijl de onderzoeksbevindingen aantonen dat deze arbeidsovereenkomsten vals zijn nu de partners in kwestie in werkelijkheid niet via [bedrijf 1] gewerkt hebben [42] . Van deze 12 vreemdelingen heeft de IND de aanvraag ingewilligd voor: [betrokkene 10] , [betrokkene 12] , [betrokkene 15] en [betrokkene 16] [43] . Van de overige 8 is de aanvraag afgewezen wegens het bestaan van een schijnrelatie of het overleggen van een vervalste arbeidsovereenkomst met [bedrijf 1] [44] .
Conclusie: wederrechtelijkheid verblijf
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat alle vijf in de tenlastelegging met naam genoemde vreemdelingen en ook 12 van de 14 van de niet in de tenlastelegging genoemde maar wel in het dossier vermelde vreemdelingen zich wederrechtelijk een verblijf in Nederland hebben verschaft of geprobeerd hebben te verschaffen, nu het aanvragen van een verblijfsvergunning op basis van valse documenten niet kan leiden tot een rechtsgeldige verblijfstitel en in 8 gevallen ook daadwerkelijk geleid heeft tot het weigeren door de IND van de verblijfsvergunning. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging ook op dat punt. De omstandigheid dat de volledige dossiers van de vergunningsaanvragen ontbreken, zoals door de raadsman is gesteld, maakt het voorgaande niet anders.
Waarbij het hof nog opmerkt dat enkel in het geval van [betrokkene 5] op basis van de bevindingen in het dossier niet vastgesteld kan worden dat zijn partner een gefingeerd dienstverband had, echter is in zijn geval sprake van een vervalst rekeningafschrift dat moest aantonen dat de vreemdeling en zijn partner over voldoende vermogen beschikten om in aanmerking te komen voor de verblijfsvergunning, zijnde bij ontstentenis van het hebben van werk, een vereiste als voornoemd in het Vreemdelingenbesluit 2000 [45] .
De door de verdediging genoemde omstandigheid dat de IND in de gevallen van de vijf met naam in de tenlastelegging genoemde vreemdelingen (dan wel de vier niet met naam genoemde vreemdelingen) de verblijfsvergunningen niet heeft ingetrokken, brengt het hof gezien vorenstaande overwegingen niet tot een ander oordeel voor wat betreft de wederrechtelijkheid van het verblijf.
Ten overvloede overweegt het hof dat uit het dossier strikt genomen niet gebleken is dat de vreemdelingen zich al dan niet (nog) in de eerste drie maanden in de zin van artikel 8 van het Vreemdelingenbesluit 2000 van hun verblijf in Nederland bevonden. Het hof acht dit echter niet relevant, nu uit de aanvragen en de overige bevindingen is gebleken dat het oogmerk van alle vreemdelingen gericht was op langdurig (langer dan drie maanden) en rechtmatig verblijf in Nederland. Dit is eens te meer gebleken door de verklaring van de verdachte ter terechtzitting over de vreemdelingen die hij tot zijn familie rekent en waarover hij verklaart dat zij nog steeds in Nederland zijn met een verblijfsvergunning.
Het hof zal thans beoordelen of de verdachte behulpzaam was bij het verschaffen van het wederrechtelijk verblijf en/of daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft.

Behulpzaamheid bij het verschaffen van verblijf en/of gelegenheid, inlichtingen

en/of middelen daartoe verschaffen

Zoals hiervoor al kort benoemd en hierna wordt overwogen staat naar aan het oordeel van het hof op basis van het dossier vast dat de verdachte vreemdelingen, waaronder de in de tenlastelegging met naam vermelde vreemdelingen en hun partners, op allerlei manieren behulpzaam is geweest. Zo heeft de verdachte hen geholpen aan een gefingeerd dienstverband, heeft hij geld ter beschikking gesteld, vliegreizen geboekt en betaald, bankrekeningen en bankpassen beheerd en als begeleider opgetreden bij bezoeken aan de IND.
Gefingeerd dienstverband
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het hem verbaasde dat sprake was van een gefingeerd dienstverband. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij, wanneer de Spaanse referenten om werk vroegen, zei dat ze contact konden opnemen met [betrokkene 11] . De verdachte suggereert hiermee dat hij niets met de gefingeerde dienstverbanden van doen had. Het hof acht dit ongeloofwaardig, gelet op het volgende:
( i) [betrokkene 11] heeft verklaard dat de verdachte als rayonleider binnen de [bedrijf 1] ondernemingen bevoegd was om personeel aan te nemen [46] , waarbij hij tevens heeft verklaard dat “de Spaanse dames” allemaal uit de hoek van de verdachte kwamen [47] ;
( ii) er is een groot aantal digitale documenten en fysieke bescheiden aangetroffen in de woning van de verdachte aan [adres 1] , die (in elk geval) betrekking hebben op de in de tenlastelegging genoemde vreemdelingen en hun referenten, waaronder voornoemde dan wel soortgelijke valse/vervalste documenten, die zijn ingediend bij de vergunningsaanvragen bij de IND en die zijn te linken aan de gefingeerde dienstverbanden. [48] Daarnaast zijn ook van 14 andere koppels een groot aantal digitale en fysieke documenten bij verdachte aangetroffen, waaronder valse/vervalste documenten, die zijn ingediend bij de vergunningsaanvragen bij de IND en die zijn te linken aan de gefingeerde dienstverbanden. [49] Een aantal van deze personen heeft niet op (ex) GBA-adressen van de verdachte ingeschreven gestaan [50] ;
( iii) uit het onderzoek van de gevorderde DigiD accountgegevens blijkt dat er verschillende indicatoren zijn die wijzen op het in beheer zijn van deze accounts bij de verdachte [51] ;
( iv) op de gegevensdragers, aangetroffen in de woning van de verdachte, is een Excel-bestand aangetroffen met daarin diverse kostenoverzichten per persoon waarop kosten voor vliegreizen, hotels, vertalingen en eten vermeld worden. Sommige van deze overzichten hebben de toevoeging “Aangiftebelasting of verzekering toeslagen en andere overheid instanties (UWV, bank) van de dame wordt door [verdachte] geregeld en betrokkene heeft niets te maken zolang dat meisje ingeschreven staat in NL” [52] ;
( v) uit de aangifte door de IND blijkt dat de verdachte aanwezig was bij de gesprekken met de IND naar aanleiding van de aanvraag tot een verblijfsvergunning [53] .
