ECLI:NL:GHSHE:2024:2485

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
200.339.412_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag van de vader wegens ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over zijn twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 januari 2024 te vernietigen, waarin zijn gezag was beëindigd. Het hof oordeelde dat er bij de kinderen nog altijd sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat de aanvaardbare termijn voor de vader om zijn verantwoordelijkheden te dragen is verstreken. De kinderen staan sinds 2 juli 2021 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en verblijven in gezinshuizen. De vader had verzocht om een deskundigenonderzoek, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het belang van de kinderen zich daartegen verzet. Het hof concludeerde dat de vader niet in staat is om de zorg en opvoeding van de kinderen op zich te nemen en dat de beëindiging van zijn gezag noodzakelijk is voor de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen. De vader had onvoldoende medewerking verleend aan de hulpverlening en zijn gedrag was problematisch, wat de beslissing van het hof versterkte. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 1 augustus 2024
Zaaknummer : 200.339.412/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/397137 / FA RK 23-3942
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. Pool,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige 1] (hierna:
[minderjarige 1]), geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna:
[minderjarige 2]), geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
[de moeder], wonende op een bij het hof bekend adres, hierna te noemen: de moeder;
-
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, statutair gevestigd te [vestigingsplaats ] , hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling);
-
de gezinshuisouders van [minderjarige 1], van wie de namen en de woonplaats bij het hof bekend zijn;
-
de gezinshuisouders van [minderjarige 2], van wie de namen en de woonplaats bij het hof bekend zijn.
In het kort:
Deze zaak gaat over de beëindiging van het gezag van de vader over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 januari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 maart 2024, verzoekt de vader primair voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de beëindiging van zijn gezag en opnieuw rechtdoende alsnog afwijzing van het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de vader over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met benoeming van de GI tot voogd. De vader verzoekt subsidiair om aanhouding van de zaak en het gelasten van een deskundigenonderzoek krachtens artikel 810a lid 2 Wetboek van Rechtsvordering (Rv). De vader verzoekt meer subsidiair, zoals tijdens de mondelinge behandeling verduidelijkt, om aanhouding voor de duur van zes maanden om zo met hulpverlening te werken aan acceptatie van de plaatsing elders.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 juni 2024, verzoekt de raad de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 27 juni 2024, verzoekt de moeder om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel het verzoek in hoger beroep af te wijzen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 juli 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Pool namens de vader;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de moeder, bijgestaan door mr. Gerrand;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.1.
De vader, de gezinshuisouders van [minderjarige 1] en de gezinshuisouders van [minderjarige 2] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 11 januari 2024.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De ouders oefenden tot aan de bestreden beschikking gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit. In de – in zoverre niet bestreden beschikking – is op verzoek van de raad ook het gezag van de moeder over de kinderen beëindigd. De moeder is tegen deze beslissing niet in hoger beroep gekomen.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 2 juli 2021 onder toezicht van de GI. De rechtbank heeft op 2 juli 2021 tevens een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg dan wel in een gezinshuis. Deze maatregelen zijn laatstelijk verlengd tot 2 juli 2024.
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven ieder in een ander gezinshuis. Zij hebben één keer per veertien dagen gedurende drie kwartier begeleide omgang met de vader.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking is het gezag van de vader beëindigd en is de GI tot voogd benoemd.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, – samengevat – het volgende aan.
De noodzaak voor de beëindiging van het gezag van de vader ontbreekt. De vader is voldoende leerbaar en beschikt over voldoende opvoedvaardigheden. Hoewel hij hulp nodig heeft van [instantie] vanwege zijn belaste verleden, betekent dit niet dat hij de kinderen geen stabiele opvoedomgeving kan bieden. Integendeel, [instantie] kan de vader juist ondersteunen bij het bieden van deze stabiele opvoedomgeving.
Daarnaast betreurt de vader de gang van zaken gedurende de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de kinderen. De inspanningen van de GI waren al langere tijd niet meer gericht op een thuisplaatsing. Met betere communicatie en passende hulpverlening hadden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] mogelijk nog thuisgeplaatst kunnen worden. Er is onvoldoende (diagnostisch) onderzoek gedaan naar de mogelijkheid daartoe. Daarom is het van belang dat een deskundige gedegen onderzoek doet, omdat dit wellicht alsnog tot een andere beslissing kan leiden. Het belang van de kinderen verzet zich niet tegen het gelasten van een dergelijk onderzoek. De kinderen hebben juist belang bij een onderzoek of hun vader een rol kan spelen. Het verzochte onderzoek is een diagnostisch onderzoek dat vooral ziet op de vader en een deel observatie.
