ECLI:NL:GHSHE:2024:2512

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
200.337.258_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Begeleide omgangsregeling tussen vader en minderjarige na beëindiging van de relatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader, die in hoger beroep ging tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, vorderde nakoming van een eerder overeengekomen omgangsregeling. De rechtbank had de vorderingen van de vader afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat er sinds augustus 2023 geen contact meer is geweest tussen de vader en het kind, wat nadelige gevolgen kan hebben voor de ontwikkeling van het kind. Het hof heeft de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming over de situatie van het kind en het gedrag van de vader erkend. De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard open te staan voor een begeleid omgangstraject. Het hof heeft besloten dat er een voorlopige begeleide omgangsregeling moet komen, waarbij de ouders verplicht zijn om hieraan mee te werken. De moeder is veroordeeld tot het verbeuren van een dwangsom indien zij niet meewerkt aan de uitvoering van deze regeling. Het hof heeft de eerdere afwijzing van de vorderingen van de vader vernietigd en de ouders naar een begeleid omgangstraject verwezen, met de nadruk op het belang van het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.337.258/01
arrest van 6 augustus 2024
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als de vader,
advocaat: mr. R. Engwegen te Echt,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de moeder,
advocaat: mr. K.C.M. Schreurs te Venlo,
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie Den Bosch,
hierna te noemen: de raad.
op het bij exploot van dagvaarding van 24 januari 2024 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 27 december 2023, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen de vader als eiser en de moeder als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/323551 / KG ZA 23-394)

1.1.
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de akte van 29 juli 2024 met producties 12, 14 en 15.
2.2.
De bij akte van 29 juli 2024 overgelegde productie 13 heeft het hof buiten beschouwing gelaten en tijdens de mondelinge behandeling aan de advocaat van de moeder teruggegeven, aangezien daarop handgeschreven aantekeningen waren aangebracht.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2024. Verschenen zijn:
  • de vader en mr. Engwegen;
  • de moeder en mr Schreurs;
  • [persoon A], namens de raad.
2.4.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.
De vader en de moeder (hierna tezamen ook genoemd: de ouders) hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is geboren het nog minderjarige kind: [de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]. Op 24 december 2022 is de relatie tussen de ouders verbroken. Sindsdien is er wisselend contact tussen de vader en [de minderjarige].
3.3.
Op 11 juli 2023 was een mondelinge behandeling gepland in een door de vader aangebrachte kort geding procedure strekkende om te komen tot een omgangsregeling. De ouders zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling een omgangsregeling overeengekomen die in een door de voorzieningenrechter opgemaakt proces-verbaal van 11 juli 2023 is opgenomen.
Volgens deze regeling verblijft [de minderjarige] vanaf 14 juli 2023 bij de vader:
  • van vrijdag 15:00 uur tot zondag 18:30 uur, waarbij de moeder het halen en brengen van [de minderjarige] voor haar rekening neemt en in de andere week van woensdag 15:00 uur tot vrijdag 18:30 uur, waarbij de vader het halen en brengen van [de minderjarige] voor zijn rekening neemt;
  • in verband met de start van [de minderjarige] op de crèche zullen de ouders na de zomervakantie opnieuw met elkaar overleggen over de invulling van de omgang tussen de vader en [de minderjarige].
3.4.
Sinds omstreeks eind augustus 2023 heeft er geen omgang meer plaatsgevonden tussen de vader en [de minderjarige].
De procedure in eerste aanleg
3.5.
De vader vordert voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair de moeder te gebieden haar medewerking te verlenen aan de overeenge-komen omgangsregeling inhoudende dat [de minderjarige] de ene week van vrijdag van 15:00 uur tot zondag 18:30 uur bij de vader verblijft, waarbij de moeder het halen en brengen voor haar rekening neemt, en de andere week van woensdag 15:00 uur tot vrijdag 18:30 uur bij de vader verblijft waarbij de vader het halen en brengen voor zijn rekening neemt, op strafte van een dwangsom van € 250,- per dag of deel hiervan dat de moeder niet aan het vonnis voldoet;
  • subsidiair de moeder te gebieden haar medewerking te verlenen aan een omgangsregeling waarbij [de minderjarige] één keer per veertien dagen gedurende het weekend van vrijdag 17:00 uur tot zondag 18:30 uur bij de vader verblijft, waarbij de ouder waar [de minderjarige] heeft verbleven haar brengt naar de andere ouder, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag of deel hiervan dat de moeder niet aan het vonnis voldoet;
  • meer subsidiair de moeder te gebieden haar medewerking te verlenen aan een in goede justitie te bepalen omgangsregeling, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag of deel hiervan dat de moeder niet aan het vonnis voldoet.