Uit deze bevindingen trekt het hof de conclusie dat de verdachte binnen [bedrijf 1] verantwoordelijk was voor de dienstverbanden met de Spaanse referenten, waardoor [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 1] , [betrokkene 10] , [betrokkene 12] , [betrokkene 13] , [betrokkene 14] , [betrokkene 15] , [betrokkene 16] , [betrokkene 17] , [betrokkene 18] , [betrokkene 19] , [betrokkene 20] , [betrokkene 21] en [betrokkene 22] aan de voorwaarden konden voldoen om, tevens via het EU-burgerschap van hun partners, aan een verblijfsvergunning te komen. Het hof heeft hiervoor al vastgesteld dat voornoemde dienstverbanden gefingeerd waren, nu niet is gebleken dat daadwerkelijk (alle gestelde) arbeid is verricht.
Geld ter beschikking stellen
Inzake het koppel [betrokkene 1] en [betrokkene 10] is op de in beslag genomen gegevensdragers in de woning van de verdachte een schermafdruk aangetroffen van een bancaire overschrijving naar [betrokkene 10] van € 12.000,00 met de omschrijving “From [verdachte] ” [54] . Reeds op grond hiervan acht het hof bewezen dat de verdachte geld ter beschikking heeft gesteld.
Vliegreizen boeken en betalen
De verdachte heeft bekend dat met zijn creditcard vliegreizen zijn betaald [55] , zodat het betalen van de vliegreizen reeds op grond daarvan bewezen wordt geacht.
Echter blijkt uit het dossier ook nog het navolgende.
Voor [betrokkene 9] (partner van [betrokkene 3] ) heeft de verdachte met zijn creditcard de betaling gedaan voor een vlucht van Malaga naar Amsterdam op 11 februari 2015 en de retourvlucht op 13 februari 2015 [56] .
Voor [betrokkene 23] (partner van [betrokkene 2] ) gaat het om een vliegreis van Malaga naar Amsterdam op 18 februari 2015 [57] .
Voor [betrokkene 8] (partner van [betrokkene 5] ) gaat het om een vlucht van Malaga naar Amsterdam op 23 januari 2017 [58] .
Voor [betrokkene 6] (partner van [betrokkene 4] ) gaat het om een vlucht van Malaga naar Amsterdam op 14 december 2015 en de retourvlucht op 18 december 2015 [59] .
Ook voor een aantal van de niet met naam genoemde personen in de tenlastelegging heeft de verdachte op deze wijze vluchten naar Nederland geboekt [60] .
In alle gevallen zijn verdachte’s contactgegevens (naam (e-mail)adres en telefoonnummer) opgenomen bij de contactinformatie, waaruit het hof afleidt dat de verdachte verantwoordelijk is geweest voor deze boekingen en gezien er met zijn creditcard is betaald, is hij eveneens verantwoordelijk geweest voor het betalen daarvan.
Bankrekeningen en bankpassen beheerd
Op basis van de onderzoeksbevindingen in het dossier stelt het hof verder vast dat de verdachte bankrekeningen en bankpassen van in de tenlastelegging met naam genoemde vreemdelingen maar ook van niet met naam genoemde vreemdelingen, heeft beheerd.
Bij doorzoeking van de woning van de verdachte aan [adres 1] , uitgevoerd door onderzoeksteam Benbrook op 26 november 2018, is een mapje aangetroffen met daarin meerdere bankpassen [61] . De bankpassen zijn van verschillende banken en staan op namen van de vreemdelingen met naam genoemd in de tenlastelegging, te weten [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] , en van de vreemdelingen of hun partner, niet met naam genoemd in de tenlastelegging, te weten [betrokkene 24] (partner van [betrokkene 19] ), [betrokkene 21] , [betrokkene 25] (partner van [betrokkene 15] ), [betrokkene 15] , [betrokkene 26] (partner van [betrokkene 16] ) en overigens nog een aantal andere namen, niet zijnde de verdachte, die in het dossier verder niet meer voorkomen [62] .
Uit onderzoek van de gevorderde gegevens van het bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] , betreffende de gezamenlijke rekening van [betrokkene 3] en [betrokkene 9] , komt het volgende naar voren:
- het UWV heeft een totaalbedrag van € 6.044,00 aan WW-uitkering gestort op bovengenoemde rekening van [betrokkene 3] en [betrokkene 9] . In ieder geval een deel daarvan, te weten een bedrag van € 2.840,00, is vervolgens vanaf bovengenoemde bankrekening overgemaakt op de bankrekening van verdachte. Daarbij is ook een bedrag van € 845,00 overgemaakt naar de bankrekening van [medeverdachte] , de partner van verdachte [63] ;
- het salaris van [bedrijf 1] van totaal € 11.442,93 is door [betrokkene 11] aan [betrokkene 9] overgemaakt op bovengenoemde gezamenlijke rekening. Vervolgens is vanaf de gezamenlijke bankrekening voor een totaalbedrag van € 14.127,00 overgemaakt naar de verdachte, waarbij twee keer de omschrijving “terug lening” is gebruikt [64] ;
Uit onderzoek van de gevorderde gegevens van het bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] betreffende gezamenlijke rekening van [betrokkene 2] en [betrokkene 23] komt het volgende naar voren:
- het salaris van [betrokkene 7] wordt vanuit [bedrijf 1] op de rekening gestort in de maand februari 2015 (voor de maand december 2014 een bedrag € 720,32), in de maand maart 2015 (voor de maand januari 2015 een bedrag € 746,15 en voor de maand februari 2015 een bedrag van € 713,10), in de maand april 2015 (voor de maand maart 2015 een bedrag van € 795,37), in de maand juni 2015 (voor de maand april 2015 een bedrag van
€ 625,88 en voor de maand mei 2015 een bedrag van € 1.048,96), in de maand juli 2015 (twee maal voor de maand juni 2015, een bedrag van € 713,10 en een bedrag van
€ 482,54), in de maand augustus 2015 (voor de maand juli 2015 een bedrag van
€ 651,76), in de maand september 2015 (eindafrekening € 886,13) [65] ;
- na storting van het salaris wordt een groot deel daarvan en soms zelfs meer dan dat gestort op de rekening van de verdachte, en wel in februari 2015 (€ 650), april 2015
(€ 700), juni 2015 (€ 1.050), juli 2015 (€ 1.085), augustus 2015 (€ 1.500) en september 2015 (€ 880) [66] ;
- in totaal wordt ten gunste van verdachte’s rekening € 23.667,00 bijgeschreven vanaf de gezamenlijke rekening van [betrokkene 2] en [betrokkene 23] , waarvan een bedrag van € 7.517,00 met de omschrijving “lening” of “terug lening” [67] .
Uit onderzoek van de gevorderde gegevens van het bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] betreffende de gezamenlijke rekening van [betrokkene 5] en [betrokkene 8] komt het volgende naar voren:
  • het salaris vanuit [bedrijf 1] wordt op de rekening gestort totaal tot een bedrag van
  • € 2.832,62 in oktober en november 2016
- vanaf verdachte’s rekening worden meerdere bedragen naar de rekening van [betrokkene 5] en [betrokkene 8] overgemaakt tot een totaalbedrag van € 1.720,00 (€ 1.120,00 + € 600,00) [69] ;
- in totaal wordt ten gunste van verdachte’s rekening € 13.818,00 bijgeschreven vanaf de gezamenlijke rekening van [betrokkene 5] en [betrokkene 8] , waarvan een bedrag van totaal
€ 2.200,00 met de omschrijving “lening” of “lening geld” [70] .
Uit onderzoek van de gevorderde gegevens van het bankrekeningnummer [rekeningnummer 4] betreffende de gezamenlijke rekening van [betrokkene 4] en [betrokkene 6] komt het volgende naar voren:
  • het salaris vanuit [bedrijf 1] wordt op de rekening gestort tot een totaal bedrag van
  • € 4.600,76 in de maanden augustus, oktober (twee maal), november, december 2015 en januari 2016
- vanaf verdachte’s rekening wordt een bedrag van € 12.870,00 overgemaakt naar de rekening van [betrokkene 4] en [betrokkene 6] [72] ;
- in totaal wordt ten gunste van verdachte’s rekening € 2.550,00 (€ 1.600,00 + € 950,00) bijgeschreven vanaf de gezamenlijke rekening van [betrokkene 4] en [betrokkene 6] [73] .
In een aantal gevallen worden bedragen op de rekening van de verdachte gestort voorzien van de omschrijving “ lening”, “terug lening” of “lening geld” [74] , terwijl niet zichtbaar was dat een lening was verstrekt door de verdachte en van de vreemdelingen en referenten bekend is dat zij, anders dan de verdachte, geen Nederlands spraken. Indien de vreemdelingen of referenten de rekeningen zelf zouden hebben beheerd, zou een omschrijving in het Spaans of Marokkaans (talen die de verdachte ook spreekt) meer voor de hand hebben gelegen.
Daarnaast is op gegevensdragers, in beslag genomen tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte aan [adres 1] , een Excel-document aangetroffen met daarin een overzicht van inlogcodes voor banken inclusief pincodes. Tevens staat achter sommige personen, waaronder “ [naam 1] ” en “ [naam 2] ” ( [betrokkene 9] en [betrokkene 3] ) en “ [naam 3] ” en “ [naam 4] / [naam 5] ” ( [betrokkene 8] en [betrokkene 5] ), vermeld dat er bankpassen dienen te worden aangevraagd. Achter de naam “ [betrokkene 5] [naam 5] ”, staat in kolom 5, waarbij staat “bankpas aanvragen”: “Oke” [75] .
Gelet op het voorgaande trekt het hof de conclusie dat de verdachte bankpassen en/of bankrekeningen heeft beheerd van (in elk geval) de in de tenlastelegginggenoemde vreemdelingen [betrokkene 3] , [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] . Met al deze gegevens had verdachte direct toegang tot deze rekeningen, zodat het hof het zeer aannemelijk acht dat verdachte zelf de geldbedragen van die bankrekeningen heeft overgeschreven naar zijn eigen bankrekening.
Lezing van de verdachte
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte bemoeienis had met de fysieke en digitale documenten - waaronder de bankpassen en het Excel-bestand met inlogcodes inclusief pincodes - aangetroffen (op gegevensdragers) in de woning van de verdachte, omdat deze niet in zijn kamer zijn aangetroffen en een aantal van de vreemdelingen in zijn woning verbleef zodat het aantreffen van hun (bank-)gegevens/bankpassen niet vreemd is. Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Beoordeling van de lezing van de verdachte
Op de gegevensdragers is een Excel-bestand aangetroffen met als omschrijving “Digid”, met daarin de gebruikersnamen en wachtwoorden van de DidiD’s van de vreemdelingen en hun referenten. [76] In ditzelfde Excel-bestand staat ook het overzicht van inlogcodes voor banken inclusief pincodes. Uit onderzoek blijkt dat vanaf een (ex) GBA-adres van de verdachte veelvuldig en in een kort tijdsbestek vanaf dezelfde webbrowser op verschillende DigiD’s is ingelogd. Voorts is gebleken dat aan verschillende DigiD’s die op het Excel-bestand vermeld staan, dezelfde e-mailadressen zijn gekoppeld, waarbij 20 keer een e-mailadres van het bedrijf van de verdachte ([e-mailadres 2]) en 21 keer zijn persoonlijke e-mailadres ( [e-mailadres] ). Dit alles wijst er naar het oordeel van het hof op dat hier steeds één persoon actief is geweest, namelijk de verdachte [77] .
Daarnaast passeert het hof de door de verdediging gedane suggestie dat de documenten (waaronder de bankpassen en inlog- en pincodes) zijn aangetroffen, omdat meerdere mensen waarvan die documenten waren, woonden op het (ex) GBA-adres van de verdachte en gebruik maakten van de “huiscomputer”. Immers blijkt uit het dossier dat niet alle koppels vreemdelingen van wie de documenten waren, ingeschreven of woonachtig waren op de (ex) GBA adressen van de verdachte en van enkele koppels was enkel 1 persoon ingeschreven. [78] Zo woonde [betrokkene 3] op de [adres 3] [79] blijkens de verklaring van een medebewoner aldaar, woonde [betrokkene 4] vermoedelijk op de [adres 4] [80] en woonde [betrokkene 5] vermoedelijk op [adres 2] [81] . Daarbij laat het scenario dat gebruik zou zijn gemaakt van een “huiscomputer”, onverklaard hoe digitale documenten op verschillende gegevensdragers [82] zijn aangetroffen.
Bovendien worden in één overzicht de DigiD inlogcodes van tenminste 63 verschillende personen aangetroffen [83] . In ditzelfde overzicht staan ook inlogcodes voor banken in combinatie met pincodes en bij sommige personen is vermeld dat er nog bankpassen moeten worden aangevraagd. Deze bevindingen verdragen zich niet met een scenario waarin de vreemdelingen ieder voor zich individueel met hun eigen zaken bezig zijn geweest.
Behulpzaamheid aan de niet in de tenlastelegging met naam genoemde vreemdelingen
Daarnaast heeft de verdachte ook van de niet bij naam in de tenlastelegging genoemde vreemdelingen documenten aanwezig gehad op de verschillende digitale gegevensdragers [84] .
Zo zijn er van [betrokkene 10] en [betrokkene 27] onder andere een aangifte inkomstenbelasting, foto’s van salarisstroken van [bedrijf 1] , een foto van de BRP registratie van [betrokkene 10] , een kopie van de Nederlandse verblijfskaart van [betrokkene 10] en een brief aan de IND betreffende het verbreken van de relatie van [betrokkene 10] en [betrokkene 27] aangetroffen [85] .
Van [betrokkene 12] en [betrokkene 24] zijn onder meer foto’s van een brief met betrekking tot de aangifte bij de belastingdienst en van een brief van het UWV inzake toekenning van een WW uitkering aan [betrokkene 24] aangetroffen [86] .
Van [betrokkene 16] en [betrokkene 26] zijn onder meer scans van een Spaans paspoort, een Nederlands rijbewijs en een bankpas aangetroffen. Ook zijn foto’s van de BRP registratie in de gemeente Amsterdam, een brief van de ABN AMRO met pincode, de inschrijving in Ceuta en (van) brieven van de belastingdienst aangetroffen [87] .
Van [betrokkene 19] en [betrokkene 24] zijn een aangifte inkomstenbelasting van [betrokkene 24] , een brief van de belastingdienst, een inschrijving in de Kamer van Koophandel, een foto van een brief van de UWV en een aantal brieven van de UWV aangetroffen [88] .
Van [betrokkene 20] en [betrokkene 28] zijn onder meer de Nederlandse huwelijksakte, een pdf scan met een brief van de ABN AMRO met daarop de fysieke bankpas van [betrokkene 28] , een kopie van haar Spaanse paspoort, de BRP registratie, de arbeidsovereenkomst met [bedrijf 1] en een boarding pass van Ryanair voor [betrokkene 28] aangetroffen [89] .
Van [betrokkene 21] en [betrokkene 29] zijn onder meer brieven van de IND inzake aanvraag verblijfsvergunning, een scan van het Franse paspoort, een PDF scan van de IND aanvraag, de relatieverklaring en overige documenten voor de aanvraag bij de IND, een PDF scan met een brief van [bedrijf 1] aan de IND over het dienstverband van [betrokkene 29] , salarisstroken, een huurovereenkomst voor [adres 2] en een betaalspecificatie van de UWV voor [betrokkene 29] betreffende een WW-uitkering aangetroffen [90] .
