ECLI:NL:GHSHE:2024:2535

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
200.340.876_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging gezamenlijk gezag en vaststelling zorgregeling in hoger beroep

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 februari 2024. De moeder verzoekt om de beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind, geboren op [geboortedatum] 2017, af te wijzen. De vader heeft het gezag over het kind erkend, maar tot de bestreden beschikking was de moeder eenhoofdig belast met het gezag. De rechtbank had in de bestreden beschikking bepaald dat het gezag voortaan gezamenlijk zou zijn en een zorgregeling had vastgesteld. De moeder is het niet eens met deze beslissing en stelt dat de situatie tussen de ouders onveilig is, vooral na een geweldsincident op 6 februari 2024. De vader ontkent de beschuldigingen van de moeder en stelt dat hij een actieve rol als vader wil vervullen. Het hof heeft de zaak behandeld en de argumenten van beide partijen gehoord, evenals het advies van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof concludeert dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders en dat gezamenlijk gezag haalbaar is. De zorgregeling wordt echter aangepast om de frequentie van wisselmomenten te verminderen, zodat het kind minder belast wordt. De bestreden beschikking wordt gedeeltelijk vernietigd en de nieuwe zorgregeling wordt vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 8 augustus 2024 (bij vervroeging)
Zaaknummer: 200.340.876/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/377653 / FA RK 21-5852
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.M.M. Mikkers,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: [de vader]
,
advocaat: mr. R.P.V.W. Willems.
Deze zaak gaat over
[minderjarige] ,geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 mei 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek van de vader om samen met de moeder te worden belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt afgewezen, alsmede een omgangsregeling te bepalen waarbij [minderjarige] bij de vader verblijft eens per veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot en met maandagochtend en de andere week bij de vader verblijft van dinsdagmiddag na school tot en met woensdagochtend. Vakanties en feestdagen worden tussen de ouders bij helfte verdeeld. Bij een vakantie langer dan één week verblijft [minderjarige] een hele week aangesloten bij de moeder en vervolgens een hele week aaneengesloten bij de vader. De overdrachtsmomenten zullen, indien zij niet via school verlopen, worden begeleid door een onpartijdige derde.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 juni 2024, heeft de vader verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, de grieven van de moeder af te wijzen als zijnde onbewezen, ongegrond en niet steunend op de wet en de bestreden beschikking te bekrachtigen al dan niet onder verbetering van de gronden.
2.3.
Bij V6-formulier van 17 juli 2024, met bijlagen, heeft de moeder haar verzoek in hoger beroep gewijzigd, in zoverre dat zij het hof verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek van de vader om samen met de moeder te worden belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt afgewezen, alsmede een omgangsregeling te bepalen waarbij [minderjarige] bij de vader verblijft eens per veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot en met dinsdagochtend en de andere week bij de vader verblijft van maandagmiddag na school tot en met dinsdagochtend. Vakanties en feestdagen worden tussen de ouders bij helfte verdeeld. Bij een vakantie langer dan één week verblijft [minderjarige] een hele week aaneengesloten bij de moeder en vervolgens een hele week aaneengesloten bij de vader. De overdrachtsmomenten zullen, indien zij niet via school verlopen, worden begeleid door een onpartijdige derde.
2.4.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 23 juli 2024, heeft de vader gereageerd op het gewijzigde verzoek van de moeder en het hof verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, de grieven van de moeder af te wijzen als zijnde onbewezen, ongegrond en niet steunend op de wet; in het verlengde daarvan de (gewijzigde) verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen al dan niet onder verbetering van de gronden.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier d.d. 8 juli 2024, met bijlage, van de zijde van de moeder.
2.6.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 juli 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Mikkers;
-de vader, bijgestaan door mr. Willems;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens deze in 2019 verbroken relatie is [minderjarige] geboren.
3.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend. Tot aan de bestreden beschikking was de moeder eenhoofdig belast met het gezag over [minderjarige] .
3.3.
