ECLI:NL:GHSHE:2024:2528

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
20-003440-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de bewezenverklaring van zware mishandeling door inrijden met auto op slachtoffer

Op 8 augustus 2024 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die in hoger beroep was gegaan tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar het subsidiair tenlastegelegde, zware mishandeling, was bewezen verklaard. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 24 maanden. De benadeelde partij, het slachtoffer, kreeg een schadevergoeding van € 5.000,00 toegewezen.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman van de verdachte. De advocaat-generaal vroeg om bevestiging van het vonnis, terwijl de raadsman vrijspraak bepleitte voor het primair tenlastegelegde en een lagere schadevergoeding voorstelde. Het hof heeft de bewijsvoering aangevuld met eigen waarnemingen en camerabeelden, en heeft de bewijsmiddelen verbeterd. Het hof heeft de straf gematigd tot 10 maanden, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn vrees voor het slachtoffer.

Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, met aanpassingen in de bewijsmiddelen en de strafmaat. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door met zijn auto op het slachtoffer in te rijden, wat heeft geleid tot ernstig letsel. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op de verkeersveiligheid in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003440-23
Uitspraak : 8 augustus 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 14 december 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-240253-22 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. De rechtbank heeft het subsidiair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘zware mishandeling’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts heeft de rechtbank een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van 24 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is volledig toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de verdachte daarbij veroordeeld in de proceskosten.
Ten slotte heeft de rechtbank de onder de verdachte inbeslaggenomen personenauto verbeurdverklaard tot een maximumbedrag van € 7.500,00 en heeft bepaald dat de meerwaarde bij verkoop dient te worden vergoed aan de verdachte.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit en heeft zich ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit gerefereerd aan het oordeel van het hof. Tevens is een straftoemetingsverweer gevoerd. Voorts heeft de raadsman bepleit dat het bedrag dat toegewezen kan worden aan de benadeelde partij gematigd dient te worden. Ten slotte heeft de raadsman zich gerefereerd aan de beslissing omtrent het beslag.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust en met vervanging van de strafoverweging.
Aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen
Aanvulling van de bewijsmiddelen
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, navolgende aanvulling. Naast de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen, komt de bewezenverklaring mede te berusten op de navolgende bewijsmiddelen, voor zover inhoudende:
I.
De eigen waarneming van dit hof, gedaan ter terechtzitting van 25 juli 2024, dat bij aangever [slachtoffer] een litteken over het voorhoofd loopt.
II.
De eigen waarneming van de leden van dit gerechtshof van de tot het procesdossier behorende camerabeelden, zoals gedaan in raadkamer naar aanleiding van de terechtzitting van 25 juli 2024, voor zover inhoudende:
Het hof heeft op de camerabeelden waargenomen dat de gehele (auto)weg rondom de markt leeg is. Voorts heeft het hof waargenomen dat het slachtoffer in de richting van de cafés op de markt loopt. Te zien is dat de personenauto die door de verdachte werd bestuurd de stoep op is gereden, vervolgens recht in de richting van het slachtoffer is gereden en dat het slachtoffer vervolgens werd aangereden.
Verbetering van de bewijsmiddelen
Het hof heeft voorts geconstateerd dat de bewijsmiddelen, zoals opgenomen vanaf pagina 13 tot en met pagina 16 van het vonnis, verbetering en aanvulling behoeven in de volgende zin:
I.
In bewijsmiddel 2 op pagina 13 van het vonnis, een proces-verbaal van bevindingen, wordt na de zin “Wij hoorden dat de omstanders zeiden dat [slachtoffer] was aangereden door een grijze BMW” ingevoegd:
‘Ik, verbalisant [verbalisant 1] , weet ambtshalve dat [slachtoffer] wordt verdacht van het plegen van een bedreiging van [verdachte] en het vernielen van zijn auto. Tevens weet ik dat [verdachte] in het bezit is van een grijs/zilverkleurige BMW voorzien van het kenteken [kenteken] .
Wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , hoorden dat de eenheid 16.03 een getuige sprak die doorgaf dat er op de plaats delict een grijs/zilverkleurige BMW weg was gereden. Wij hoorden tevens dat de getuige een vuurwapen had gezien in de BMW.
Wij zochten in het politiesysteem naar het adres van [verdachte] en zagen dat hij woonachtig is op [adres] .’
II.
In bewijsmiddel 2 op pagina 13 van het vonnis, een proces-verbaal van bevindingen, wordt in de eerste zin van het bewijsmiddel de tekst ‘Op 20 september 2022’ vervangen door ‘Op 21 september 2022
(het hof begrijpt, gelet op het proces-verbaal van bevindingen op pagina 59 van het dossier: 20 september 2022)’.
III.
In bewijsmiddel 7 op pagina 14 van het vonnis, een proces-verbaal van bevindingen, wordt voor de zin ‘Ik ben naar [slachtoffer] toegelopen’ ingevoegd: ‘(p. 90)’.
IV.
In bewijsmiddel 8 op pagina 14 van het vonnis, een proces-verbaal van bevindingen, komt de paginaverwijzing als volgt te luiden: ‘(p. 117)’ wordt vervangen door ‘(p. 115 en p. 117)’.
V.
In bewijsmiddel 8 op pagina 14 van het vonnis, een proces-verbaal van bevindingen, komt de paginaverwijzing als volgt te luiden: ‘(p. 118)’ wordt vervangen door ‘(p. 118 en p. 121)’.
