ECLI:NL:GHSHE:2024:2486

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
200.339.706_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging omgangsregeling en statusvoorlichting in familiezaken

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een omgangsregeling is vastgesteld tussen de vader en hun minderjarige kind. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzet zich tegen de beslissing van de rechtbank om de contacten tussen de vader en het kind te laten plaatsvinden onder begeleiding van professionals (BOR 2). De moeder heeft ernstige twijfels over de geschiktheid van de vader, die langdurig verslaafd is geweest, en vreest dat omgang schadelijk zal zijn voor de geestelijke ontwikkeling van het kind. De vader heeft de omgangsregeling aangevraagd en stelt dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist dat begeleide omgang in het belang van het kind is.

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader niet is verschenen, ondanks dat hij opgeroepen was. De raad voor de kinderbescherming heeft ook een rol gespeeld in deze zaak en heeft geadviseerd om zo snel mogelijk statusvoorlichting te geven en te starten met begeleide omgang. Het hof heeft de zorgen van de moeder over de betrouwbaarheid van de vader erkend, maar benadrukt het belang van de relatie tussen het kind en de vader. Het hof heeft uiteindelijk de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop staat. De beslissing van het hof is genomen met inachtneming van de noodzaak om de omgangsregeling te waarborgen en de ontwikkeling van het kind niet te schaden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 1 augustus 2024
Zaaknummer : 200.339.706/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/297822 / FA RK 21-4032
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C.J. van Pol,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.H.C.K. Reijans.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 5 januari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 april 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad volledig, dan wel voor zover daarbij het BOR2 traject is opgelegd te vernietigen en opnieuw rechtdoende de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot omgang, althans het verzoek af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 30 april 2024, heeft de vader verzocht de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans datgene dat in hoger beroep is verzocht af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 juli 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Pol;
  • mr. Reijans namens de vader;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is [minderjarige] geboren.
3.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de contacten tussen [minderjarige] en de vader
voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zullen plaatsvinden in het kader van een BOR 2 onder volledige leiding en regie van de professionals, voor de duur van acht maanden vanaf de datum van de beschikking.
4.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Ten onrechte heeft de rechtbank bepaald dat er contacten tussen de vader en [minderjarige] moeten plaatsvinden middels een BOR 2. De moeder heeft geen vertrouwen in de vader en wil niet meewerken aan (begeleide) omgang. De BOR 2 is dan ook niet gestart. Uit diverse raadsonderzoeken en het behandelde tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg blijkt dat er om meerdere redenen sprake is van contra-indicaties voor (begeleide) omgang tussen [minderjarige] en de vader. Contact met de vader zal ernstig nadeel opleveren voor de geestelijke ontwikkeling van [minderjarige] . De vader is kennelijk ongeschikt en niet in staat tot omgang met [minderjarige] . Bovendien is contact anderszins in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] , aangezien een dergelijk contact voor de moeder als hoofdverzorger dermate belastend is dat het ernstig nadelig is voor [minderjarige] . De moeder heeft PTSS door de relatie met de vader. [instantie] heeft aangegeven dat een drugsvrij leven van de vader waarschijnlijk niet tot de mogelijkheden behoort, maar het onder controle krijgen van het cocaïnegebruik wel. Volgens de raad moet de vader met hulp van [instantie] aan blijven tonen dat hij stabiel is en dat alcohol en drugs een minder grote rol zullen spelen in zijn leven, althans niet zorgen voor onveiligheid en/of instabiliteit in eventueel toekomstig contact met [minderjarige] . Indien het drugsgebruik van de vader niet vermindert en niet onder controle blijft dan voorziet de raad dat er geen structurele omgang kan plaatsvinden vanwege onvoldoende beschikbaarheid en betrouwbaarheid van de vader. Als de vader laat zien dat hij het gebruik onder controle heeft en kan minimaliseren waardoor hij met betrekking tot [minderjarige] betrouwbaar is en zijn afspraken nakomt, dan zou volgens de raad introductie van vader in het leven van [minderjarige] en een vorm van begeleide omgang mogelijk moeten zijn. In de aanvullende raadsrapportage van april 2023 gaf de vader aan geen drugs te gebruiken. Echter, één maand daarna is de vader gestopt met de begeleiding van [instantie]. Uit de opvolgende raadsrapportage blijkt dat de vader niet stabiel is. De raad schrijft dat de vader hard aan het werk is om zijn verslaving onder controle te krijgen en dat hij gemotiveerd is voor hulpverlening, waarbij het verzoek tot contact met [minderjarige] een extra stimulans is. De vader is echter niet betrouwbaar gebleken. De vader heeft op geen enkele manier laten zien dat hij het alcohol- en drugsgebruik onder controle heeft. Het noodzakelijke behandeltraject is niet eens door hem gestart. Introductie van de vader in het leven van [minderjarige] zal de belangen van [minderjarige] schaden. De gespecialiseerde thuisbegeleiding van de moeder en de raad maken zich zorgen over de stress en de spanningen bij de moeder alsook over haar draagkracht in verhouding tot de ontwikkelingsbehoefte van [minderjarige] . De moeder kan met hulpverlening een goede ouder en opvoeder voor [minderjarige] zijn, zolang de vader niet in beeld is.