Voorts is onvoldoende rekening gehouden met het bepaalde in artikel 8 EVRM. De gezagsbeëindigende maatregel is een te zwaar middel en de mogelijkheden in het vrijwillig kader zijn onvoldoende verkend. Wanneer de vader de plaatsing van de kinderen in het gezinshuis accepteert, kan hij de kinderen (emotionele) toestemming geven om daar te mogen opgroeien. De vader ziet dat het goed gaat met de kinderen en hij heeft vertrouwen in de gezinshuisouders. Het lukt hem om de belangen van de kinderen voorop te stellen en niet in zijn eigen belang te handelen. Het is dan ook het meest in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat met behulp van hulpverlening wordt toegewerkt naar acceptatie in plaats van gezagsbeëindiging van de vader.
De onduidelijkheid waar de kinderen in verkeren ten aanzien van hun opgroeiperspectief wordt niet veroorzaakt door het feit dat de vader het gezag over hen heeft. De kinderen zijn te jong om te begrijpen wat de term gezag precies inhoudt en hebben geen last van de verlengingszittingen. De aanvaardbare termijn is nog niet verstreken. Bovendien maakt de vader geen misbruik van zijn gezag noch bemoeilijkt hij het nemen van gezagsbeslissingen.
3.7.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, – samengevat – het volgende aan.
De aanvaardbare termijn voor de kinderen is verstreken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven inmiddels drie jaar niet meer bij (een van) hun ouders. De gezinshuizen waar zij nu verblijven zijn perspectief biedend en het is van belang dat de kinderen duidelijkheid krijgen over waar zij mogen opgroeien. De kinderen laten zelf ook merken behoefte te hebben aan deze duidelijkheid door zelf vragen te stellen over hun perspectief. Het is belangrijk dat de kinderen duidelijkheid krijgen over wie de belangrijke beslissingen over hen neemt. De kinderen hebben veel meegemaakt en er worden nog steeds zorgen gezien rondom hechting en (basis)vertrouwen. [minderjarige 1] wordt behandeld door een traumapsycholoog en [minderjarige 2] gaat starten met psychomotorische therapie (PMT). De vader is niet in staat om de zorg en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zich te nemen. Dit geldt des te meer nu is gebleken dat zij allebei een specifieke opvoedbehoefte hebben. De vader handelt impulsief en vooral vanuit zijn eigen belang in plaats van vanuit de belangen van de kinderen. Het zijn echter de belangen van de kinderen die vooropgesteld moeten worden.
Het belang van de kinderen verzet zich tegen het gelasten van een deskundigenonderzoek. Bovendien heeft de vader genoeg kansen gehad om medewerking te verlenen en samen te werken in het kader van de kinderbeschermingsmaatregelen. In het verleden is er reeds een gezinsonderzoek geweest. Een nieuw (deskundigen)onderzoek zal de kinderen naar de mening van de raad te veel belasten.
Voorts blijft het onduidelijk welk standpunt de vader inneemt nu hij enerzijds een onderzoek naar thuisplaatsing verzoekt en anderzijds hulpverlening bij acceptatie van de uithuisplaatsing. Door de houding van de vader heeft de raad er geen vertrouwen in dat hulpverlening in het vrijwillig kader toereikend is.
De vader stelt zich op het standpunt dat hij te nemen gezagsbeslissingen niet belemmert, maar het gebrek aan communicatie en samenwerking tussen de vader en de GI is alles behalve bevorderlijk voor het snel en effectief nemen van gezagsbeslissingen.
3.8.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, – samengevat – het volgende aan.
Uit het rapport van de raad blijkt voldoende dat de kinderen onduidelijkheid ervaren over hun perspectief. De moeder neemt dit ook zelf waar. Met name [minderjarige 1] had veel vragen over haar perspectief en reageerde positief toen zij hoorde wat de beslissing van de rechter was. De laatste tijd ziet de moeder weer een negatieve omslag bij [minderjarige 1] . Volgens de traumapsycholoog van [minderjarige 1] is het belangrijk dat haar veiligheid wordt geboden.
