ECLI:NL:GHSHE:2024:2538

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
20-000550-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake bedreigingen en belaging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor twee bedreigingen en een belaging. De verdachte, geboren in 1991, heeft zijn ex-partner op verschillende manieren benaderd, ondanks haar duidelijke verzoeken om geen contact meer te hebben. Dit leidde tot een gevangenisstraf van 136 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en contactverbod. De verdachte heeft ook de vader van zijn ex-partner bedreigd, wat resulteerde in ernstige vrees voor hun leven. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij zijn vernietigd. Het hof heeft een gevangenisstraf van 10 weken opgelegd, waarvan 8 weken voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, omdat er geen wettelijke grondslag was voor de gevorderde schadevergoeding. Het hof heeft als bijzondere voorwaarde een contactverbod opgelegd voor de duur van de proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000550-22
Uitspraak : 7 juni 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 1 maart 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-068528-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van twee bedreigingen, telkens meermalen gepleegd, (feit 1 en 2) en een belaging (feit 3) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 136 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. De politierechter heeft bij het voorwaardelijke strafdeel, naast algemene voorwaarden, als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een contactverbod opgelegd. Ten aanzien van de inbeslaggenomen verdovende middelen is gelast dat deze worden onttrokken aan het verkeer. Tot slot is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en bepaald dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en/of namens de verdachte en de benadeelde partij naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep integraal wordt bevestigd.
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de onder 1 tenlastegelegde bedreiging en een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en de gronden waarop het berust en zal het vonnis om die reden bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep in het kader van de bepleite vrijspraak naar voren is gebracht heeft het hof niet gebracht tot andere overwegingen ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde bedreiging, zodat het hof dit feit overeenkomstig de gronden in het vonnis bewezen acht.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De raadsman heeft in verband met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte verzocht geen straf op te leggen die met zich brengt dat de verdachte opnieuw gedetineerd raakt. Daartoe is aangevoerd dat de verdenkingen dateren van ruim drie jaar geleden en er geen contact meer is tussen de verdachte en aangeefster. De raadsman heeft erop gewezen dat uit de justitiële documentatie van de verdachte blijkt dat zowel het laatste fysieke geweldsdelict als de laatste bedreiging dateren van 2019 en dat de hij niet eerder verdachte is geweest van belaging. Voorts heeft de verdachte al een tijd vastgezeten voor dit feit en heeft hij zich sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis van 25 maart 2025 gehouden aan de stringente schorsingsvoorwaarden. Verzocht is te volstaan met een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaren om als stok achter de deur te dienen
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreigingen en stalking van [slachtoffer 1] ,
zijn ex-partner. Uit frustratie is de verdachte haar op verschillende manieren blijven benaderen, terwijl zij hem op verschillende manieren te kennen had gegeven dat zij geen contact met hem wenste. Hij heeft haar daarbij via sms- en appberichten, teksten op sociale media en telefoongesprekken op onbeschaamde, beledigende, intimiderende en bedreigende wijze bejegend. Door de vele berichten en telefoontjes heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. De verdachte heeft zelfs andere personen ingeschakeld om in contact te komen met zijn ex-partner. De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan bedreiging van de vader van zijn ex-partner. Hij heeft de auto waar zijn ex-partner en haar vader in zaten klemgereden. De verdachte heeft vervolgens doodsbedreigingen geuit en daarmee zijn ex-partner en haar vader ernstige vrees aangejaagd. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaring van de vader, waaruit naar voren komt dat hij heeft gevreesd voor zijn leven en dat het feit een diepe indruk heeft achtergelaten bij hem en zijn dochter. De verdachte heeft voor die ernstige gevolgen van zijn handelen voor zijn ex-partner en haar vader kennelijk geen oog gehad, maar steeds gehandeld vanuit zijn eigen behoefte om zijn ex-partner te spreken en - in plaats van zich te beheersen en een conflict op fatsoenlijke wijze op te lossen - zich op een onbehoorlijke en dreigende manier geuit. Het hof acht dit zeer kwalijk.
