In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 2001, was eerder veroordeeld voor het plegen van seksuele handelingen met een minderjarige, zijn vijfjarige halfzus, en kreeg een jeugddetentie van tien maanden opgelegd. Na een cassatieprocedure bij de Hoge Raad, die het eerdere arrest vernietigde, werd de zaak terugverwezen naar het hof voor herbehandeling. Het hof heeft de zaak opnieuw onderzocht, waarbij het de verklaringen van het slachtoffer en de resultaten van DNA-onderzoek in overweging nam. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde een alternatief scenario voor, maar het hof achtte de verklaringen van het slachtoffer geloofwaardig en overtuigend. Uiteindelijk werd de verdachte schuldig bevonden aan het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer en kreeg hij een jeugddetentie van één maand opgelegd, naast een taakstraf van 120 uren. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.