3.6.
Bij het bestreden vonnis van 27 december 2024 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, de vorderingen van de vader afgewezen.
Bodemprocedure
3.7.
De vader heeft in een bodemprocedure bij de rechtbank Limburg verzocht om – kort en zakelijk weergegeven – vervangende toestemming voor de erkenning van [de minderjarige], gezamenlijk gezag en de vaststelling van een contactregeling.
3.8.
Bij beschikking van 15 maart 2024 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, een bijzondere curator benoemd op grond van artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.9.
In haar verslag van 6 mei 2024 heeft de bijzondere curator geadviseerd het verzoek van de vader aan de rechtbank om vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van [de minderjarige], toe te wijzen.
3.10.
De mondelinge behandeling in de bodemprocedure is bepaald op 8 augustus 2024.
De procedure in hoger beroep
3.11.
De vader heeft in hoger beroep één grief aangevoerd.
De vader heeft in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair, het gebieden van de moeder om haar medewerking te verlenen aan de overeengekomen omgangsregeling inhoudende dat [de minderjarige] de ene week van vrijdag van 15:00 uur tot zondag 18:30 uur bij de vader verblijft, waarbij de moeder het halen en brengen voor haar rekening neemt, en de andere week van woensdag 15:00 uur tot vrijdag 18:30 uur bij de vader verblijft waarbij de vader het halen en brengen voor zijn rekening neemt, op strafte van een dwangsom van € 250,- per dag of deel hiervan dat de moeder niet aan het vonnis voldoet;
  • subsidiair het gebieden van de moeder om haar medewerking te verlenen aan een omgangsregeling waarbij [de minderjarige] één keer per veertien dagen gedurende het weekend van vrijdag 17:00 uur tot zondag 18:30 uur bij de vader verblijft, waarbij de ouder waar [de minderjarige] heeft verbleven haar brengt naar de andere ouder, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag of deel hiervan dat de moeder niet aan het vonnis voldoet;
  • meer subsidiair het gebieden van de moeder om haar medewerking te verlenen aan een in goede justitie te bepalen omgangsregeling, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag of deel hiervan dat de moeder niet aan het vonnis voldoet.
3.12.
De moeder heeft de grief van de vader gemotiveerd weersproken en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de vader als niet-ontvankelijk, ongegrond, niet bewezen en/of feitelijk onjuist en tot bekrachtiging van het beroepen vonnis met veroordeling van de vader in de kosten van beide instanties, waaronder begrepen het salaris van de advocaat van de moeder.
De standpunten
3.13.
De vader voert in de memorie van grieven – kort samengevat – het volgende aan.
Het is in het belang van (de hechting en identiteitsontwikkeling) van [de minderjarige] dat zij regelmatig contact heeft met de vader. De vader en [de minderjarige] zijn voor hun onderlinge contact nu afhankelijk van de grillen van de moeder. Zonder enige grond staat zij het contact tussen [de minderjarige] en de vader niet toe. Ook is de moeder niet bereid om in onderling overleg nieuwe afspraken te maken, zoals over begeleide omgang, waartoe de vader (nu wel) bereid is, of om gezamenlijk het CJG in te schakelen.
De vader is van mening dat de omgangsregeling die de ouders zijn overeengekomen in principe dient te worden nagekomen.
De vader betwist de zorgen die de voorzieningenrechter over (het gedrag van) de vader heeft. Het klopt dat de vader zich, uit wanhoop omdat de moeder de afspraken niet nakwam, een aantal keren op een manier heeft gedragen die mogelijk niet door de beugel kon en niet in het belang van [de minderjarige] was, maar zo zal de vader zich niet meer gedragen en hij heeft dat ook niet meer gedaan. De vader wil benadrukken dat hij zich nooit agressief richting de moeder heeft geuit en dat hij [de minderjarige] ook niet uit de armen van de moeder heeft ‘gegrist’. Dat [de minderjarige] last heeft gehad van spanningen tussen de ouders kan de vader begrijpen, maar hij betwist dat zijn gedragingen tot angstgevoelens of onveiligheid bij [de minderjarige] hebben geleid.