Tussenconclusie: behulpzaam bij verblijf
Gezien voornoemde feiten en omstandigheden in onderling samenhang beschouwd is het hof van oordeel dat vaststaat dat de verdachte de in de tenlastelegging genoemde vreemdelingen heeft voorzien van een gefingeerd dienstverband, geld ter beschikking heeft gesteld, vliegreizen heeft geboekt en betaald, bankrekeningen en/of bankpassen heeft beheerd en/of als begeleider heeft opgetreden bij bezoeken aan de IND, en dat hij daarmee behulpzaam is geweest bij het verschaffen van het wederrechtelijk verblijf in Nederland en/of daartoe gelegenheid, inlichtingen en/of middelen heeft verschaft.
Het hof dient nu te beoordelen of de verdachte wetenschap had of ernstige reden te vermoeden dat het verblijf van de vreemdelingen wederrechtelijk was.

Wetenschap of ernstige reden te vermoeden dat het verblijf wederrechtelijk is

Behulpzaamheid bij het verschaffen van wederrechtelijk verblijf in Nederland, en/of
daartoe gelegenheid, inlichtingen en/of middelen verschaffen is alleen strafbaar voor iemand die weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is.
Voor zover al niet kan worden aangenomen dat de verdachte moet hebben geweten van de wederrechtelijkheid van het verblijf van (in elk geval) de in de genoemde vreemdelingen, omdat zij een (aangetrouwde) bekende of familie van hem waren [91] , heeft te gelden dat de verdachte zich kennelijk in het geheel niet heeft vergewist van hun verblijfsrechtelijke status, niet blijkt dat hij ter zake enig onderzoek heeft gedaan of vragen heeft gesteld, terwijl hij hen bij het verschaffen van verblijf in Nederland wel behulpzaam is geweest op de wijze zoals voornoemd.
Voorts stelt het hof op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen nog het volgende vast:
  • de verdachte was verantwoordelijk voor het organiseren van voornoemde gefingeerde dienstverbanden, zodat het naar het oordeel van het hof niet anders kan zijn dan dat hij van die gefingeerdheid heeft geweten;
  • de verdachte had de beschikking over (valse) documenten, die door de vreemdelingen zijn gebruikt om hun verblijfsvergunning aan te vragen. Het hof heeft hiervoor al overwogen dat het verweer van de verdachte dat er meerdere mensen op zijn adres hebben gewoond die om die reden over documenten op de gegevensdragers in zijn woning konden beschikken, wordt gepasseerd. Het hof houdt het er dan ook voor dat het de verdachte was die beschikte over deze documenten. Het is niet aannemelijk dat de verdachte deze documenten voorhanden had zonder geweten te hebben waarvoor deze moesten dienen;
  • de verdachte was aanwezig bij de gesprekken die de vreemdelingen en de referenten met de IND hadden naar aanleiding van een aanvraag tot een verblijfsvergunning. Daaruit leidt het hof af, in combinatie met alle overige bevindingen, dat de verdachte zich actief heeft bezig gehouden met het bevorderen van het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor alle 19 koppels vreemdelingen en referenten die in het dossier zijn genoemd en waarvan er vijf met hun naam zijn uitgeschreven in de tenlastelegging.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het niet anders kan dan dat de verdachte heeft geweten dat het verblijf van (in elk geval) de in de tenlastelegging genoemde vreemdelingen wederrechtelijk was.
Het hof dient vervolgens te beoordelen of er sprake was van winstbejag.

Winstbejag

Vervolgens is relevant of verdachte heeft gehandeld uit winstbejag. Van winstbejag is sprake als de handeling gericht is op verrijking. Het gaat er daarbij om of iemand rechtstreeks of onrechtstreeks een financieel of ander materieel voordeel wil verkrijgen. Daarvan is in deze zaak sprake. De verdachte heeft per saldo een bedrag van minimaal
€ 87.560,57 aan geldelijk voordeel behaald vanwege het smokkelen van de in de tenlastelegging genoemde vreemdelingen [92] . Uit het dossier komen ook andere aanwijzingen naar voren, waaruit blijkt dat de verdachte er een hoger geldbedrag aan heeft overgehouden. Zo is in de berekening van bovengenoemd bedrag bijvoorbeeld geen rekening gehouden met het feit dat de verdachte feitelijk de bankrekeningen en/of bankpassen beheerde van verschillende vreemdelingen en/of referenten. Daarnaast omvat voornoemd bedrag enkel de transacties tussen verdachte en de vijf nader onderzochte koppels van vreemdelingen en referenten. De transacties met de overige 14 koppels zijn hier niet in meegenomen.
Lezing van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - in de kern samengevat - verklaard dat:
  • de bijgeschreven bedragen op zijn bankrekening door [betrokkene 3] en [betrokkene 9] een terugbetaalde lening voor een bruiloft betreffen;
  • de bijgeschreven bedragen op zijn bankrekening vanaf de rekening van [betrokkene 2] de maandelijkse huurbedragen van € 1.500,00 voor de woning aan [adres 5] betreffen;
  • de overige op zijn bankrekening bijgeschreven bedragen vanaf de bankrekening van de in de tenlastelegging genoemde vreemdelingen [betrokkene 1] en [betrokkene 4] de huurkosten betreffen. Hij heeft in de periode dat deze personen aan [adres 5] woonden enkel de lasten, die hij voor de woning moest afdragen, doorberekend en hier dus niets aan overgehouden. Daarbij is in geval van [betrokkene 4] een groot deel van de kosten verrekend, omdat hij veel heeft geholpen in het huishouden;
  • het bijgeschreven bedrag op zijn bankrekening vanaf de gezamenlijke rekening van [betrokkene 5] en [betrokkene 8] een terugbetaling van een lening voor zijn studie betreft.
Beoordeling van de lezing van de verdachte
De juistheid van deze verklaringen is echter niet aannemelijk geworden, mede omdat hetgeen de verdachte beweert niet is onderbouwd en geen enkele bevestiging vindt in de resultaten van het opsporingsonderzoek.