Beide kinderen hebben behoefte aan extra zorg en ondersteuning in hun opvoeding. Gelet op het rapport van de raad en de verklaringen van [instantie] , kan de vader niet in staat worden geacht de kinderen dit te bieden. De moeder heeft bovendien vernomen dat de vader geen eigen woonruimte meer heeft en nu dakloos is.
De vader heeft subsidiair verzocht om een deskundigenonderzoek te gelasten. Het gelasten van een deskundigenonderzoek is gezien het verstrijken van de aanvaardbare termijn voor de kinderen en hun behoefte aan duidelijkheid niet in hun belang.
Het zou het beste voor de kinderen zijn als de vader zijn (emotionele) toestemming kan geven voor hun verblijf in het gezinshuis. Het kan echter niet zo zijn dat de kinderen nog langer in onduidelijkheid moeten verkeren over hun perspectief in afwachting van die acceptatie. Er moet een einde komen aan de onduidelijkheid en de onzekerheid van de kinderen. De vader pretendeert dat hij openstaat voor hulpverlening, maar hij komt niet eens op zitting noch werkt hij samen met de voogd. Het is in het belang van de kinderen om de knoop die de rechtbank heeft doorgehakt, doorgehakt te laten blijven.
3.9.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende naar voren gebracht. Er is geen contact of samenwerking met de vader mogelijk. In alle drie de gesprekken die de GI met de vader heeft gevoerd, heeft hij agressie getoond naar de jeugdbeschermer. De GI overweegt om het Team Veiligheid te betrekken.
Het is in het belang van de kinderen, mede gelet op hun specifieke zorgbehoeften, dat er snel gezagsbeslissingen genomen kunnen worden. De GI betwist dat de bezoekregeling met de vader goed verloopt. In mei 2024 is er een bezoekmoment geweest waarbij de vader agressie heeft laten zien ten opzichte van de gezinshuisouders van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] was hierbij en heeft daardoor een enorme terugval gehad. Volgens de traumapsycholoog van [minderjarige 1] is deze terugval een direct gevolg van hetgeen is voorgevallen tijdens het bezoek. De GI overweegt om de frequentie van de bezoekmomenten omlaag te brengen. Daarnaast komt de vader dertig tot veertig procent van de bezoeken niet. Hij laat dan pas op het laatste moment iets weten. [minderjarige 2] ‘bevriest’ tijdens zulke momenten. Hij doet het beter dan [minderjarige 1] , maar is ook jonger. De kinderen bevinden zich nu in een veilige omgeving bij de gezinshuisouders en een deskundigenonderzoek en aanhouding van de beslissing zouden voor hen onveiligheid creëren. [minderjarige 1] ’s traumaverwerking stagneert dan.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
De beëindiging van het gezag
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.10.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd, en dat de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aanvaardbaar te achten termijn.
3.10.3.
Het hof voegt daar het volgende aan toe.
De kinderen zijn in het verleden in de opvoedsituatie bij de vader blootgesteld aan onrust, onveiligheid en verwaarlozing. Bij de vader is er daarnaast in het verleden sprake geweest van agressief gedrag. Gelet op de recente ervaringen van de hulpverleners laat de vader dit gedrag nog steeds zien.
De kinderen hebben als gevolg van hetgeen zij hebben meegemaakt in hun opvoeding meer van de opvoeders nodig. [minderjarige 1] heeft moeite met het reguleren en adequaat uiten van haar emoties. Ook [minderjarige 2] heeft begeleiding nodig bij het reguleren van zijn emoties. Hij heeft last van boze buien en er zijn momenten waarop hij volledig dichtklapt. Binnen de perspectief biedende gezinshuizen verblijven de kinderen in een veilige omgeving waar zij een positieve groei doormaken. Er is een prille maar vooral kwetsbare ontwikkeling gaande. Het is in het belang van de kinderen dat deze ontwikkeling niet wordt doorbroken. Er zijn nog steeds zorgen over de kinderen. [minderjarige 1] heeft recent een terugval gehad als gevolg van de agressie van de vader tijdens een bezoekmoment en zij is nog steeds in regressie. [minderjarige 2] ‘bevriest’ soms, bijvoorbeeld als hij op het laatste moment te horen krijgt dat het bezoek met de vader (weer) niet doorgaat, en heeft dan extra aandacht nodig. Ook zijn er zorgen bij beide kinderen rondom hun hechting en (basis)vertrouwen. Het voorgaande maakt dat de kinderen (nog steeds) ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.