Het wantrouwen van de moeder in de vader kan ook geen reden zijn om de omgang stop te zetten. De vader wil daar immers aan werken, maar de moeder is daartoe niet bereid. De weigerachtige houding van de moeder kan de vader niet worden tegengeworpen.
De vader betwist tot slot dat er gedurende enige tijd geen structurele omgang heeft plaatsgevonden. Alleen vóór de kort geding procedure in eerste aanleg heeft er drie tot vier maanden geen omgang plaatsgevonden, maar de overige tijd heeft de vader steeds een actieve rol vervuld in het leven van [de minderjarige].
Verder is nog van belang dat in de bodemprocedure op 8 januari 2024 een mondelinge behandeling gepland stond. Deze mondelinge behandeling heeft echter geen doorgang gevonden, omdat de rechtbank op voorhand heeft aangegeven de raad opdracht te zullen geven een onderzoek te starten. De beschikking werd vervolgens een aantal keren uitgesteld. In de beschikking die daarop volgde heeft de rechtbank toch eerst een bijzondere curator benoemd met het verzoek de rechtbank te adviseren over de erkenning. De rechtbank heeft geen raadsonderzoek gelast en heeft geen tussenbeslissing genomen over de omgangsregeling, zodat er ook nu nog geen zicht bestaat of en wanneer de raad onderzoek zal verrichten.
In aanvulling op het voorgaande heeft de vader tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
De vader zou nog steeds het liefst de omgangsregeling willen nakomen zoals partijen die in juli 2023 zijn overeengekomen. De vader is echter realistisch en ziet ook in dat dit van [de minderjarige], die de vader al een jaar niet heeft gezien, te veel zou vragen. De vader staat echter overal voor open, ook voor begeleide omgang, en wil overal aan meewerken. Voor de begeleide omgang heeft hij zich al tot de gemeente Venlo gewend, maar omdat hij zelf niet in [plaats] woonachtig is, konden zij niets voor de vader betekenen: het is aan de moeder om zich tot gemeente te wenden.
De vader heeft niet het vertrouwen dat de moeder, ondanks haar toezegging tijdens de mondelinge behandeling, daartoe bereid is. Daarom handhaaft hij zijn verzoek ten aanzien van de dwangsommen, omdat een financiële prikkel nodig is om de moeder tot medewerking te dwingen.
3.14.
De moeder voert in de memorie van antwoord – kort samengevat – het volgende aan.
Er is in de periode februari – begin april 2023 zeer onregelmatig contact geweest tussen de vader en [de minderjarige]. Dan kwam hij onaangekondigd aan de deur en nam hij [de minderjarige] zonder enige communicatie of overdracht met de moeder mee. De vader heeft [de minderjarige] ook een keer uit de armen van de moeder gegrist en is met haar weggelopen zonder met de moeder af te spreken wanneer hij [de minderjarige] zou laten terugkeren en zonder [de minderjarige] afscheid te laten nemen van de moeder, haar primaire hechtingsfiguur. Ook heeft de vader [de minderjarige] een keer tegen de afspraken in een paar dagen langer bij zich gehouden. De vader heeft vaak geprobeerd de omgang af te dwingen, door soms langer dan een half uur vanaf de straat te staan schreeuwen of aanhoudend aan te bellen. De oudere zoon van de moeder heeft veel last gehad van dit gedrag van de vader.
De moeder heeft voorafgaand aan mondelinge behandeling in de eerste kort geding procedure ingestemd met de ruime omgangsregeling. Zij heeft zich echter overvallen gevoeld en had meteen daarna spijt. Ze merkte ook al snel aan [de minderjarige] dat deze regeling te veel van haar vroeg. De moeder heeft geprobeerd met de vader te praten over een betere overdracht maar daar stond de vader niet voor open. Daarop heeft de moeder voorgesteld een pauze te nemen om [de minderjarige] wat meer te laten wennen, maar daarover wilde vader niet in gesprek. Hierop is de vader het onderhavige kort geding gestart.
Daarna bleef het zeer onrustig rondom de vader. Er zijn meerdere meldingen bij VT gedaan vanwege (zorgen over) gedragingen van de vader. Eind augustus 2023 heeft de vader op het politiebureau staan tieren dat als de politie niets doet hij wel een met mes (bij de moeder?) aan de deur zou gaan. Omdat de vader geen enkel probleembesef toont, moet eerst onderzocht worden of omgang in het belang van [de minderjarige] is.
De moeder heeft via haar advocaat te kennen gegeven wel degelijk open te staan voor een begeleid omgangstraject, maar daarop heeft zij vervolgens niets meer vernomen.
Op dit moment is er al bijna een jaar geen contact tussen de vader en [de minderjarige]. De moeder laat [de minderjarige] wel eens foto’s zien van de vader, maar zij herkent hem niet meer. Nu er geen overleg mogelijk is, kan de moeder de vader ook niet voorbereiden op het eerste contactmoment, bijvoorbeeld door hem te informeren over haar dagritme. De vader heeft geen enkele interesse meer getoond en ook geen initiatief genomen om begeleide omgang tot stand te brengen.
Mede door de rust die er in het afgelopen jaar is geweest heeft [de minderjarige] een stijgende lijn in haar ontwikkeling laten zien. In augustus gaat [de minderjarige] naar de crèche. De moeder gunt het [de minderjarige] dat zij de stijgende lijn kan voortzetten.
In aanvulling op het voorgaande heeft de moeder – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
De moeder heeft nog altijd veel zorgen over de vader, gebaseerd op haar ervaringen met de vader in het verleden. Ook is er inmiddels een jaar verstreken sinds het laatste contact. De moeder vindt het belangrijk dat de raad gaat onderzoeken of omgang in het belang is van [de minderjarige] en zo ja, in welke vorm. De moeder staat ook open voor begeleide omgang. Zij heeft zich daartoe al tot het CJG en het sociaal wijkteam gemeld. De vader was echter niet bereikbaar voor het sociaal wijkteam en daarmee is het weer blijven liggen. De moeder acht tot slot van belang dat de ouders aan hun onderlinge communicatie gaan werken, zodat zij met elkaar over de omgang en een goede overdracht leren praten.
3.15.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende geadviseerd.
De raad heeft om verschillende redenen veel zorgen om [de minderjarige]. [de minderjarige] is een jong kind dat al veel onrust heeft meegemaakt. Zij heeft veel meegekregen van de spanningen tussen haar ouders. Zorgelijk is ook dat zij al een jaar geen contact heeft met haar vader.
De raad is van mening dat er structureel en onbelast contact moet komen tussen [de minderjarige] en de vader. De moeder heeft zorgen over gedragingen van de vader. De gebeurtenissen worden door de vader niet ontkend, maar hij laat daarbij geen inzicht zien in hoe schadelijk dat is geweest voor [de minderjarige]. Daarbij stond de vader niet open voor de door de voorzieningenrechter aangedragen oplossingen.
De vader staat nu wel voor open voor begeleiding. Het is belangrijk dat er hulpverlening komt die zich gaat richten op het opstellen van een voor [de minderjarige] passende omgangsregeling, die de ouders kunnen nakomen. Begeleiding is nodig omdat de vader voor [de minderjarige] een onbekende is geworden en omdat de raad inschat dat de ouders zelf niet in staat zijn het contactherstel op een goede manier te organiseren. Bekeken moet worden of de vader in staat is aan te sluiten bij [de minderjarige] en onderzocht moet worden wat hij nodig heeft om de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] na al die tijd weer ter hand te nemen. Overigens zal er ook aan de zijde van de moeder moeten worden bekeken of zij in staat is invulling te geven aan een omgangsregeling. Beide ouders zullen de in dat kader te maken afspraken moeten nakomen. Ook moeten zij werken aan de onderlinge communicatie.
