ECLI:NL:GHSHE:2024:2502

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
20-002464-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake bedreiging en vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 18 juli 2023 was gewezen. De verdachte, geboren in 1969, was in eerste aanleg veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en vernieling. De rechtbank had een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, en had tevens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de benadeelde partij.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou bevestigen. De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf en tegen de beslissing op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij. Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep gevoerd en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en het verweer van de verdediging.

Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht de vordering tot tenuitvoerlegging heeft toegewezen en dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding geven om hiervan af te wijken. Tevens heeft het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht een schatting van de schade heeft gemaakt. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade toegewezen, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij psychisch letsel heeft opgelopen als gevolg van de bewezenverklaarde feiten.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis waarvan beroep bevestigd, met inachtneming van de overwegingen die in het arrest zijn opgenomen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002464-23
Uitspraak : 18 juli 2024
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 18 juli 2023 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 02-188570-21, 02-004856-22 en 02-245399-22, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 02-324318-20, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte ter zake van het ten laste gelegde onder:
  • parketnummer 02-188570-21, feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
  • parketnummer 02-188570-21, feit 2: belaging;
  • parketnummer 02-188570-21, feit 3: belaging;
  • parketnummer 02-188570-21, feit 4: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd:
  • parketnummer 02-004856-22: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
  • parketnummer 02-245399-22, feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
  • parketnummer 02-245399-22, feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
  • parketnummer 02-245399-22, feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest en onder het stellen van de algemene en bijzondere voorwaarden, inhoudende contact- en locatieverboden. Voorts is de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte opgelegd voor de duur van 5 jaren. Tevens is de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken gelast. Ten slotte heeft de rechtbank beslist op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] , en ten behoeve van het slachtoffer de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De verdediging heeft verweer gevoerd ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf en ten aanzien van de beslissing op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop het berust.
Het hof vult de overwegingen van de rechtbank aan met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging en de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging
Het hof ziet, anders dan de raadsman, in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte onvoldoende aanleiding om met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging anders te beslissen dan de rechtbank heeft gedaan.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de vraag opgeworpen of de verdachte de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken inmiddels al heeft uitgezeten. Het hof heeft dit niet kunnen vaststellen en ook de advocaat-generaal en de verdediging hebben daarover geen uitsluitsel gegeven. Hieromtrent overweegt het hof als volgt.
Uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat artikel 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) noch enige andere rechtsregel eraan in de weg staat dat het openbaar ministerie in opeenvolgende strafzaken ter zake van onderscheiden, voor het einde van de proeftijd begane strafbare feiten, een vordering tot tenuitvoerlegging van dezelfde voorwaardelijk opgelegde straf indient en dat daarop door de rechter (telkens), onverminderd het bepaalde in artikel 6:6:19 Sv, enige in het eerste en tweede lid van artikel 6:6:21 Sv bedoelde beslissing wordt gegeven. De omstandigheid dat dat kan leiden tot meer executoriale titels ter zake van de tenuitvoerlegging van een en dezelfde voorwaardelijk opgelegde straf, schaadt de belangen van de veroordeelde niet, aangezien een voorwaardelijke straf niet meer dan één maal kan worden geëxecuteerd.
Dit is niet anders als op het moment dat tot de tweede titel wordt besloten, de executie op basis van de eerste titel al daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Gelet op het vorenstaande overweegt het hof dat, voor zover de verdachte de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken inmiddels al heeft uitgezeten, dit niet tot enige beslissing van het hof met betrekking tot het beroepen vonnis behoeft te leiden.
Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer]
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade ter zake van de auto- en fietsbanden heeft de raadsman niet-ontvankelijkheid bepleit omdat een deugdelijke onderbouwing in de vorm van een factuur ontbreekt. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank evenwel terecht een schatting van deze schade kunnen maken. Het hof acht immers wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de auto- en fietsbanden van de benadeelde heeft vernield en aldus de schade, waarvan vergoeding wordt gevraagd, heeft veroorzaakt.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade vult het hof de motivering van de rechtbank dat van dergelijke schade sprake is aan door te verwijzen naar de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding zoals dat door de benadeelde partij is ingediend. Uit de bij die toelichting gevoegde bijlage 2 blijkt dat [psycholoog] , GZ-psycholoog, bij de benadeelde partij [slachtoffer] de diagnose posttraumatische-stressstoornis heeft gesteld. Naar het oordeel van het hof is derhalve voldoende gebleken dat bij de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte psychisch letsel heeft opgelopen. Het hof volgt de conclusie van de rechtbank dat de ter zake gevorderde immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigthet vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, griffier,
en op 18 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.