ECLI:NL:GHSHE:2024:2489

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
200.341.842_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige met betrekking tot de duur en voorwaarden van de ondertoezichtstelling

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007, die door de rechtbank Oost-Brabant op 10 april 2024 onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) voor de duur van een jaar. De ouders, [de vader] en [de moeder], hebben hoger beroep aangetekend tegen deze beschikking, waarin zij verzoeken om de ondertoezichtstelling te verkorten naar zes maanden en de kosten te compenseren. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de bestreden beschikking in stand te laten, terwijl de GI heeft aangegeven dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling moeilijk is gebleken en dat er behoefte is aan ondersteuning zonder druk.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 juli 2024 is de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening te geven, wat zij ook heeft gedaan. Het hof heeft de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige erkend, vooral gezien de eerdere meldingen van zorg en de impact van de coronaperiode. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders zich inspannen om de situatie te verbeteren en dat er positieve ontwikkelingen zijn, maar dat er ook een risico op terugval bestaat.

Het hof heeft uiteindelijk besloten de ondertoezichtstelling te bekorten tot zes maanden, tot 10 oktober 2024, om de noodzakelijke hulpverlening te waarborgen en de ontwikkeling van de minderjarige te monitoren. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is op 1 augustus 2024 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 1 augustus 2024
Zaaknummer : 200.341.842/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/402746/ JE RK 24-398
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader] ,
en
[de moeder] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. W.R. Gorseling,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over de ondertoezichtstelling van de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 mei 2024, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek alsnog af te wijzen, althans de duur van de ondertoezichtstelling te verkorten naar zes maanden en te bepalen dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 4 juli 2024, heeft de raad verzocht om de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 juli 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI.
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en heeft op 8 juli 2024 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met de voorzitter en de griffier gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 3 april 2024.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is de minderjarige [minderjarige] geboren. Beide ouders oefen het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van 11 januari 2024 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 11 april 2024 van de GI en is er een spoedmachtiging uithuisplaatsing verleend om [minderjarige] te plaatsen in een voorziening van pleegzorg, dan wel een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder 24-uurs zorg voor de duur van vier weken, tot 8 februari 2024.
Met ingang van 13 januari 2024 verblijft [minderjarige] weer bij de ouders.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] met ingang van 10 april 2024 tot 10 april 2025 onder toezicht gesteld van de GI.
3.4.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De ouders voeren - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de ouders de ernst van de gebeurtenissen miskennen. De ouders beseffen dat [minderjarige] veel heeft meegemaakt. De coronacrisis heeft hier een grote rol in gespeeld. [minderjarige] is een meisje in de puberteit en zij zet zich af tegen de ouders. De ouders hebben wel degelijk zorgen, maar zij hebben het vertrouwen dat zij kunnen terugvallen op hetgeen zij hebben geleerd. Zij zullen zelf hulp inschakelen als dat nodig is.
Het is onjuist dat er slechts sprake is geweest van een gesprekje met de huisarts. De huisarts is betrokken en is op de hoogte van hetgeen het gezin heeft meegemaakt. Hij heeft [minderjarige] doorverwezen naar kinderpsychologenpraktijk [kinderpsychologenpraktijk] . De inmenging van te veel instanties is buitenproportioneel en het risico bestaat dat te veel bemoeienis een averechts effect zal hebben. Alle trajecten kosten de ouders veel tijd. Het bedrijf van de moeder is onlangs een week dicht geweest. Hulp is nodig, maar allerlei randzaken hebben de ouders liever niet.
Er zou in eerste instantie niet om een ondertoezichtstelling worden verzocht, omdat er vertrouwen was dat het gezin het geleerde op eigen kracht kon uitbouwen en voortzetten.
Het gaat goed met het gezin en er zijn onder begeleiding van ambulante spoedhulp (ASH) flinke stappen gezet. De ouders hebben zich opengesteld voor hulp en hebben er veel baat bij gehad. Zij hebben zich bovendien aangemeld bij het CJG.