Hoewel het nodig is dat de ouders zo snel mogelijk starten met bovenstaande is het advies van de raad, gelet op de aard van onderhavige procedure, om de mondelinge behandeling in de bodemprocedure af te wachten, zodat de ouders in dat kader naar een BOR (al dan niet het kader van het UHA) kunnen worden verwezen. De raad heeft er geen vertrouwen in dat de ouders dit zelf kunnen oppakken, omdat hen dit in het afgelopen jaar ook niet is gelukt.
De overwegingen van het hof
3.16.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.16.1.
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 BW heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De rechter kan op grond van artikel 1:377a lid 2 BW, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststellen dan wel de omgang ontzeggen.
3.16.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vader de biologische vader is van [de minderjarige] en dat de biologische afstammingsrelatie in juridische zin zou moeten worden bestendigd door erkenning van [de minderjarige] door de vader. Het hof gaat ervanuit dat deze erkenning met toestemming van de moeder dan wel met vervangende toestemming van de rechtbank, zoals de bijzondere curator de rechtbank in de bodemprocedure heeft geadviseerd, op korte termijn zal plaatsvinden. Het hof merkt vooruitlopend op die ontwikkeling de vader daarom vooralsnog aan als een ouder in de zin van artikel 1:377a BW.
3.16.3.
Ingevolge artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan in spoedeisende zaken een onmiddellijke voorziening bij voorraad worden gevorderd.
3.16.4.
Voor het treffen van een voorziening in kort geding is ingevolge artikel 254 lid 1 Rv plaats in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist. Daarvan is onder meer sprake in het geval dat van een eiser niet kan worden gevergd dat hij een bodemprocedure afwacht. De vraag of sprake is van een voldoende spoedeisend belang dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak.
3.16.5.
Een vordering tot nakoming van een omgangsregeling is - naar het oordeel van het hof - naar haar aard spoedeisend. De onthouding van contact tussen een kind en zijn ouder of degene tot wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft immers naar algemene opvatting nadelige gevolgen voor de ontwikkeling van een kind. Vast staat dat er sinds augustus 2023 geen enkel fysiek contact meer tussen [de minderjarige] en de vader heeft plaatsgevonden. Het hof is daarom van oordeel dat de vader een voldoende spoedeisend belang heeft bij een beoordeling van de door hem gevorderde voorziening in hoger beroep.
3.16.6.
Net als de Raad heeft het hof zorgen over [de minderjarige] die in haar jonge leven, zij is bijna drie jaar, al veel heeft meegemaakt. Ook onderschrijft het hof de zorgen van de Raad over het gedrag van de vader en het effect daarvan op [de minderjarige]. Daarbij wordt overigens uitdrukkelijk in het midden gelaten of en zo ja, op welke wijze en onder welke omstandigheden de door de moeder genoemde incidenten zich hebben voorgedaan. In ieder geval is op grond van de Veilig Thuismeldingen door de politie voldoende aannemelijk dat niet alleen de politie op enig moment betrokken is geweest maar ook dat de vader zich op zorgelijke wijze heeft uitgelaten in verband met het feit dat hij [de minderjarige] niet zag. Daarnaast bestaan er ook zorgen over de moeder. Niet alleen lijkt zij wisselende signalen af te geven of zij kan instemmen bijvoorbeeld met contact tussen de vader en [de minderjarige], ook zijn er kennelijk Veilig Thuismeldingen met betrekking tot de thuissituatie bij de moeder gedaan. Zo is er bijvoorbeeld een melding gedaan door het consultatiebureau over zorgen omtrent de groeiontwikkeling van [de minderjarige], haar spraak-taalontwikkeling, de financiële omstandigheden van de moeder en het niet verschijnen op afspraken.
3.16.7.
Op zeer korte termijn, te weten op 8 augustus aanstaande, vindt er een mondelinge behandeling bij de rechtbank plaats in de bodemprocedure. Het hof heeft zich daarom de vraag gesteld of er ook nu nog een spoedeisend belang is bij een beslissing op de voorliggende vordering van de vader.
3.16.8.
De ouders hebben ter mondelinge behandeling van het hof beiden verklaard bereid te zijn een begeleid omgangstraject aan te gaan en zij hebben verklaard dat zij dit ook aan de bodemrechter zullen voorleggen met het verzoek hen naar een begeleid omgangstraject te verwijzen. Er is dus mogelijk op zeer korte termijn een beslissing te verwachten in de bodemprocedure. Dat zou de conclusie kunnen rechtvaardigen dat er nu onvoldoende spoedeisend belang resteert om een voorziening te treffen in afwachting van een beslissing in de bodemprocedure.
