ECLI:NL:GHSHE:2024:2543

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
20-001986-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake voetbalgeweld met explosief

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 13 april 2018 werd gewezen. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] en wonende te [woonplaats], was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden voor het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, met gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar met een andere strafoplegging. De verdediging pleitte voor vrijspraak of een lichtere straf. Het hof heeft de zaak onderzocht en kwam tot de conclusie dat de verdachte op 1 november 2016 in Eindhoven een explosief heeft gegooid in een drukke horecagebied, wat leidde tot een ontploffing en letsel bij meerdere personen, waaronder politieagenten. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de explosie schade hebben geleden. Het hof heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001986-23
Uitspraak : 12 augustus 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 13 april 2018, in de strafzaak met parketnummer 01-188516-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank ter zake van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Voorts heeft de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen met uitzondering van de strafoplegging en de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 4 maanden hechtenis.
Door de verdediging is bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem primair en subsidiair tenlastegelegde. Het meer subsidiair tenlastegelegde kan bewezen worden verklaard. In het geval van een veroordeling heeft de verdediging bepleit om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 november 2016 te Eindhoven, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door (in een in het centrum van Eindhoven gelegen drukbezocht horecagebied) een zogenaamde vuurwerkbom, althans een explosief (voorwerp), aan te steken en/of (vervolgens) voornoemde vuurwerkbom, althans voornoemd explosief (voorwerp), in/richting een groep mensen te gooien en/of waarbij die vuurwerkbom, althans dat explosief (voorwerp), temidden van die groep personen is geëxplodeerd, en daarvan gemeen gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 2] en/of één of meer andere (aldaar aanwezige) personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 november 2016 te Eindhoven aan [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende gehoorschade, heeft toegebracht door (in een in het centrum van Eindhoven gelegen drukbezocht horecagebied) een zogenaamde vuurwerkbom, althans een explosief (voorwerp), aan te steken en/of (vervolgens) voornoemde vuurwerkbom, althans voornoemd explosief (voorwerp), in/richting een groep mensen te gooien en/of waarbij die vuurwerkbom, althans dat explosief (voorwerp) temidden van die groep personen is geëxplodeerd;
en/of
hij op of omstreeks 1 november 2016 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 2] en/of een of meer andere (aldaar aanwezig) perso(o)n(en), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk (in een in het centrum van Eindhoven gelegen drukbezocht horecagebied) een zogenaamde vuurwerkbom, althans een explosief (voorwerp), aan heeft gestoken en/of (vervolgens) voornoemde vuurwerkbom, althans voornoemd explosief (voorwerp), in/richting een groep mensen heeft gegooid en/of waarbij die vuurwerkbom, althans dat explosief (voorwerp), temidden van die groep personen is geëxplodeerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 november 2016 te Eindhoven [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 3] en/ of [benadeelde partij 2] en/of één of meer andere (aldaar aanwezige) personen heeft mishandeld door (in een in het centrum van Eindhoven gelegen drukbezocht horecagebied) een zogenaamde vuurwerkbom, althans een explosief (voorwerp), aan te steken en/of (vervolgens) voornoemde vuurwerkbom, althans voornoemd explosief (voorwerp), in/richting een groep mensen te gooien en/of waarbij die vuurwerkbom, althans dat explosief (voorwerp), temidden van die groep personen is geëxplodeerd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 november 2016 te Eindhoven, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door in een in het centrum van Eindhoven gelegen drukbezocht horecagebied een explosief voorwerp te gooien, waarbij dat explosief voorwerp temidden van een groep personen is geëxplodeerd en daarvan gemeen gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 2] en/of één of meer andere aldaar aanwezige personen, te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
(bewijsmiddelen)
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Door de raadsman is bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem primair en subsidiair tenlastegelegde. Daartoe heeft hij heeft twee verweren aangevoerd.