Het hof wijst daarbij op de verklaring van [betrokkene 5] , inhoudende dat hij niet meer goed weet waarom een bedrag van € 14.000,00 aan de verdachte is overgemaakt vanaf de gezamenlijke rekening, en op het feit dat de overige vreemdelingen zich op hun verschoningsrecht hebben beroepen. Verdachte’s verklaringen over de herkomst van het geld als een terugbetaling van leningen voor een bruiloft of een studie worden daarmee niet onderbouwd. Nog afgezien van de hiervoor overwogen onwaarschijnlijkheid dat vreemdelingen die geen Nederlands spreken een Nederlandstalige omschrijving in een overboeking zouden opnemen in plaats van in het Marokkaans, de taal die verdachte ook spreekt, en het feit dat de verdachte beschikte over inlog- en overige gegevens van bankrekeningen van vreemdelingen en hun bankpassen.
Uit de gegevens van de BRP volgt voorts dat [betrokkene 2] van 21 juli 2014 tot 11 februari 2015 en vanaf 2 mei 2016 ingeschreven heeft gestaan op [adres 5] [93] , waar de verdachte zelf ingeschreven heeft gestaan van 30 april 2014 tot 5 november 2015. Er zijn betalingen van de bankrekening van [betrokkene 2] naar de rekening van de verdachte gegaan. Echter betreft dit betalingen in een periode dat [betrokkene 2] niet aan [adres 5] stond ingeschreven, die ook nog eens ophielden 8 maanden voordat hij er weer werd ingeschreven. Verder valt op dat de bedragen nogal uiteenlopen. Het hof acht de verklaring van de verdachte dat de overboekingen vanaf de rekening van [betrokkene 2] moeten worden aangemerkt als huurbetalingen dan ook ongeloofwaardig.
[betrokkene 1] heeft ingeschreven gestaan op [adres 5] van 18 november 2015 tot 26 augustus 2016, zijnde 8 maanden, en vanaf 19 juli 2017 [94] . Uit de bankafschriften van zijn rekening [95] blijkt dat er van die rekening bedragen zijn overgeschreven naar de rekening van de verdachte, maar in de periode dat [betrokkene 1] aan [adres 5] zou hebben moeten wonen volgens de inschrijving in de BRP was dat enkel op 30 december 2015 een bedrag van € 750,00. Het hof acht om deze reden de verklaring van de verdachte dat de overboekingen vanaf de rekening van [betrokkene 1] naar verdachte’s rekening moeten worden aangemerkt als huurbetalingen dan ook ongeloofwaardig.
Uit de bevindingen in het opsporingsonderzoek is ten aanzien van [betrokkene 4] gebleken dat hij weliswaar ingeschreven heeft gestaan op de Anderiesenstraat vanaf 5 december 2016, maar dat het aannemelijker is dat hij op [adres 4] woonde [96] , nu zijn bankpas naar dat adres is gestuurd en zijn partner vanaf juli 2015 op dat adres stond ingeschreven. Dat er in zijn geval sprake is geweest van huurbetalingen of betalingen omdat er geholpen werd in het huishouden, acht het hof dan ook ongeloofwaardig.
Nu niet alleen de feitelijke onderbouwing voor de gevoerde verweren ontbreekt, maar de bevindingen in het opsporingsonderzoek de verweren feitelijk logenstraffen, verwerpt het hof de verweren in al hun onderdelen.
Tussenconclusie: winstbejag
Het hof concludeert op grond van het voorgaande en op basis van het proces-verbaal wederrechtelijk verkregen voordeel betreffende de vijf met naam genoemde vreemdelingen in de tenlastelegging dat de verdachte ten aanzien van hen minimaal een bedrag van
€ 87.560,57 heeft ontvangen op zijn bankrekening. Daarmee heeft hij rechtstreeks financieel gewin ontvangen en is aan het vereiste van winstbejag uit het primair bewezenverklaarde feit voldaan.
Tot slot oordeelt het hof over de vraag of er sprake was van een beroep of gewoonte.
Beroep en/of gewoonte
Beoordelingskader: beroep en/of gewoonte
Tot slot ziet het hof zich gesteld voor de vraag of de verdachte van de hiervoor beschreven mensensmokkel een gewoonte of beroep heeft gemaakt.
Of een meervoud aan gedragingen kan worden gekwalificeerd als het maken van een “gewoonte” hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, alsmede aan het aantal gedragingen en het tijdsbestek waarbinnen deze zich hebben afgespeeld.
De pluraliteit van feiten onderscheidt vervolgens de “gewoonte” van het “beroep”. Het kenmerkende van “beroep” ligt niet in de herhaling, maar in het oogmerk om te herhalen, teneinde zich aldus een bron van inkomsten te verschaffen. Bij “beroep” gaat het dus om de wil om eenzelfde feit stelselmatig te begaan uit winstbejag of om in het onderhoud te voorzien.
Beoordeling hof
Het hof concludeert op grond van voorgaand beoordelingskader en de bewijsmiddelen dat de verdachte van het plegen van de hiervoor beschreven mensensmokkel een beroep of gewoonte heeft gemaakt. Het gaat om een gewoonte, nu verdachte zich ten aanzien van veel verschillende vreemdelingen (in totaal 19) over een periode van enkele jaren door middel van een grotendeels vergelijkbare werkwijze (door behulpzaam te zijn zoals bewezen is verklaard) schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel. Daarnaast gaat het om een beroep, nu verdachte het oogmerk tot herhaling heeft gehad teneinde zich een bron van inkomsten te verschaffen. Zoals hiervoor uiteengezet heeft de verdachte immers (telkens) gehandeld uit winstbejag (de verdachte heeft betalingen ontvangen, waarbij onder meer salarisbetalingen vanuit [bedrijf 1] en UWV-uitkeringen ten behoeve van de vreemdelingen en de referenten naar hemzelf zijn overgemaakt). Daarbij heeft het hof ook acht geslagen op de georganiseerdheid van de gedragingen van verdachte (om de mensensmokkel te organiseren heeft verdachte onder meer gebruikgemaakt van Excel-bestanden, heeft hij kostenoverzichten gemaakt, betalingen gedaan en ontvangen en gefingeerde dienstverbanden bewerkstelligd).