Gelet op de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf. In hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht ziet het hof evenwel aanleiding een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest en het voorwaardelijke deel ertoe dient de verdachte te motiveren zich niet opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten. Daarbij zal het hof als bijzondere voorwaarde bij de voorwaardelijke straf een contactverbod opleggen. Hoewel de verdachte na de stalking in 2021 weliswaar geen contact meer met het slachtoffer heeft opgenomen, heeft hij het slachtoffer wel (indirect) bedreigd. Om die reden adviseert de reclassering, blijkens het rapport van 23 november 2023, een contactverbod en het hof neemt dit advies over. Daarnaast zal het hof, teneinde tegemoet te komen aan de ernst van de feiten en om de verdachte ervan te doordringen dat zijn gedrag onacceptabel is, een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 120 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis, in combinatie met een gevangenisstraf van tien weken, waarvan acht weken voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, een proeftijd van twee jaren en een contactverbod als bijzondere voorwaarde, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 375,00 ter zake van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, zodat de vordering opnieuw aan de orde is.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij dezelfde beslissing wordt genomen als in eerste aanleg.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Het hof overweegt als volgt.
De benadeelde heeft aan zijn verzoek tot compensatie van de immateriële schade blijkens de toelichting op zijn vordering d.d. 11 februari 2022 ten grondslag gelegd dat de verdachte zowel de bedoeling had (het oogmerk) om benadeelde vrees aan te jagen als het oogmerk om hem immateriële schade toe te brengen. Daarnaast heeft de benadeelde gesteld dat sprake is van psychische gevolgen. Hij is erg geschrokken van het handelen van de verdachte, denkt daar geregeld aan terug en piekert over dat de verdachte een vreselijk ongeluk had kunnen veroorzaken. Hij voelde zich geïntimideerd, angstig en onveilig, te meer omdat zijn dochter bij hem in de auto zat ten tijde van de bedreiging. Hij heeft gevreesd voor zijn leven en dat van zijn dochter en heeft de nacht van het incident niet geslapen. Tot op heden spookt de bedreiging nog door zijn hoofd en voelt de benadeelde zich onveilig op straat als hij harde autogeluiden hoort.
Ter terechtzitting in hoger beroep is in het kader van de vordering nog door de benadeelde naar voren gebracht dat zijn dochter als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte in een blijf van mijn lijf-huis heeft gezeten, dat zij nu nog niet kan werken en onder de medicijnen zit. Het hof is van oordeel dat deze omstandigheden niet bij de vordering van de benadeelde betrokken kunnen worden, nu deze geen betrekking hebben op de benadeelde zelf maar op zijn dochter.
Het hof stelt voorop dat voor vergoeding van immateriële schade een wettelijke grondslag is vereist, zoals opgenomen in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Dat artikel luidt, voor zover hier van belang:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien het oogmerk heeft bestaan immateriële schade toe te brengen;
(...)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”
De vraag die zich hier voordoet is of de verdachte het oogmerk heeft gehad immateriële schade toe te brengen en/of dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Hetgeen de benadeelde partij heeft gesteld is ontoereikend om daarvan te kunnen spreken. De enkele omstandigheid dat de verdachte de bedoeling had om benadeelde vrees aan te jagen kan de gevolgtrekking dat hij ook het oogmerk had om benadeelde immateriële schade toe te brengen niet dragen. Voorts heeft benadeelde geen objectieve verifieerbare feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit het bestaan van geestelijk letsel kan worden afgeleid. Daarnaast doet zich hier niet een situatie voor waarin reeds uit de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde volgt dat van een aantasting ‘op andere wijze’ sprake is.
Het voorgaande betekent dat er geen wettelijke grondslag is op basis waarvan de gevorderde schade kan worden toegekend. Gelet daarop zal het hof de vordering van de benadeelde partij afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect -, anders dan door middel van een advocaat, contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot schadevergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H.M. van Gennip, griffier,
en op 7 juni 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.