3.16.9.
Het hof is echter wel van oordeel dat dit contactherstel op korte termijn dient plaats te vinden. De moeder heeft, mede in het licht van de gemotiveerde stellingen van de vader daaromtrent, onvoldoende objectieve en verifieerbare feiten en omstandigheden aangevoerd die het stopzetten van de omgangsregeling zoals partijen die op 11 juli 2023 zijn overeengekomen rechtvaardigden. Voor de persoonlijke en identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] is het van belang dat zij structureel en onbelast contact heeft met beide ouders van wie zij afstamt.
3.16.10.
Het hof kan echter ook niet voorbijgaan aan het feit dat [de minderjarige] de vader inmiddels al een jaar niet heeft gezien. [de minderjarige], die nog maar drie jaar is, kent de vader daardoor niet meer.
Het belang van [de minderjarige] vraagt dat het contact met haar vader zo snel mogelijk wordt hervat, maar ook dat dit op een goede en verantwoorde manier gebeurt. Dat maakt dat de primaire en de subsidiaire vorderingen van de vader niet kunnen worden toegewezen, omdat [de minderjarige] vooralsnog niet vanuit het niets zo vaak en lang bij de vader kan verblijven. Bovendien acht het hof het, gezien de zorgen rondom de vader én rondom de moeder en gezien de ruis en de communicatieproblemen tussen de ouders, van belang dat de ouders begeleid worden bij het contactherstel tussen [de minderjarige] en de vader.
3.16.11.
Op grond van al het voorgaande is er een voldoende spoedeisend belang om de ouders nu al naar een begeleid omgangstraject te verwijzen én is er een financiële prikkel nodig om te bevorderen dat de moeder daaraan daadwerkelijk haar medewerking zal (blijven) verlenen. De beslissing in de bodem kan daarom niet worden afgewacht. In zoverre slaagt de grief van de vader en zal het hof het door de vader in hoger beroep meer subsidiair gevorderde toewijzen.
3.16.12.Reeds gezien het feit dat de grief van de vader gedeeltelijk slaagt, alsmede gezien het uitgangspunt dat in familierechtelijke procedures proceskosten worden gecompenseerd, is er naar het oordeel van het hof geen plaats voor een veroordeling van de vader in de door de moeder gemaakte proceskosten. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
3.17.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing van het hof. Voor de duidelijkheid merkt het hof op dat deze beslissing zal gelden tot de kinderrechter in de bodemprocedure ten aanzien van de omgang tussen [de minderjarige] en de vader (al dan niet voorlopig) anders beslist.

4.De uitspraak

Het hof:
4.1.
vernietigt het bestreden vonnis in kort geding;
4.2.
bepaalt dat de vader en [de minderjarige] voorlopig recht hebben op contact met elkaar in het kader van een begeleide omgangsregeling (BOR I, II of III) bij de Mutsaersstichting dan wel een vergelijkbare instantie, waarbij de invulling daarvan nader zal worden bepaald door en in overleg met de begeleiding van de betreffende instantie;
4.3.
beveelt beide ouders medewerking te verlenen aan de uitvoering van de BOR-regeling;
4.4.
veroordeelt de moeder tot medewerking aan de BOR regeling in die zin dat zij zich binnen één week na de datum van betekening van het onderhavige arrest aan haar in persoon tot het CJG dient te wenden, die de ouders naar de aangewezen instantie kan verwijzen en in die zin dat zij ook overigens onverkort haar medewerking dient te verlenen aan de uitvoering van de BOR regeling en de in dat kader met de begeleiding te maken afspraken;
4.5.
bepaalt dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 150,- (zegge: honderdvijftig euro) per dag of keer dat zij het bepaalde onder 4.2 tot en met 4.4 niet nakomt, met een maximum van € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro).
4.6.
verklaard dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
bepaalt dat iedere partijen de eigen kosten draagt;
4.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.N.M. Antens, A.M. Bossink en K.A. Boshouwers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 augustus 2024.
griffier rolraadsheer