Eindconclusie

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel zoals hiervoor bewezen is verklaard. [97]
Voorwaardelijk verzoek heropenen en mogelijk horen getuigen
De raadsman heeft – onder de voorwaarde dat het hof de verdachte niet integraal vrijspreekt - verzocht het onderzoek te heropenen, om de reden dat hij zich gezien de door hem gestelde onduidelijkheid in de tenlastelegging niet adequaat heeft kunnen voorbereiden en in dat geval mogelijk wenst getuigen te horen.
Nu het hof de verdachte veroordeelt, is aan de door de verdediging gestelde voorwaarde voldaan, zodat het hof daarover een beslissing dient te nemen. Het hof overweegt daartoe dat hervatting van het onderzoek slechts dan kan plaatsvinden ingeval tijdens de beraadslaging is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. De omstandigheid dat de verdediging zich niet adequaat heeft kunnen voorbereiden valt daar echter niet onder. Daarbij wijst het hof er ten overvloede op dat zoals hiervoor is overwogen dat de tenlastelegging naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk is, dat alle informatie omtrent de vreemdelingen zich van het begin af aan in het dossier heeft bevonden, dat de verdediging zowel in eerste als in tweede aanleg over het dossier en deze informatie daarin heeft beschikt en dat deze informatie zowel in eerste als in twee aanleg aan de orde is geweest en aan de verdachte is voorgehouden. Voorts is nimmer aan de verdediging toegezegd dat het aan verdachte gemaakte verwijt beperkt zou blijven tot de in de tenlastelegging vermelde personen. Dat, zoals de verdediging stelt, verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg alleen is bevraagd over de in de tenlastegelegde vijf met naam genoemde personen maakt dit niet anders. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een gewoonte of beroep maakt, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De raadsman heeft voor wat betreft de straf geen verweer gevoerd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verschaffen van illegaal verblijf in Nederland van 19 verschillende vreemdelingen. De verdachte heeft daarbij vreemdelingen en/of hun referenten voorzien van een gefingeerd dienstverband, geld verstrekt, vliegreizen geboekt en betaald, bankrekeningen en/of bankpassen beheerd en/of als begeleider opgetreden bij bezoeken aan de IND. Daarbij is door de verdachte geld van onder meer de salarissen van de vreemdelingen en/of hun referenten en van UWV-uitkeringen op hun naam doorgesluisd naar hemzelf. Dit alles heeft de verdachte gedaan, terwijl hij wist dat het verblijf van de vreemdelingen wederrechtelijk was. Daarbij komt dat de verdachte van mensensmokkel een beroep of gewoonte heeft gemaakt, door zich in een periode van enkele jaren meerdere keren op grotendeels vergelijkbare werkwijze daaraan schuldig te maken, waarbij hij kennelijk het oogmerk had zich inkomsten te verschaffen. Dit is een zeer ernstig feit. Door aldus te handelen heeft de verdachte misbruik gemaakt van het in Nederland geldende systeem en de daarmee voorhanden zijnde voorzieningen en het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf in Nederland ondermijnd. De verdachte heeft zich kennelijk niet bekommerd om de schadelijke gevolgen van zijn handelen, maar enkel oog gehad voor eigen financieel gewin. Het hof acht dit zeer kwalijk.
Gelet op de ernst van het feit is het hof van oordeel dat niet met een andere straf kan worden volstaan dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft het hof acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen door rechters worden opgelegd. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor een overtreding van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht een gevangenisstraf van drie maanden per gesmokkelde als uitgangspunt genoemd, waarbij als strafvermeerderende factor geldt dat van het feit een beroep of gewoonte is gemaakt. Gelet op de ouderdom van het feit zal het hof een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Daarbij wordt met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof acht, alles afwegend, een gevangenisstraf van 25 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend.
Vastgesteld moet echter worden dat in eerste aanleg sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Verdachte is door de politie gehoord op 14 oktober 2019 en de rechtbank heeft vonnis gewezen op 18 juli 2023. Daarin wordt aanleiding gezien drie maanden op de passend geachte gevangenisstraf in mindering te brengen. Dit resulteert erin dat aan de verdachte een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, zal worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 197a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
22 (tweeëntwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
7 (zeven) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. G.C. Bos, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en A. Muller, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H.M. van Gennip, griffier,
en op 7 augustus 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.C. Bos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Voor zover het hof hierna verwijst naar het procesdossier wordt daarmee bedoeld het procesdossier met het proces-verbaal nummer 6640-2017-1631, met de onderzoeksnaam Abilene, opgemaakt door de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, alsmede aanvullingen daarop.
2.Laatstelijk gewijzigd 26 september 2018 met inwerkingtreding 16 oktober 2018, waarbij de strafbepalingen niet zijn gewijzigd, maar een zevende lid is toegevoegd waarin strafbaarstelling van het delict met terroristisch oogmerk is opgenomen
3.Vide de conclusie van de AG bij Hoge Raad 31 mei 2016, NJ 2162016/270
4.DOC 019-01, pag. 1268 e.v.