Ten eerste kan niet worden vastgesteld dat de verdachte het explosief welbewust in de richting van een groep mensen heeft gegooid. Uit de verklaring van verbalisant [benadeelde partij 4] op pagina 32 en 33 van het politiedossier volgt dat het explosief eerst op een luifel van een café terecht kwam. Hieruit leidt de raadsman af dat de verdachte juist niet richting een groep mensen heeft willen gooien. Als dat wel zo was, dan was het explosief niet eerst op een luifel terecht gekomen.
Voorts heeft de raadsman bepleit dat het type explosief niet is vastgesteld. Dit is niet onderzocht door het NFI. Hierdoor kan volgens de raadsman niet naar algemene ervaringsregels worden vastgesteld of er daadwerkelijk sprake is geweest van gemeen gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van de hierboven weergeven bewijsmiddelen stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verbalisant [benadeelde partij 4] heeft verklaard dat hij zag dat er een brandend stuk vuurwerk werd gegooid in de richting van zijn geüniformeerde collega’s. Hij zag dat het vuurwerk over een groep mensen heen werd gegooid en daardoor was het voor [benadeelde partij 4] duidelijk dat het opzettelijk naar zijn collega’s werd gegooid. [benadeelde partij 4] zag dat het vuurwerk eerst op een luifel van een café terechtkwam en daarna op de grond. Meteen nadat het vuurwerk op de grond terechtkwam hoorde hij een enorme knal en zag hij dat verschillende mensen naar hun oren grepen en in elkaar doken, waaronder zijn collega’s.
Verbalisant [benadeelde partij 2] heeft over het moment van de ontploffing verklaard dat zij op dat moment met haar collega’s bezig was met het handhaven van de orde vanwege een vechtpartij. Op het moment dat zij en haar collega’s voor het café stonden waar de vechtpartij had plaatsgevonden, zag zij een hoop omstanders en hoorde zij uit het niets een zeer harde knal die binnen een straal van 2 tot 4 meter bij haar vandaan kwam. Zij raakte enkele seconden gedesoriënteerd en hoorde direct een piepend geluid in beide oren. Ook zag zij een omstander omvallen die met zijn handen naar zijn oren pakte en tegelijkertijd gilde.
Verbalisant [benadeelde partij 3] , die ook in uniform ter plaatse was, heeft verklaard dat er op enig moment totaal onverwachts een explosief vlak achter hem tot ontploffing kwam. Door de zware knal was hij gedesoriënteerd en voelde hij direct pijn bij zijn linker oor en -kaak. Hij is onderzocht door het ambulancepersoneel die hem vertelden dat hij geluk heeft gehad dat hij zogenaamde “oortjes” droeg, omdat zijn letsel anders beduidend ernstiger zou zijn.
Verbalisant [benadeelde partij 1] heeft over dit incident verklaard dat hij op enig moment een ontzettend harde knal hoorde op een meter of 4 van hem vandaan. Hij voelde de druk van deze knal op zijn lichaam en voelde pijn in zijn rechteroor. Hij voelde ook dat er vocht uit zijn rechteroor kwam. Hij zag dat verschillende collega’s geschrokken en gedesoriënteerd reageerden op deze knal en dat een omstander neerviel naar aanleiding van deze knal. Hij hoorde van collega’s dat de knal werd veroorzaakt door een stuk vuurwerk dat gegooid zou zijn.
Uit de beschrijving van de camerabeelden over het gooien van het explosief blijkt het volgende. De persoon die het explosief gooide (het hof begrijpt gelet op de hierboven weergegeven bewijsmiddelen dat de verdachte deze persoon is) stond eerst voorover gebogen en meerdere personen in zijn buurt keken naar zijn handen. Vervolgens kwam hij overeind en keek in de richting waar de politie stond en waar de andere groep supporters stond. Hij had iets brandends in zijn rechterhand en gooide het brandende voorwerp in de lucht. Vervolgens is te zien dat het gegooide brandende voorwerp op de grond midden tussen de menigte tot ontploffing kwam waarbij rook vrijkwam.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de vraag of de verdachte het explosief welbewust richting een groep mensen heeft gegooid, overweegt het hof dat uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte net voor de worp in de richting keek waar de politie stond en waar de andere groep supporters stond. Het explosief kwam na de worp op enkele meters van de getroffen verbalisanten tot ontploffing. Dat het explosief eerst op een luifel van een café terecht is gekomen en daarna op de grond viel (volgens aangever [benadeelde partij 4] ), ziet het hof niet als een contra-indicatie voor het welbewust gooien van het explosief in de lucht dat temidden van een groep mensen tot ontploffing kwam. De verbalisanten [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 1] stonden immers (blijkens de bewijsmiddelen) bij het café met het luifel waar het explosief eerst op terecht is gekomen.