Partijen zijn na de beëindiging van hun relatie een omgangsregeling overeengekomen waarbij [minderjarige] omgang heeft met de vader op dinsdag en donderdag vanaf 08.00 uur tot naar school en vervolgens uit school tot 18.30 uur en op zondag van 12.00 uur tot maandag naar school. Wanneer het wisselmoment niet via school verliep, haalde en bracht de vader [minderjarige] van/naar de oma (mz) van [minderjarige] .
3.4.
De vader heeft bij verzoekschrift van 20 december 2021 de rechtbank verzocht om hem mede met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten en de door partijen overeengekomen zorgregeling te wijzigen in die zin dat [minderjarige] bij de vader zal verblijven iedere maandag van 18.30 uur tot dinsdag 18.30 uur, van woensdag 18.30 uur tot donderdag 18.30 uur en van zaterdag 18.30 uur tot zondag 18.30 althans een zodanige regeling vast te stellen die de rechtbank juist acht.
3.5.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 juni 2022 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling vastgesteld waarbij [minderjarige] wekelijks omgang met de vader heeft van:
- dinsdag uit school tot 18.30 uur, waarbij de vader [minderjarige] van school haalt en waarna de vader [minderjarige] naar de oma (mz) van [minderjarige] brengt;
- donderdag uit school tot 18.30 uur, waarbij de vader [minderjarige] van school haalt en waarna de vader [minderjarige] naar de oma (mz) van [minderjarige] brengt;
- zaterdag van 18.30 uur tot zondag 18.30 uur, waarbij de vader [minderjarige] bij de grootouders van de moeder ophaalt en waarna de vader [minderjarige] naar de oma (mz) van [minderjarige] brengt;
Daarnaast hebben partijen overeenstemming bereikt over deelname aan het traject Ouderschap Blijft. In afwachting van het verloop van dit traject heeft de rechtbank iedere verdere beslissing pro forma aangehouden tot 6 april 2023.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk toekomt. Voorts heeft de rechtbank de volgende zorgregeling vastgesteld:
- [minderjarige] heeft wekelijks omgang met de vader op dinsdag en donderdag van 14.00 uur tot 18.30 uur en zaterdag van 18.30 uur tot zondag 18.30 uur;
- de vakanties worden bij helfte verdeeld, bij een vakantie langer dan één week een hele week bij de moeder en vervolgens een hele week bij de vader;
- feestdagen worden in onderling overleg tussen de ouders verdeeld.
4.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

Gezag
5.1.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De raad en de rechtbank hebben de situatie volledig onderschat. Vrijwel direct nadat de rechtbank de bestreden beschikking had gewezen is de situatie tussen partijen geëscaleerd en is Veilig Thuis weer betrokken geraakt. Op 6 februari 2024 is de vader de woning van de moeder binnengedrongen en heeft hij zowel de moeder als oma (mz) mishandeld. [minderjarige] is hier getuige van geweest. De zorgregeling is toen per direct gestopt. Omdat de moeder het in het belang van [minderjarige] acht dat zij contact heeft met de vader, heeft de moeder in samenspraak met Veilig Thuis de zorgregeling gewijzigd in die zin dat overdrachtsmomenten vanaf dat moment via de school verliepen en partijen elkaar niet meer zagen en spraken.
De afgelopen jaren zijn er diverse incidenten geweest met de vader waarvan de moeder herhaaldelijk aangifte heeft gedaan. De moeder heeft een grote angst voor de vader en voelt zich niet veilig. Anders dan de vader heeft de moeder zich gewend tot hulpverlening. De moeder is onder behandeling van een therapeut in verband met deze angstklachten en binnenkort heeft zij een intake bij de POP-poli.
Er is geen constructieve communicatie met de vader mogelijk. Van de moeder kan niet langer worden gevergd dat zij samen met de vader beslissingen neemt over [minderjarige] . Vanwege de onderlinge verhoudingen vindt de communicatie plaats via de zus van een halfzus van de moeder. De ouders communiceren beiden via haar over aangelegenheden rondom [minderjarige] .
Er is een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken. Nu zich recent voornoemd incident heeft voorgedaan en het feit dat de vader niet inziet dat hij moet veranderen, is niet de verwachting dat hier binnen afzienbare termijn verandering in komt. Daarnaast is het risico dat de vader [minderjarige] blijft belasten met volwassenproblematiek. Het is in het belang van [minderjarige] dat de moeder de belangrijkste beslissingen voor haar kan blijven nemen, zoals zij dat in het verleden ook heeft gedaan.
5.2.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De vader heeft het gevoel dat de moeder letterlijk alles wenst aan te grijpen om de vader niet in staat te stellen om de volwaardige rol van vader op zich te nemen. De moeder schroomt daarbij niet om de vader te beschuldigen van (verbaal en fysiek) agressief gedrag. De raad heeft dit onderzocht en daarbij is zelfs het Justitieel Documentatie Systeem ingezien waaruit is gebleken dat de vader niet bekend is met geweldsincidenten. Er is geen speld tussen het advies van de raad te krijgen om de ouders gezamenlijk te belasten met het gezag over [minderjarige] . Doordat de vader vanwege voornoemd incident op 6 februari 2024 een contactverbod en een gebiedsverbod opgelegd heeft gekregen is op initiatief van Veilig Thuis de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] gewijzigd in die zin dat de vader [minderjarige] zou ophalen op school en na de contactmomenten haar daar weer zou afzetten. De vader is op 10 mei 2024 voor de politierechter verschenen voor het vermeende geweldsincident in de woning van oma (mz). De vader is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Na de vrijspraak van de vader is de reguliere zorgregeling weer hervat.
De vader is eerlijk tegen [minderjarige] en kan een volwassen gesprek met haar voeren, maar hij belast haar anders dan de moeder stelt niet met volwassenenproblematiek. De vader is niet bekend met herhaaldelijke aangiftes vanuit de moeder noch heeft hij iets van politie en/of justitie hierover vernomen. De vader staat open voor overleg met de moeder, maar de moeder houdt de boot af. Dit mag geen reden zijn om de vader te verstoken van het gezag over [minderjarige] . De vader begrijpt de angst van de moeder voor hem ook niet. De moeder is de moeder van zijn kind, hij zou haar nooit iets aandoen. Dat de moeder deze angst toch heeft kan de vader niet veranderen en hij ziet de meerwaarde van hulpverlening voor zichzelf niet in. Voor onderlinge communicatie is het daarnaast niet nodig dat de ouders in één ruimte zijn. Communicatie kan bijvoorbeeld ook via de e-mail plaatsvinden. Op dit moment vindt de communicatie via de zus van de halfzus van de moeder plaats, maar de vader heeft haar eigenlijk nooit iets te melden.
5.3.
De raad adviseert – samengevat – als volgt. In het raadsrapport van oktober 2023 heeft de raad geconstateerd dat er geen sprake is van een situatie waarin [minderjarige] klem of verloren raakt. Wel zijn er zorgen geconstateerd en die worden nu tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bevestigd. Deze zorgen zijn echter niet dusdanig dat op dit moment gezamenlijk gezag niet gepast is. De vraag is wel hoeveel verandermogelijkheden er bij beide ouders zijn. Uit het dossier blijkt dat met name de vader het lastig vindt om mee te denken in situaties die anders gaan dan hij voor ogen heeft. Mede daardoor dienen de omstandigheden zo te zijn dat de vader zelf informatie op kan vragen bij school en instanties. Als daarnaast ook de overdrachtsmomenten worden gereduceerd zodat er minder spanning is tussen de ouders is de verwachting dat gezamenlijk gezag nog haalbaar is. Er wordt dan wel van de vader verwacht dat hij ook zelf verantwoordelijkheid neemt, bijvoorbeeld door het inschakelen van hulpverlening onder andere gericht op het afstemmen van zijn gedrag op de behoefte van [minderjarige] . De verwachting is dat de communicatiemogelijkheden tussen de ouders beperkt blijven. De ouders hebben echter al jaren een modus in de communicatie gevonden door deze voornamelijk te laten verlopen via de zus van de halfzus van de moeder.
5.4.
Het hof overweegt als volgt.
5.4.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.4.2.
Het hof stelt voorop dat uitgangspunt van de wetgever is dat ouders, in het belang van hun kind, gezamenlijk zijn belast met het gezag over hun kind. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer mee dat in het belang van hun kind het ouderlijk gezag slechts aan één van hen moet toekomen. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over het kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans dat zij ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het niet klem of verloren raakt tussen hen.
5.4.3.
Het staat vast dat het de ouders op dit moment niet lukt om op ouderniveau met elkaar te communiceren. De ouders hebben via de zus van de halfzus van de moeder een modus gevonden om waar nodig te overleggen over [minderjarige] of elkaar op de hoogte te brengen over aangelegenheden rondom [minderjarige] . Hoewel deze vorm van communicatie wellicht een onwenselijke en mogelijk kwetsbare is, lijken de ouders hierin op dit moment voldoende een weg te hebben gevonden.
Niet is gebleken dat er op dit moment een situatie is waarbij er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem of verloren raakt. Hoewel er zorgen zijn over het ontwikkelingsniveau van [minderjarige] op school, is niet gebleken dat deze zorgen samenhangen met de situatie tussen de ouders. Evenmin is gesteld noch gebleken dat de afgelopen periode, waarin de ouders gezamenlijk belast zijn met het gezag over [minderjarige] , de vader gezagsbeslissingen heeft geblokkeerd.
Wel zijn er zorgen over het feit dat de vader niet laat zien dat hij actief invulling geeft aan het gezag. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader zich passief opstelt als het gaat om het inwinnen van informatie via school over de ontwikkeling van [minderjarige] . Voorts is het zorgelijk dat de vader kennelijk niet inziet dat hij op de moeder intimiderend overkomt en welke invloed de spanningsvolle overdrachtsmomenten op [minderjarige] en de moeder hebben. Voorts onderschrijft de vader de noodzaak voor individuele hulpverlening niet, terwijl het hof net als de rechtbank dergelijke hulpverlening wel noodzakelijk acht.
Tegenover de zorgen die het hof heeft, staat het gegeven dat het contact tussen [minderjarige] en de vader kennelijk goed verloopt. Zoals uit het hiernavolgende blijkt zal het hof een zorgregeling bepalen waarbij [minderjarige] langere momenten aaneengesloten bij de vader verblijft dan nu het geval is. Een dergelijke ruime zorgregeling brengt met zich dat het van belang is dat de vader in staat is, en dat ook doet, om invulling te geven aan het gezag. Net als de raad acht het hof de gezamenlijke gezagsuitoefening vooralsnog haalbaar doordat als gevolg van de wijziging van de zorgregeling de contactmomenten tussen de ouders worden gereduceerd en daarmee naar verwachting ook de onderlinge spanningen. Gelet hierop ziet het hof nu geen aanleiding om het verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag in hoger beroep alsnog af te wijzen.
5.4.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag zal bekrachtigen
Zorgregeling
Gewijzigd verzoek zorgregeling en nadere producties5.5. Naar aanleiding van het gewijzigde verzoek van de moeder ten aanzien van de zorgregeling en het verweerschrift hierop van de vader (zie 2.3 en 2.4) dient het hof allereerst te beoordelen of dit gewijzigde verzoek c.q. standpunt en de bijgevoegde producties kunnen worden toegelaten tot de procedure. Er is niet in geschil dat dit verzoek en de bijgevoegde producties binnen de tien dagen termijn zijn ingediend. Desondanks zal het hof het gewijzigde verzoek in hoger beroep en de overgelegde producties bij de beoordeling betrekken. De vader heeft als verzoeker in eerste aanleg gezamenlijk gezag en een omgangsregeling verzocht. In eerste aanleg heeft de moeder hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. De moeder heeft in haar beroepschrift grieven gericht tegen zowel de beslissing aangaande het gezag als tegen de zorgregeling. Daarmee was ook voor de vader met het instellen van het hoger beroep duidelijk dat het partijdebat tevens de zorgregeling omvat. Dat de moeder vervolgens lopende de procedure een gewijzigd standpunt heeft ingenomen over de te bepalen zorgregeling doet daar niet aan af. Het hof beschouwt dit gewijzigde standpunt dan ook niet zozeer als een nieuwe grief, maar als een nadere onderbouwing van hetgeen de moeder eerder over de zorgregeling heeft betoogd. Daarnaast toetst het hof bij de beoordeling van een zorgregeling onder meer de actuele omstandigheden van de situatie (ex nunc).
Anders dan de vader stelt is hij dan ook niet in zijn procesbelang geschaad door de late indiening van dit gewijzigde verzoek in hoger beroep. Blijkens het verweerschrift van de vader alsook uit wat er is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de vader bovendien voldoende in de gelegenheid gesteld om op het gewijzigde standpunt van de moeder te reageren, hetgeen hij ook heeft gedaan.
5.6.
Evenmin ziet het hof aanleiding om de producties zoals ingediend bij het V6-formulier van 17 juli 2024 buiten beschouwing te laten. Deze producties betreffen een schoolrapport van [minderjarige] en stukken over een kort geding procedure die de moeder aanhangig heeft gemaakt. Deze stukken worden verondersteld bekend te zijn bij de vader en de stukken zijn eenvoudig te doorgronden. Om die redenen zal het hof kennisnemen van deze stukken.
Inhoudelijke beoordeling5.7. De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Als gevolg van het incident op 6 februari 2024 zijn er met Veilig Thuis gewijzigde afspraken gemaakt over de zorgregeling, waarbij [minderjarige] eens per veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot en met maandagochtend bij de vader verbleef en de andere week haalde de vader [minderjarige] op dinsdagmiddag na school op en verbleef zij bij de vader tot woensdagochtend.
Nadat de politierechter de vader heeft vrijgesproken van voornoemd incident, tegen welk vonnis het Openbaar Ministerie overigens hoger beroep heeft ingesteld, heeft de vader zich direct weer op het standpunt gesteld dat de in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling dient te worden hervat. De moeder had geen keuze en werkt, hoewel zij het niet het meest in het belang van haar en [minderjarige] acht, op dit moment mee aan deze regeling. Tijdens de schoolvakanties worden de overdrachtsmomenten op dit moment uitgevoerd door een vrijwilliger van [instantie] . De overige overdrachtsmomenten, voor zover deze niet op school plaatsvonden, heeft de partner van de moeder begeleid. De partner van de moeder kwam hiervoor eerder thuis van zijn werk, maar binnenkort is hij hier niet meer toe in de gelegenheid. De overdrachtsmomenten zorgen voor onrust bij [minderjarige] . Om die reden heeft de moeder aanleiding gezien om een kort geding procedure te starten, zodat de afspraken die partijen met Veilig Thuis hadden gemaakt, kunnen herleven totdat er in de procedure in hoger beroep een eindbeslissing is genomen. De mondelinge behandeling van het kort geding is gepland op 14 augustus 2024.
De moeder heeft onlangs het schoolrapport van [minderjarige] ontvangen. [minderjarige] gaat na de zomervakantie naar groep 3. Uit het rapport blijkt dat [minderjarige] op diverse gebieden een ontwikkelingsachterstand heeft. Dit is voor de moeder temeer een reden om [minderjarige] in ieder geval ten aanzien van de zorgregeling de nodige rust te gunnen. In verband hiermee wenst de moeder een regeling die minder wisselingen voor [minderjarige] bevat. Dat kan als [minderjarige] in het weekend dat zij bij de vader verblijft van vrijdagmiddag na school tot dinsdagochtend voor school bij hem is, in plaats van tot maandag voor school. De regeling waarbij [minderjarige] op de dinsdagmiddag door de vader uit school wordt gehaald en bij hem verblijft komt dan te vervallen. In de andere week haalt de vader [minderjarige] op maandagmiddag uit school en verblijft zij bij de vader tot en met dinsdagochtend. Daarmee zijn er minder belastende wisselmomenten en wordt tegemoet gekomen aan de wens van de vader dat [minderjarige] langer bij hem is.