Daar komt bij dat de aanvaardbare termijn zoals bedoeld in artikel 1:266 BW is verstreken. De kinderen zijn inmiddels drie jaar uit huis geplaatst en zij hebben behoefte aan duidelijkheid over hun perspectief. Met name [minderjarige 1] ervaart onduidelijkheid over waar zij op gaat groeien en stelt hierover vragen. De verwachting is dat deze duidelijkheid ertoe zal leiden dat de kinderen meer rust ervaren en dat zij beter toe komen aan hun ontwikkeling en herstel. Het belang van de kinderen om duidelijkheid te verkrijgen over waar zij in de toekomst zullen opgroeien weegt naar het oordeel van het hof zwaarder dan het belang van de vader om zijn gezag te behouden.
Gelet op de houding, de opvattingen en het recente gedrag van de vader is het hof van oordeel dat de vader niet alleen niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een voor hen aanvaardbare termijn, maar ook dat een voortzetting van het gezag van de vader over de kinderen voor hen schadelijk is. Samenwerking tussen de vader en de GI is niet mogelijk gebleken. De vader doet dreigende uitspraken naar de jeugdbeschermer en komt gemaakte afspraken niet na. De situatie is inmiddels dusdanig dat de GI overweegt een veiligheidsteam in te stellen. Daarnaast heeft de advocaat van de vader tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat de vader thans geen eigen woonruimte heeft en vooralsnog tijdelijk bij zijn huidige partner woont. Het is onduidelijk of er nog hulpverlening bij de vader betrokken is. De vader blijft nog steeds primair van mening dat zijn kinderen bij hem kunnen wonen, dat zijn gezag in stand kan blijven en dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog niet is verstreken. Ondanks dit standpunt heeft hij er om hem moverende redenen voor gekozen niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn maar naar zijn zeggen met een stiefkind naar een arts te gaan. Daardoor kon het hof hem ook geen nadere vragen ter verduidelijking van een en ander stellen. Ook blijkt uit het meer subsidiaire verzoek van de vader dat hij de plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet (volledig) accepteert en hij hen niet de emotionele toestemming kan geven om ergens anders op te mogen groeien. Een voortzetting van de plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het vrijwillig kader behoort daarom niet tot de mogelijkheden.
Gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien is beëindiging van het gezag noodzakelijk in het belang van de kinderen en is voldaan aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging, reden waarom de grieven van de vader falen.
Subsidiaire verzoeken
3.10.4.
In artikel 810a tweede lid Rv is bepaald, voor zover thans van belang, dat in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a tweede lid Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind. Onder de reikwijdte van artikel 810a lid 2 Rv vallen volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ook de zaken waar het gaat om een uithuisplaatsing van een minderjarige.
3.10.5.
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de vader tot het gelasten van een deskundigenonderzoek moet worden afgewezen. Zoals onder 3.10.3 is overwogen, is het op dit moment van belang voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat er rust en duidelijkheid komt en dat er wordt gewerkt aan hun herstel. [minderjarige 1] heeft een terugval en zowel de moeder als de GI hebben een omslag bij haar gemerkt. [minderjarige 2] gaat starten met PMT voor zijn emotieregulatie. Een deskundigenonderzoek zal opnieuw een periode van onzekerheid en spanningen met zich meebrengen, hetgeen niet in het belang van de kinderen is, mede omdat de aanvaardbare termijn reeds ruimschoots is verstreken. Nog daargelaten of een dergelijk onderzoek, gelet op alles wat de kinderen hebben meegemaakt en de prille ontwikkeling die zij doormaken, kan leiden tot een andere beslissing in deze zaak. Het hof zal daarom het subsidiaire verzoek van de vader afwijzen.
3.10.6.
Het verzoek van de vader om de beslissing op het hoger beroep aan te houden voor zes maanden zodat hij met hulpverlening aan zijn acceptatie van de uithuisplaatsing van de kinderen kan werken, wordt reeds afgewezen op de grond dat, zoals dit ook blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen, die niet in het belang van de kinderen wordt geacht, nog daargelaten dat niet te verwachten is dat de vader hulpverlening zal accepteren.
3.10.7.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 januari 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en A.M. van Riemsdijk en is op 1 augustus 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.