Voor wat betreft de vraag of – nu het type explosief niet is vastgesteld – naar algemene ervaringsregels kan worden vastgesteld of er daadwerkelijk sprake is geweest van gemeen gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, wijst het hof op de hierboven weergeven feiten en omstandigheden waaruit de gevolgen van de knal blijken. Mensen raakten gedesoriënteerd, grepen naar hun oren en een omstander viel om. Verschillende mensen hebben letsel opgelopen door de knal, variërend van enkele dagen een piep in de oren tot geperforeerd trommelvlies en ingeklapt trommelvlies met onomkeerbare gehoorschade en tinnitus. Aangever [benadeelde partij 3] is op zijn linkerslaap geraakt door een deel van het explosief.
Deze omstandigheden maken naar het oordeel van hof, dat – hoewel het type explosief niet is onderzocht – vastgesteld kan worden dat het gooien van het explosief welke temidden van een groep mensen tot ontploffing kwam, naar algemene ervaringsregels gemeen gevaar voor zwaar lichamelijk letsel teweeg heeft gebracht. Dit gevaar voor zwaar lichamelijk letsel heeft zich immers ook verwezenlijkt, zoals blijkt uit de medische informatie betreffende de verbalisanten [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 4] . Bij verbalisant [benadeelde partij 1] is op 2 november 2016 een trommelvlies perforatie vastgesteld aan zijn rechteroor. Zijn letsel had ongeveer twee maanden herstel nodig. Bij verbalisant [benadeelde partij 4] is ten gevolge van de knal gehoorverlies en tinnitus vastgesteld. Dit is blijkens de verklaring van de KNO-arts irreversibele schade zonder te verwachten herstel.
Op basis van bovenstaande verwerpt het hof het verweer in al zijn onderdelen en acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In de namiddag van 1 november 2016, voorafgaand aan de UEFA Champions Leaguewedstrijd PSV tegen Bayern München ontstonden in het uitgaansgebied van
Eindhoven rellen tussen de daar aanwezige supporters. De politie heeft ingegrepen door een
scheidingslijn tussen de supportersgroepen te maken. De verdachte heeft vervolgens in deze
menigte een explosief tot ontploffing gebracht, waardoor gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Als gevolg van de explosie hebben vier politieagenten pijn en/of letsel opgelopen. Twee politieagenten hebben zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waarbij het letsel van één van deze agenten niet meer zal herstellen. Hij zal moeten leren leven met tinnitus en een verminderd gehoor.
De verdachte is naar Eindhoven gekomen zonder een toegangsbewijs voor de betreffende wedstrijd. De verdachte had daarentegen wel een bivakmuts meegenomen. Hij is klaarblijkelijk naar Eindhoven gekomen louter om de confrontatie op te zoeken met
aanhangers van PSV en/of de politie. Het hof rekent de verdachte dit zwaar aan.
Rellen, geweld en vandalisme bij voetbalwedstrijden komen geregeld voor en dit is een
groot en ernstig maatschappelijk probleem. Het raakt direct de openbare orde en veiligheid
in en rondom de betreffende stad. In verband met dreigend voetbalvandalisme zijn
omvangrijke veiligheidsmaatregelen noodzakelijk, met alle kosten van dien. Het creëert een
groot gevoel van onveiligheid, onrust en angst in de maatschappij en niet zelden ook
gevoelens van woede en verontwaardiging. Supporters die menen te moeten rellen doen dat
vaak uit naam van de voetbalclub die zij zeggen aan te hangen, maar tegelijkertijd
berokkenen zij juist diezelfde club grote financiële schade. Immers, de schade als gevolg
van voetbalrellen pleegt doorgaans te worden verhaald op de voetbalclub die door de
relschoppers wordt aangehangen. Ook worden vaak aan de betrokken voetbalclubs
aanzienlijke geldboetes opgelegd.
Bij de straftoemeting houdt het hof tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht. De verdachte heeft een streep gezet onder zijn verleden als voetbalhooligan. Hij heeft inmiddels werk, een huis, een vriendin en binnenkort zal zijn eerste kindje geboren worden. Hij heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat hij de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen wil betalen. Hij heeft spijt betuigt. De verdediging heeft gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds het plegen van het feit, verzocht om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 mei 2024, staan er geen andere strafbare feiten dan de feiten die op 1 november 2016 zijn gepleegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd om aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaren en daarnaast een taakstraf van 240 uren, subsidiair 4 maanden hechtenis.
Het hof is echter, gelet op de aard en de ernst van het feit en de gevolgen die het feit voor de slachtoffers teweeg heeft gebracht, van oordeel dat niet kan worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd, omdat daarin de ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen voor de slachtoffers onvoldoende tot uitdrukking komen. Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen voor de slachtoffers, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Ten aanzien van de redelijke termijn overweegt het hof als volgt.
Van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM kan sprake zijn als op grond van artikel 366 van het Wetboek van Strafvordering een verstekmededeling moet worden betekend (uitgereikt) en het openbaar ministerie bij die betekening niet de nodige voortvarendheid heeft betracht.
Weliswaar kan worden afgeleid dat de verstekmededeling binnen een jaar na het op 13 april 2018 bij verstek gewezen vonnis is betekend op de wijze als is voorzien in artikel 588 lid 1 onder b sub 3 (oud) Sv of artikel 38e lid 2 onder b Sv (uitreiking aan de griffier dan wel aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan), maar niet is gebleken dat het openbaar ministerie vervolgens eenmaal per jaar heeft geprobeerd de verstekmededeling alsnog te betekenen, hetzij aan de verdachte in persoon, hetzij overeenkomstig het bepaalde in artikel 588, lid 2 of 3 (oud) Sv of artikel 36e lid 2 of 3 Sv.
Het hof overweegt dat uit het dossier niet is gebleken dat het openbaar ministerie in de periode van 28 november 2018 tot 1 december 2020 – derhalve in iets meer dan 2 jaar – actie heeft ondernomen om de verdachte op de hoogte te brengen van het op 13 april 2018 bij verstek gewezen vonnis door de rechtbank. Het hof is derhalve van oordeel dat de redelijke termijn met ongeveer 1 jaar is overschreden.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren passend, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de [benadeelde partij 1]
De [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 407,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de [benadeelde partij 1] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2016.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 1] is toegebracht tot een bedrag van € 407,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de [benadeelde partij 2]
De [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de [benadeelde partij 2] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2016.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 2] is toegebracht tot een bedrag van € 1.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de [benadeelde partij 3]
De [benadeelde partij 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 350,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de [benadeelde partij 3] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2016.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 3] is toegebracht tot een bedrag van € 350,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de [benadeelde partij 4]
De [benadeelde partij 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.759,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de [benadeelde partij 4] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2016.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 4] is toegebracht tot een bedrag van € 1.759,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 407,00 (vierhonderdzeven euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 407,00 (vierhonderdzeven euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 november 2016.

Vordering van de [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij 2] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 november 2016.

Vordering van de [benadeelde partij 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij 3] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 november 2016.

Vordering van de [benadeelde partij 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij 4] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.759,00 (duizend zevenhonderdnegenenvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 4] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.759,00 (duizend zevenhonderdnegenenvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 27 (zevenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 november 2016.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. J.F. Dekking, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.R.A.C. Dinnissen, griffier,
en op 12 augustus 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J. Platschorre en mr. J.F. Dekking zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.