VI.
In bewijsmiddel 9 op pagina 15 van het vonnis, een proces-verbaal beeldonderzoek, wordt voor de zin ‘De berekende snelheid van 23 km/h over een afstand van 12,4 meters, die als indicatief beschouwd dient te worden en derhalve niet gevalideerd is’ ingevoegd:
De indicatieve snelheid kan berekend worden door middel van de onderstaande formules.
Tijd = = = 1,9 seconden
Snelheid = = = 6,5 meters per seconde = 23 km/h
VII.
Bewijsmiddel 13 op pagina’s 15 en 16 van het vonnis, de waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 30 november 2023, wordt geschrapt.
Verbetering van de bewijsoverweging
Het hof sluit zich aan bij de bewijsoverweging van de rechtbank met verbetering van onderstaand punt.
Het hof schrapt uit de bewijsoverweging van de rechtbank op pagina’s 2 tot en met 4 op pagina 4, eerste alinea, de volgende zinnen:
‘Blijkens de ter terechtzitting getoonde camerabeelden is de gehele autoweg rondom de markt leeg. Het slachtoffer loopt – alleen – terug in de richting van de aldaar bevindende cafés. Verdachte stuurt tijdens zijn vluchtroute tweemaal in. De eerste keer om middels de stoep het voetgangersgedeelte van de markt op te komen, aldus getuige [getuige 1] . De tweede keer stuurt hij bij in de richting van het slachtoffer. Gelet op deze handelingen van verdachte, acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat hij het slachtoffer daar niet heeft zien staan, omdat hij onderuitgezakt in de auto zou zitten. Dit blijkt ook uit de getuigenverklaring bij de rechter-commissaris van [getuige 2] .’
Op te leggen sanctie
Door de raadsman van de verdachte is een straftoemetingsverweer gevoerd, in die zin dat de raadsman heeft bepleit dat aan de verdachte niet een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd moet worden dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte veel te verliezen heeft, te weten zijn baan, zijn woning en de omgang met zijn kinderen. Voorts heeft de verdachte nooit de bedoeling gehad om aangever letsel toe te brengen, maar was hij slechts – terecht en voorstelbaar – bang voor aangever. De verdachte heeft een verkeerde keuze gemaakt.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever [slachtoffer] , door met een personenauto in te rijden op die [slachtoffer] . Daarbij heeft de verdachte zijn auto als wapen ingezet en [slachtoffer] met zijn auto geraakt waardoor [slachtoffer] , nadat hij op de motorkap is beland, op de grond is gevallen. Daarbij heeft [slachtoffer] forse verwondingen aan zijn (voor)hoofd opgelopen, ten gevolge waarvan [slachtoffer] met een groot en ontsierend litteken op zijn voorhoofd door het leven moet. Dat het bij dat letsel is gebleven voor aangever [slachtoffer] , is niet aan het gedrag van de verdachte te danken. Door te handelen als bewezenverklaard heeft de verdachte geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit en gezondheid van aangever [slachtoffer] en heeft hij hem tevens pijn en letsel toegebracht. Tevens heeft de verdachte door aldus te handelen bijzonder onverantwoord verkeersgedrag vertoond. Daarbij neemt het hof de verdachte eveneens kwalijk dat de aanwezigen die avond ongewild geconfronteerd zijn met het gewelddadig rijgedrag van de verdachte. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 22 mei 2024 van de verdachte, waaruit volgt dat de verdachte reeds eerder, doch niet recent, onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Daarnaast is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor een verkeersdelict. Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, in beginsel niet kan worden volstaan met een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van twaalf maanden met zich brengt.
Het hof ziet echter, gelet op de omstandigheid dat – zo volgt uit het dossier – het nodige vooraf is gegaan aan het bewezenverklaarde handelen, aanleiding om die straf te matigen. De verdachte heeft verklaard dat hij bang was voor het slachtoffer. Het hof stelt op basis van het procesdossier vast dat die vrees, in ieder geval deels, gerechtvaardigd was. Zo heeft de verdachte aangifte gedaan bij de politie van vernieling en bedreiging door aangever [slachtoffer] en heeft de wijkagent hem, zo heeft de verdachte verklaard, geadviseerd camera’s bij zijn woning op te hangen. Ook heeft de verdachte verklaard dat zijn kinderen hierdoor niet meer bij hem thuis kunnen komen. De voorvallen die door de verdachte worden beschreven worden (gedeeltelijk) ondersteund door de verklaringen van anderen.
Daarbij merkt het hof wel op dat de aanleiding voor de voorvallen niet goed te destilleren is uit het dossier en dat de verdachte over die aanleiding ook niet heel open is geweest. Niet goed voorstelbaar is het dat de aanleiding voor het geweld door aangever jegens de verdachte is gelegen in de omstandigheid dat de verdachte in de kroeg iets onbenulligs tegen aangever zou hebben gezegd, zoals door de verdachte is verklaard.
Het hof ziet in de voornoemde omstandigheden echter wel aanleiding om de straf te matigen en acht, met de rechtbank en de advocaat-generaal, een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest passend en geboden. Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Ten slotte ziet het hof, mede ter bescherming van de verkeersveiligheid, evenals de rechtbank en de advocaat-generaal, aanleiding om ter zake van het bewezenverklaarde de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van een motorrijtuig voorwaardelijk te ontzeggen voor de duur van 24 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
BESLISSING
Het hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. G.C. Bos, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G. Truijen, griffier,
en op 8 augustus 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.G.A. Beaujean is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.