In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 21 februari 2022 was gewezen. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van een strafrechtelijke procedure. De rechtbank had eerder een bedrag van € 9.000,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld en een betalingsverplichting opgelegd aan de betrokkene. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 12 juli 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis heeft gevorderd. De verdediging heeft primair verzocht om afwijzing van de vordering en heeft subsidiair kosten in verband met het verhuren van stallen naar voren gebracht. Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en is tot de conclusie gekomen dat het vonnis waarvan beroep moet worden bevestigd.
Het hof heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, na in mindering brengen van bepaalde kosten, op een bedrag van € 5.870,70 resteert. Het hof heeft de redenering van de rechtbank gevolgd en het vonnis integraal bevestigd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij mr. A.J. Henzen als voorzitter fungeerde. De uitspraak is openbaar gedaan en mr. A.J. Henzen was buiten staat om het arrest mede te ondertekenen.