In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door twee appellanten, [appellante 1] en [appellante 2], tegen [geïntimeerde]. De zaak betreft een incident ex artikel 351 Rv, waarbij de appellanten de schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van de kantonrechter hebben verzocht. Dit vonnis, gewezen op 28 september 2023, veroordeelde de appellanten tot ontruiming van de door hen gehuurde kamers en tot betaling van achterstallige huur aan de geintimeerde. De kantonrechter had de uitvoerbaarheid bij voorraad van zijn vonnis verklaard, wat de aanleiding vormde voor het hoger beroep.
De appellanten hebben in hun hoger beroep aangevoerd dat er omstandigheden zijn die hun belang bij behoud van de bestaande toestand zwaarder maken dan het belang van de geintimeerde bij de uitvoerbaarheid van het vonnis. Het hof heeft echter vastgesteld dat de appellanten niet voldoende feiten en omstandigheden hebben aangedragen om deze belangenafweging te onderbouwen. Bovendien is gebleken dat de appellanten het gehuurde inmiddels hebben verlaten, waardoor de noodzaak voor schorsing van de tenuitvoerlegging is komen te vervallen.
Het hof heeft de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging afgewezen en de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak staat nu op de rol voor memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Het arrest is uitgesproken op 30 januari 2024 door de rechters S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers.