VII.
Bewijsmiddel 13 op pagina’s 15 en 16 van het vonnis, de waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 30 november 2023, wordt geschrapt.
Verbetering van de bewijsoverweging
Het hof sluit zich aan bij de bewijsoverweging van de rechtbank met verbetering van onderstaand punt.
Het hof schrapt uit de bewijsoverweging van de rechtbank op pagina’s 2 tot en met 4 op pagina 4, eerste alinea, de volgende zinnen:
‘Blijkens de ter terechtzitting getoonde camerabeelden is de gehele autoweg rondom de markt leeg. Het slachtoffer loopt – alleen – terug in de richting van de aldaar bevindende cafés. Verdachte stuurt tijdens zijn vluchtroute tweemaal in. De eerste keer om middels de stoep het voetgangersgedeelte van de markt op te komen, aldus getuige [getuige 1] . De tweede keer stuurt hij bij in de richting van het slachtoffer. Gelet op deze handelingen van verdachte, acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat hij het slachtoffer daar niet heeft zien staan, omdat hij onderuitgezakt in de auto zou zitten. Dit blijkt ook uit de getuigenverklaring bij de rechter-commissaris van [getuige 2] .’
Door de raadsman van de verdachte is een straftoemetingsverweer gevoerd, in die zin dat de raadsman heeft bepleit dat aan de verdachte niet een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd moet worden dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte veel te verliezen heeft, te weten zijn baan, zijn woning en de omgang met zijn kinderen. Voorts heeft de verdachte nooit de bedoeling gehad om aangever letsel toe te brengen, maar was hij slechts – terecht en voorstelbaar – bang voor aangever. De verdachte heeft een verkeerde keuze gemaakt.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever [slachtoffer] , door met een personenauto in te rijden op die [slachtoffer] . Daarbij heeft de verdachte zijn auto als wapen ingezet en [slachtoffer] met zijn auto geraakt waardoor [slachtoffer] , nadat hij op de motorkap is beland, op de grond is gevallen. Daarbij heeft [slachtoffer] forse verwondingen aan zijn (voor)hoofd opgelopen, ten gevolge waarvan [slachtoffer] met een groot en ontsierend litteken op zijn voorhoofd door het leven moet. Dat het bij dat letsel is gebleven voor aangever [slachtoffer] , is niet aan het gedrag van de verdachte te danken. Door te handelen als bewezenverklaard heeft de verdachte geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit en gezondheid van aangever [slachtoffer] en heeft hij hem tevens pijn en letsel toegebracht. Tevens heeft de verdachte door aldus te handelen bijzonder onverantwoord verkeersgedrag vertoond. Daarbij neemt het hof de verdachte eveneens kwalijk dat de aanwezigen die avond ongewild geconfronteerd zijn met het gewelddadig rijgedrag van de verdachte. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 22 mei 2024 van de verdachte, waaruit volgt dat de verdachte reeds eerder, doch niet recent, onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Daarnaast is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor een verkeersdelict. Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, in beginsel niet kan worden volstaan met een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van twaalf maanden met zich brengt.
Het hof ziet echter, gelet op de omstandigheid dat – zo volgt uit het dossier – het nodige vooraf is gegaan aan het bewezenverklaarde handelen, aanleiding om die straf te matigen. De verdachte heeft verklaard dat hij bang was voor het slachtoffer. Het hof stelt op basis van het procesdossier vast dat die vrees, in ieder geval deels, gerechtvaardigd was. Zo heeft de verdachte aangifte gedaan bij de politie van vernieling en bedreiging door aangever [slachtoffer] en heeft de wijkagent hem, zo heeft de verdachte verklaard, geadviseerd camera’s bij zijn woning op te hangen. Ook heeft de verdachte verklaard dat zijn kinderen hierdoor niet meer bij hem thuis kunnen komen. De voorvallen die door de verdachte worden beschreven worden (gedeeltelijk) ondersteund door de verklaringen van anderen.
Daarbij merkt het hof wel op dat de aanleiding voor de voorvallen niet goed te destilleren is uit het dossier en dat de verdachte over die aanleiding ook niet heel open is geweest. Niet goed voorstelbaar is het dat de aanleiding voor het geweld door aangever jegens de verdachte is gelegen in de omstandigheid dat de verdachte in de kroeg iets onbenulligs tegen aangever zou hebben gezegd, zoals door de verdachte is verklaard.
Het hof ziet in de voornoemde omstandigheden echter wel aanleiding om de straf te matigen en acht, met de rechtbank en de advocaat-generaal, een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest passend en geboden. Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Ten slotte ziet het hof, mede ter bescherming van de verkeersveiligheid, evenals de rechtbank en de advocaat-generaal, aanleiding om ter zake van het bewezenverklaarde de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van een motorrijtuig voorwaardelijk te ontzeggen voor de duur van 24 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. G.C. Bos, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G. Truijen, griffier,
en op 8 augustus 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.G.A. Beaujean is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.