De ouders beseffen dat het hele proces draait om de intentie om [minderjarige] en de ouders te helpen en te ondersteunen, maar er worden onjuiste aannames gedaan en onjuiste conclusies getrokken. De ouders ervaren de ondertoezichtstelling als straf. Zij voelen zich onvoldoende gehoord. [minderjarige] en de ouders hebben plausibele verklaringen voor de gebeurtenissen. De ouders kennen de medewerker van de raad niet. Deze kent slechts het papieren dossier. De medewerker van de raad zou een keer bij de ouders thuis moeten komen. Dan kan gezien worden dat sprake is van een stijgende lijn. De ouders en [minderjarige] staan bovendien wel degelijk open voor hulp in het vrijwillige kader, zodat een ondertoezichtstelling onnodig en niet proportioneel is. Het gegeven dat [minderjarige] het intakegesprek bij [kinderpsychologenpraktijk] een week heeft uitgesteld, betekent niet dat ze van dit traject zal afzien.
3.6.
De raad voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
Er zijn grote zorgen over [minderjarige] geweest. In 2022 zijn er al meerdere zorgmeldingen bij Veilig Thuis geweest met signalen over weglopen en automutilatie. Het zou daarom goed zijn als er diagnostisch onderzoek wordt verricht. Het is weliswaar voorstelbaar dat de coronaperiode een grote rol heeft gespeeld bij de zorgen over [minderjarige] , maar gelet op de escalaties die hebben plaatsgevonden, lijkt er meer aan de hand te zijn en is het goed als de jeugdzorgwerker nog enige tijd betrokken is. Ouders hebben geprofiteerd van de aangeboden hulpverlening, maar het is noodzakelijk dat er ondersteuning voor de langere termijn wordt ingezet. De raad vreest dat de hulpverlening die tot nu toe is ingezet, onvoldoende is om de positieve ontwikkelingen te bestendigen. Er is meer nodig dan gesprekken met de huisarts. De GI heeft met [minderjarige] en de ouders gesproken over een jeugdcoach, als zijnde een maatje voor [minderjarige] . De moeder lijkt moeite te hebben met het accepteren van hulpverlening, zodat het vrijwillige kader niet volstaat.
De aard en complexiteit van de problematiek maken dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Aan de andere kant moet ook gekeken worden naar wat haalbaar is, [minderjarige] is inmiddels zeventien jaar. De raad adviseert een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, maar gelet op de positieve ontwikkelingen die er zijn, kan eventueel worden volstaan met een half jaar. Dan kan in ieder geval [kinderpsychologenpraktijk] van de grond zijn gekomen. Dit traject hoeft de ouders ook geen tijd te kosten.
3.7.
De GI voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De uitvoering van de ondertoezichtstelling is moeilijk gebleken. Het werkt averechts als er te veel druk en dwang op [minderjarige] en op de ouders wordt opgelegd. Het heeft geen zin om opvoedondersteuning aan de ouders op te leggen als zij hier niet voor open staan.
De GI heeft derhalve naar een middenweg gezocht. Dit heeft ertoe geleid dat het initiatief om [kinderpsychologenpraktijk] in te schakelen bij [minderjarige] en de ouders heeft gelegen. De GI ziet dat de ouders goed voor [minderjarige] zorgen en dat zij aan de bel trekken wanneer dit nodig is. Het is echter onzeker of het traject bij [kinderpsychologenpraktijk] na een beëindiging van de ondertoezichtstelling daadwerkelijk gaat plaatsvinden, terwijl het belangrijk is dat dit traject doorgang heeft. Het kan voor [minderjarige] helpend zijn als ze met iemand buiten het gezin kan praten. De ondertoezichtstelling vormt een duwtje in de rug om ervoor te zorgen dat de behandeling van [kinderpsychologenpraktijk] van de grond komt.
Het wettelijk kader
3.8.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
De motivering van de beslissing
3.9.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. In zoverre onderschrijft het hof de overwegingen van de rechtbank die tot de bestreden beslissing hebben geleid en neemt het hof die na eigen onderzoek en waardering over en maakt die tot de zijne. Het hof vindt ook dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. Gelet op de in te zetten hulp ziet het hof wel aanleiding om de ondertoezichtstelling in duur te bekorten. Het hof overweegt hiertoe in aanvulling op de overwegingen van de rechtbank het navolgende.
3.10.
De ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] is erin gelegen dat er al langere tijd zorgen over haar zijn en zij een moeilijke tijd achter de rug heeft. Eind 2022 zijn er vijf meldingen binnengekomen bij Veilig Thuis. Hulpverlening is destijds niet goed van de grond gekomen. Begin 2024 zijn de zorgen over [minderjarige] weer toegenomen. [minderjarige] heeft, met name in (en door) de coronaperiode, veel gevoelens van somberheid ervaren. Op enig moment heeft [minderjarige] uitspraken gedaan over gebrek aan veiligheid in de thuissituatie, maar zij is hier later weer op teruggekomen. In die periode is ook gezien dat de relatie van [minderjarige] met haar vriend erg bepalend voor haar is geweest. Er zijn veel escalaties thuis geweest. [minderjarige] is weggelopen en heeft gezegd dat ze niet wilde leven. Er volgde begin dit jaar een spoeduithuisplaatsing, maar door omstandigheden is de plaatsing na twee dagen tot een einde gekomen.
Vanaf die tijd lijkt het beter met [minderjarige] te gaan, mede dankzij de inzet van ASH. [minderjarige] geeft zelf aan dat zij geen paniekaanvallen meer heeft gehad en dat zij tools heeft gekregen om met negatieve gevoelens en problemen om te gaan. Het vooruitzicht op de kappersopleiding die [minderjarige] na de vakantie gaat starten, maakt dat [minderjarige] zegt dat zij weer goed in haar vel zit. Het contact met de ouders is verbeterd en ze onderneemt weer activiteiten met haar vriendinnen, aldus [minderjarige] .
3.11.
De afgelopen jaren heeft [minderjarige] meerdere keren periodes gekend dat het niet goed met haar ging. Zodra het weer goed ging, leek de noodzaak voor hulpverlening niet meer te worden gezien door [minderjarige] of de ouders. De raad adviseerde bij aanvang van de ondertoezichtstelling om te werken aan drie doelen: diagnostisch onderzoek en hulp voor [minderjarige] , gezinsondersteuning en eventueel een eigen coach/maatje voor [minderjarige] . In hoger beroep is duidelijk geworden dat zowel de raad als de GI nu met name de hulp voor [minderjarige] zelf van belang vinden: het traject bij de kinderpsycholoog. De aanmelding bij de kinderpsycholoog van [kinderpsychologenpraktijk] is gedaan. Het belang van het traject bij [kinderpsychologenpraktijk] is erin gelegen dat [minderjarige] met een onafhankelijke professional kan praten en dat via die gesprekken kan worden beoordeeld of er bij [minderjarige] diagnostisch onderzoek nodig is. Dit alles om te voorkomen dat [minderjarige] opnieuw een terugval krijgt en dat zij opnieuw verontrustende gevoelens van somberheid, verdriet, depressiviteit en/of angst gaat ervaren.
Het hof heeft met de GI en de raad zorgen of [minderjarige] het traject bij [kinderpsychologenpraktijk] aan zal gaan, terwijl dit wel voor haar van belang wordt geacht. Het hof acht het daarom van belang om de ondertoezichtstelling tot 10 oktober 2024 te laten voorduren. De ondertoezichtstelling zal er, mede gelet op de leeftijd van [minderjarige] , slechts nog op gericht zijn om [minderjarige] en de ouders op de achtergrond te ondersteunen en om te monitoren of het traject van [kinderpsychologenpraktijk] van de grond komt. Verder kan de GI in de gaten houden of [minderjarige] geen terugval krijgt. Het hof heeft de verwachting dat na 10 oktober 2024 de noodzakelijke hulp in het vrijwillig kader kan worden voortgezet.
Daarbij wordt benadrukt dat de ondertoezichtstelling niet is bedoeld om de ouders te diskwalificeren. Er wordt gezien dat de ouders veel om [minderjarige] geven en dat zij zich inspannen om ervoor te zorgen dat het goed met [minderjarige] gaat.
3.12.
Het hof is, zoals hiervoor vermeld, op grond van voornoemde omstandigheden van oordeel dat een ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van zes maanden afdoende is om de ontwikkelingsbedreigingen af te wenden.
Proceskosten
3.13.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De slotsom
3.14.
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor wat betreft de duur van de ondertoezichtstelling, hetgeen leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 april 2024 over de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] voor de periode tot 10 oktober 2024;
vernietigt genoemde beschikking over de periode na 10 oktober 2024;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af het verzoek van de raad over de resterende periode;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.P. de Beij en E.M.D.M. van der Linden en is op 1 augustus 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.