5.8.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. Als gevolg van het incident op 6 februari 2024 heeft Veilig thuis een tijdelijke zorgregeling opgelegd. De politierechter heeft de vader echter op 10 mei 2024 vrijgesproken van dit incident. Kennelijk is het Openbaar Ministerie in hoger beroep gegaan, maar de vader heeft hier verder nog niets over vernomen.
Na de vrijspraak van de vader is de zorgregeling hervat die is bepaald in de bestreden beschikking. Hierdoor zien de vader en [minderjarige] elkaar sindsdien weer op dinsdag en donderdag van 14.00 uur tot 18.30 uur en van zaterdag 18.30 uur tot zondag 18.30 uur. Deze regeling wordt al jaren zo uitgevoerd en [minderjarige] is aan deze regeling gewend. De vader ziet dan ook geen enkele reden om deze regeling te wijzigen. Daarnaast zien de vader en [minderjarige] elkaar een langere periode niet dan nu het geval is als het verzoek van de moeder wordt toegewezen. De vader betwist dat [minderjarige] last heeft van de overdrachtsmomenten. [minderjarige] is een vrolijk en lief kind dat zich snel weet aan te passen als de vader haar komt ophalen. Evenmin geeft het schoolrapport van [minderjarige] aanleiding om de zorgregeling te wijzigen. [minderjarige] ontwikkelt zich gewoon in haar eigen tempo.
5.9.
De raad adviseert het hof – samengevat – als volgt. In de huidige zorgregeling zijn er zes wisselmomenten per week waarmee [minderjarige] wordt belast. Deze wisselmomenten vragen van [minderjarige] om meerdere keren per week te schakelen tussen de verschillende gezinssituaties. Aangezien uit het schoolrapport blijkt dat [minderjarige] wat langzamer dan gemiddeld informatie tot zich neemt, kan een langere periode aaneengesloten contact met de ouders voor haar helpend zijn. De regeling die de moeder verzoekt biedt deze langere contactmomenten en stelt beide ouders daardoor in de gelegenheid om langduriger en diepgaander invulling te geven aan hun weekenden met [minderjarige] . Daarnaast is deze regeling meer toekomstbestendig omdat de huidige regeling met vele wisselmomenten mogelijk lastig is te combineren met toekomstige sporten en buitenschoolse activiteiten van [minderjarige] .
Inhoudelijk hoort de raad geen contra-indicaties in hetgeen de vader naar voren heeft gebracht tegen de verzochte zorgregeling door de moeder. Uit het bezwaar van de vader volgt met name dat er geen wijzigingen dienen te worden aangebracht omdat [minderjarige] de huidige regeling is gewend, maar niet gebleken is dat er naar andere mogelijkheden is gekeken.
5.10.
Het hof overweegt als volgt.
5.10.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.10.2.
Het hof stelt allereerst vast dat de moeder geen wijziging beoogt van de in de bestreden beschikking bepaalde vakantieregeling. Het hof begrijpt dat het hoger beroep zich alleen richt tegen de vastgestelde reguliere zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] .
5.10.3.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking op advies van de raad de zorgregeling bepaald die op dat moment door de ouders werd uitgevoerd en waarbij werd geconstateerd dat de ouders een prille en fragiele modus hadden gevonden om invulling te geven aan deze regeling en de bijbehorende overdrachtsmomenten. In het advies van de raad aan de rechtbank om de zorgregeling vast te leggen is wel de kanttekening opgenomen dat de ouders mee moeten nemen hoe [minderjarige] (in de toekomst) reageert op de zorgregeling, onder meer omdat de regeling veel wisselingen kent en het nodige vraagt van [minderjarige] met betrekking tot het schakelen tussen de verschillende gezinssituaties, temeer nu [minderjarige] cognitief wat uitdagingen kent.
5.10.4.
Het staat vast dat er kort na de bestreden beschikking, op 6 februari 2024, een geweldsincident met de vader heeft plaatsgevonden in het huis van de moeder waarbij naast de moeder, [minderjarige] en de oma (mz) aanwezig waren. Naar aanleiding van dit geweldsincident is de zorgregeling met tussenkomst van Veilig Thuis voor wat betreft de duur en frequentie tijdelijk gewijzigd en na de vrijspraak van de vader weer gewijzigd naar de zorgregeling zoals bepaald in de bestreden beschikking.
Ten aanzien van de overdrachtsmomenten is de uitvoering van deze zorgregeling echter permanent gewijzigd omdat als gevolg van voornoemd incident de overdrachtsmomenten niet langer kunnen worden begeleid door oma (mz). De afgelopen periode is er om die reden op diverse manieren invulling gegeven aan de overdrachtsmomenten. Zo begeleidt de partner van de moeder op dit moment nog de overdrachtsmomenten bij de moeder thuis, maar de moeder heeft onbetwist gesteld dat hij dit in verband met zijn werk niet langer kan doen. De angst van de moeder voor de vader is dusdanig, daargelaten de vraag of dit in de ogen van de vader terecht is, dat de moeder niet in staat is zelf invulling te geven aan de overdrachtsmomenten. Voor de overdrachtsmomenten in de schoolvakanties heeft Veilig Thuis inmiddels geregeld dat een vrijwilliger van [instantie] [minderjarige] haalt en brengt.
Nog los van de praktische moeilijkheden rondom de overdrachtsmomenten in de huidige zorgregeling, kent die zorgregeling op zichzelf veel wisselmomenten die gelet op de onderlinge spanningen tussen de ouders niet meer in het belang van [minderjarige] zijn. Daarnaast is [minderjarige] gebaat bij een zorgregeling waarbij zij langer aaneengesloten bij een van de ouders verblijft zodat zij minder frequent hoeft te schakelen tussen de verschillende gezinssystemen en kan profiteren van intensiever en langduriger contact met beide ouders. De zorgregeling die de moeder verzoekt past bij deze uitgangspunten. De vader heeft geen bezwaren geuit tegen de regeling anders dan dat de huidige regeling altijd al zo verloopt en dat er in de voorgestelde regeling langer geen fysiek contact tussen hem en [minderjarige] is. Gesteld noch gebleken is dat een langer verblijf van [minderjarige] bij de vader niet mogelijk is of anderszins op bezwaren stuit. Hoewel de vader terecht heeft aangevoerd dat de verzochte regeling betekent dat [minderjarige] en hij elkaar een langere periode niet zien, wordt dit voldoende gecompenseerd doordat er sprake is van langere, aaneengesloten, contactmomenten. Gelet op het voorgaande acht het hof de zorgregeling die de moeder heeft verzocht heeft meest in het belang van [minderjarige] .
5.10.5.
Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de reguliere zorgregeling vernietigen en opnieuw rechtdoende beslissen op de wijze zoals in het dictum bepaald.
5.11.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 februari 2024, doch uitsluitend voor zover het de reguliere zorgregeling buiten de vakanties om betreft;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt de navolgende zorgregeling vast waarbij [minderjarige] bij de vader verblijft:
- eens per veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot en met dinsdagochtend naar school;
- de andere week van maandagmiddag na school tot en met dinsdagochtend naar school;
- indien de overdrachtsmomenten niet op school verlopen, worden deze begeleid door een onpartijdige derde;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, A.M. Bossink en K.A. Boshouwers en is op 8 augustus 2024 uitgesproken in het openbaar door mr. A.M. Bossink in tegenwoordigheid van de griffier.