5.2.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De rechtbank is op goede gronden en deugdelijk gemotiveerd gekomen tot het oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat begeleide omgang met de vader zal plaatsvinden. De moeder heeft sinds het eerste moment geen begrip getoond voor de omgangswens van de vader en dit bovendien actief en structureel tegengewerkt. De moeder heeft na de bestreden beschikking deelname aan de BOR 2 geweigerd. Ook heeft zij zich niet gehouden aan de adviezen van de raad om te starten met statusvoorlichting en het informeren van de vader over de ontwikkelingen van [minderjarige] . De door de rechtbank bepaalde BOR 2 behelst omgang onder volledige leiding en regie van professionals. Dit betekent dat er geen enkel reëel risico is voor [minderjarige] , terwijl het wel in zijn belang is om zijn vader op een verantwoorde wijze te leren kennen.
5.3.
De raad adviseert – samengevat – het volgende. De raad maakt zich grote zorgen over [minderjarige] . Er heeft nog geen statusvoorlichting plaatsgevonden en als het aan de moeder ligt gaat dat ook niet gebeuren. [minderjarige] zal dan nooit weten wie zijn vader is. De moeder ontneemt hem hiermee het recht om zelf een idee te vormen van zijn vader. Het introduceren van de vader in [minderjarige] zijn leven is moeilijk voor de moeder als zij geen vertrouwen in de vader heeft en niets positiefs over hem kan zeggen, maar het is nog schadelijker voor een kind om niets te doen en te wachten totdat hij zelf vragen gaat stellen. Hiermee schuif je het probleem over zijn identiteit vooruit. Zolang de moeder niet over de vader praat, zal dat negatieve gevoelens over de vader met zich meebrengen. Wanneer [minderjarige] ouder wordt kan dat terugslaan op zijn gevoelens over zichzelf. Omdat de BOR 2 niet van de grond is gekomen, waardoor er ook nog geen statusvoorlichting heeft plaatsgevonden, overweegt de raad (al dan niet ambtshalve) een beschermingsonderzoek te starten omdat vrijwillige hulpverlening niet van de grond komt. Mogelijk kunnen er in het gedwongen kader wel stappen worden gezet.
5.4.
Het hof overweegt als volgt.
5.4.1.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
5.4.2.
De moeder heeft niet meegewerkt aan de door de rechtbank opgelegde BOR 2 vanwege haar gebrek aan vertrouwen in de vader. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de weerstand van de moeder en haar zorgen over de omgang voornamelijk zien op de gevolgen van een eventueel te starten omgang tussen [minderjarige] en de vader op het moment dat de vader niet betrouwbaar blijkt om langdurig beschikbaar te zijn in het leven van [minderjarige] . De moeder is bang voor de mogelijke teleurstelling voor [minderjarige] en de weerslag die dit zal hebben op hem, reden waarom er ook nog geen statusvoorlichting heeft plaatsgevonden. De moeder wil de vader pas in [minderjarige] zijn leven introduceren op het moment dat de vader een hulpverleningstraject heeft afgerond.
5.4.3.
Het hof begrijpt de zorgen van de moeder over de betrouwbaarheid van de vader. De vader is langdurig verslaafd. Hij is niet op de mondelinge behandeling verschenen en er is geen duidelijkheid gekomen over het huidige middelengebruik en of hij inmiddels werk of hulpverlening heeft. Deze zorgen staan echter niet in de weg aan het grote belang van [minderjarige] om zijn vader te leren kennen. [minderjarige] is vijf jaar oud en weet niet wie zijn vader is. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad wederom geadviseerd om zo snel mogelijk statusvoorlichting te geven en te starten met begeleide omgang, om problemen in de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] te voorkomen. Het rapport waar de moeder naar heeft verwezen met betrekking tot haar PTSS-klachten heeft zij niet overgelegd. Er zijn verder ook geen andere stukken overgelegd op basis waarvan het hof kan concluderen dat omgang tussen [minderjarige] en de vader niet in het belang van [minderjarige] is vanwege de mogelijke weerslag hiervan op de moeder. De BOR 2 betreft een voorlopige begeleide omgangsregeling, waar de veiligheid voor [minderjarige] is gewaarborgd. Deze voorlopige omgang leidt niet althans niet zonder meer tot een definitieve omgangsregeling, nog daargelaten of er ooit een onbegeleide omgangsregeling zal kunnen zijn. Dit ligt immers nog voor bij de rechtbank.
5.4.4.
Het niet opstarten van het traject is kennelijk niet althans nog niet teruggekoppeld aan de rechtbank, waardoor de (aangehouden) procedure momenteel stil lijkt te liggen en de raad nog niet aan de rechtbank heeft gerapporteerd naar aanleiding hiervan. Het hof gaat er vanuit dat de ouders overeenkomstig de beslissing van het hof alsnog invulling gaan geven aan de BOR 2, te meer omdat de raad heeft aangegeven dat op die manier mogelijk een beschermingsonderzoek afgewend kan worden.
5.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 5 januari 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, A.M. Bossink en A.M. van Riemsdijk en is op 1 augustus 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.