ECLI:NL:GHSHE:2024:2507

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
20-001965-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte op 11 juli 2023 werd veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod. De verdachte, geboren in 1992, werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 3 weken. De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit en een strafmaatverweer gevoerd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 293 gram heroïne en 56,9 gram cocaïne. Het hof heeft overwogen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde, ondanks het verweer van de verdediging dat er geen bewijs was voor de wetenschap van de verdachte over de drugs. Het hof heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en een gevangenisstraf van 10 weken opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001965-23
Uitspraak : 5 april 2024
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 11 juli 2023, in de strafzaak met parketnummer 03-021363-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van in vereniging opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met aftrek van het voorarrest, en met een proeftijd van 2 jaren.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, met aftrek van het voorarrest.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 25 januari 2019 te Sittard, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 293 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 56,9 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of ongeveer 12,1 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 januari 2019 in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 293 gram heroïne, en ongeveer 56,9 gram cocaïne en ongeveer 12,1 gram heroïne, zijnde heroïne en cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het dossier geen bewijsmiddelen bevat waaruit blijkt dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aangetroffen drugs, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Op 25 januari 2019 wordt er door de politie een stopteken gegeven aan de verdachte als bestuurder van een personenauto, waarin hij met een bijrijder zit. De verdachte geeft geen gevolg aan dit stopteken en verhoogt zelfs zijn snelheid en pleegt verschillende verkeersovertredingen. Op enig moment raakt de verdachte betrokken bij een verkeersongeval en komt het voertuig tot stilstand, waarna de verdachte en de bijrijder als medeverdachte worden aangehouden. Een anonieme getuige meldt zich de volgende ochtend bij de politie en verklaart dat hij de afgelopen nacht een achtervolging heeft gezien waarbij een opvallende politieauto achter een donkere auto aanreed en de bijrijder van die donkere auto een zwarte tas uit het raam van de auto gooide. Deze zwarte tas is door de anonieme getuige meegenomen en aan de politie overhandigd. De zwarte tas wordt vervolgens onderzocht en dan blijken er twee zakjes met respectievelijk cocaïne en heroïne en een in plastic verpakt blok heroïne in te zitten. Op één van de twee zakjes met drugs wordt een spoor met het DNA van de verdachte aangetroffen.
Het hof is van oordeel dat uit de voornoemde feiten en omstandigheden voldoende is komen vast te staan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde. De omstandigheid dat uit het dossier niet precies blijkt op welke van de twee aangetroffen zakjes het spoor met het DNA zich heeft bevonden, doet hieraan geen afbreuk aangezien beide zakjes afkomstig zijn uit de zwarte tas en beide gevuld blijken te zijn met een middel als bedoeld in lijst I van de Opiumwet.
Het hof kan niet vaststellen dat de bijrijder van de inhoud van de zwarte tas op de hoogte is geweest zodat de verdachte zal worden vrijgesproken van het medeplegen.
Het hof verwerpt het verweer. Hetgeen overigens door de verdediging is aangevoerd leidt het hof niet tot een ander oordeel.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit van harddrugs. Het gebruik van harddrugs vormt een bedreiging voor de volksgezondheid en kan gevaar opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Het gebruik van verdovende middelen werkt verslavingen in de hand, met veelal vermogenscriminaliteit en overlast in de samenleving tot gevolg. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof voorts gelet op de inhoud van een verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte meerdere keren in verband met harddrugs in Nederland en België is veroordeeld. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft voor de bepaling van de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Voor het aanwezig hebben van 200 - 500 harddrugs is daarbij voor een first-offender een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden het uitgangspunt.
Het hof is van oordeel dat gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles overziend en in het bijzonder rekening houdend met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke misdrijven is het hof, in beginsel, van oordeel dat, in afwijking van de uitgangspunten van het LOVS, een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van de verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden. Immers is de verdachte op 25 januari 2019 in verzekering gesteld, terwijl de politierechter op 11 juli 2023 – en derhalve niet binnen twee jaren na de inverzekeringstelling – vonnis wijst. De redelijke termijn in eerste aanleg is hierdoor met circa 2 jaar en 6 maanden overschreden, terwijl dit niet aan de verdachte valt toe te rekenen. Naar het oordeel van het hof zijn er geen bijzondere omstandigheden aanwezig die deze overschrijding rechtvaardigen. Het hof zal daarom aan die overschrijding consequenties verbinden.
Zoals overwogen zou zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken, met aftrek van voorarrest, passend en geboden zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof een gevangenisstraf voor de duur 10 weken, met aftrek van het voorarrest, opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. A.C. Bosch en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 5 april 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. S. Riemens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.