In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 65 dagen, waarvan 25 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 160 uren. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk werd toegewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waarbij zij een beroep deed op noodweer en noodweerexces. Het hof heeft de zaak onderzocht op de terechtzitting in hoger beroep en heeft de verklaringen van de verdachte en de benadeelde partij gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor de stelling van de verdachte dat de benadeelde partij met een vuurwapen dreigde. De camerabeelden toonden geen vuurwapen en de verklaringen van getuigen werden als ongeloofwaardig beschouwd. Het hof heeft het beroep op noodweer en putatief noodweer verworpen, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met inachtneming van de gronden die in het arrest zijn uiteengezet.