5.DOC 019-02, pag. 1270
6.DOC 019-03, pag. 1271 en DOC 015-18, pag. 1233
7.Aanvullend proces-verbaal EOB deel 1 AMB 24-01, pag. 4-5
8.DOC 023-01, pag. 1279
9.Pag. 459
10.Pag. 442-443
11.DOC 013-07, pag. 1090
12.Pag. 1092
13.Pag. 1094-1096
14.DOC 001-01, pag. 866
15.Pag. 444
16.DOC 008-05, pag. 996
17.Pag. 410
18.DOC 008-08, pag. 999
19.DOC 013-03, pag. 1076
20.Pag. 412 en DOC-008-08, pag. 999
21.Pag. 415 en 416
22.Pag. 866
23.Pag. 480
24.Pag. 478 en DOC-008-01 t/m DOC-008-38, pag. 992-1029
25.Pag. 496 en 479 en DOC 13-19, pag. 1161 en 1162
26.Pag. 496 en 479
27.DOC 001-01, pag. 861
28.DOC 001-01, pag. 866
29.AAG 001-01, pag. 365 en 371 en DOC 013-01, pag. 1066-1069
30.DOC 004-01, pag. 973 en 974
31.DOC 004-01, pag. 978 en 979
32.AAG 001-01, pag. 366 en 371 en DOC 013-06, pag. 1089
33.DOC 004-01, pag. 967 en 968
34.DOC 004-01, pag. 965 en 966
35.DOC 004-01, pag. 980 en 981
36.AAG 01-01, pag. 367 en DOC 013-13, pag. 1116-1120
37.DOC 004-01, pag. 972 en 973
38.DOC 004-01, pag. 970 en 971
39.AAG 001-01, pag. 368 en 371 en DOC 013-16, pag. 1148-1149
40.AAG 001-01, pag 368 en 371 en DOC-013-18, pag 1155-1160.
41.[betrokkene 27] als partner van [betrokkene 10] , [betrokkene 24] als partner van [betrokkene 12] , [betrokkene 30] als partner van [betrokkene 13] , [betrokkene 31] als partner van [betrokkene 14] , [betrokkene 25] als partner van [betrokkene 15] , [betrokkene 26] als partner van [betrokkene 16] , [betrokkene 32] als partner van [betrokkene 17] , [betrokkene 33] als partner van [betrokkene 18] , [betrokkene 24] als partner van [betrokkene 19] , [betrokkene 28] als partner van [betrokkene 20] , [betrokkene 34] als partner van [betrokkene 21] en [betrokkene 35] als partner van [betrokkene 22] .
42.DOC 001-01, pag. 858-873
43.AAG 001-01, pag. 365-372
44.AAG 001-01, pag. 365-372
45.Zie voetnoot 8 en 9
46.V-001-01, pag. 71-80
47.V-001-03, pag. 90-104
48.AMB-015-01, pag. 516-521
49.AMB-016-01, pag. 522-529
50.DOC 032-01 t/m 12, pag. 1312-1350
51.AMB 018-01, pag. 555-562
52.Pag. 529
53.AG-001-01, pag. 370
54.AMB-013-01, pag. 505-506 en AMB-015-01, pag. 519-520
55.Verklaring verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg
56.Pag. 417, DOC 042-02, pag. 1644 en AMB 021-01, pag. 568 -572
57.Pag. 448, DOC 042-01, pag. 1640-1643 en AMB 021-01, pag. 568-572
58.Pag. 464, DOC 042-07 en 08, pag. 1663-1671
59.Pag. 482, DOC 042-03 en 04, pag. 1651-1656, AMB 021-01, pag. 568-572
60.AMB 021-01, pag. 568 e.v.
61.Pag. 489
62.DOC 029-01, pag. 1296
63.Pag. 416, DOC 029-01, pag. 1297-1300
64.DOC 029-01, pag. 1297-1300
65.Pag. 444 en 445 en DOC-010-02, pag. 1045
66.Pag. 445
67.Pag. 446
68.Pag. 460
69.Pag. 461
70.Pag. 461 en DOC-036-07, pag. 1397 en DOC-036-04, pag. 1394
71.Pag. 479 en DOC-036-05, pag. 1396
72.Pag. 479 en DOC-036-01, pag. 1391
73.Pag. 479 en DOC-036-06, pag. 1396
74.DOC 036-04, pag. 1394
75.Pag. 529 en DOC 015-15, pag. 1221
76.Pag. 529 en DOC 015-15, pag. 1221
77.AMB 018-01, pag. 555-562
78.DOC 032-01 t/m 12, pag. 1312-1350
79.DOC 013-22, pag. 1173
80.DOC 013-23, pag. 1175-1178
81.DOC 013-17, pag. 1154
82.Pag. 516-521 en pag. 522-529
83.Pag. 529 en DOC 015-15, pag. 1221
84.AMB 012-01, pag. 491-492 en AMB-016-01, pag. 522-529
85.Pag. 523
86.Pag. 524
87.Pag. 525
88.Pag. 526
89.Pag. 526
90.Pag. 527
91.Verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep
92.Aanvullend proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, AMB 25-01
93.DOC 032-05, pag. 1327-1330
94.DOC 032-03, pag. 1320-1322
95.DOC 026-01, pag. 1289-1294
96.DOC 015-21, pag. 1243, DOC 015-19, pag. 1238 en DOC 015-16, pag. 1225-1226
97.Het hof heeft als hiervoor al opgemerkt, kennisgenomen van de wijziging van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht per 16 oktober 2018, maar deze wijziging maakt het oordeel niet anders.