[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960,
wonende te [adres] .
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van
- t.a.v. parketnummer 82-328775-21: “overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2.2, tiende lid onderdeel b, c of d van de Wet dieren, terwijl deze overtreding plaatsvindt in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, aangewezen soorten of categorieën, worden gehouden, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd” en
- t.a.v. parketnummer 82-062968-22: “overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2.2, tiende lid onderdeel b, c of d van de Wet dieren, terwijl deze overtreding plaatsvindt in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, aangewezen soorten of categorieën, worden gehouden, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd”,
veroordeeld tot een geldboete van € 4.000,00, waarvan € 2.000,00 voorwaardelijk, voor wat betreft het onvoorwaardelijke gedeelte subsidiair 30 dagen hechtenis, voor wat betreft het voorwaardelijke gedeelte eveneens subsidiair 30 dagen hechtenis, en een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de rechtbank aan de verdachte opgelegd een voorwaardelijke stillegging van zijn onderneming voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf van 20 uren alsmede een voorwaardelijke stillegging van zijn onderneming voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 82-328775-21 tenlastegelegde, op de gronden zoals vermeld in de aan het hof overgelegde, schriftelijke pleitnota, partiële vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging bepleit van/voor delen van het eerste en tweede gedachtestreepje. Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 82-062968-22 tenlastegelegde heeft de raadsman van de verdachte partiële vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging bepleit van/voor het tweede gedachtestreepje alsmede delen van het eerste gedachtestreepje. Ten aanzien van de overige onderdelen van beide tenlasteleggingen heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd.
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
In de zaak met parketnummer 82-328775-21 is aan de verdachte – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 en/of 4 oktober 2021, te Chaam, gemeente Alphen en Chaam, al dan niet opzettelijk, als houder van één of meer runderen
- in strijd met artikel 2.4 lid 4 en/of 5 van het “Besluit houders van dieren” de/het rund(eren) met het werknummer 5248 en/of 5275 dat/die ziek of gewond was/waren, niet zo nodig heeft afgezonderd in een passend onderkomen dat zo nodig was voorzien van droog strooisel en/of terwijl de zorg, bedoeld in artikel 1.7, aanhef en onderdeel c, van voormeld Besluit geen verbetering in de toestand van dat/die dier(en) bracht, niet zo spoedig mogelijk een dierenarts heeft geraadpleegd en/of
- in strijd met artikel 1.6 van het “Besluit houders van dieren” er niet voor heeft gezorgd dat een aantal runderen voldoende ruimte werd gelaten voor hun fysiologische en ethologische behoeften, immers konden zij niet goed drinken door de aanwezige varkensdrinknippels en/of vervuiling van één of meer lepeldrinkbakken en/of door de voor die dieren te hoge plaatsing van een aantal lepeldrinkbakken, althans hadden die runderen in strijd met artikel 1.7, aanhef en onder f van voormeld Besluit geen toegang tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of konden zij niet op een andere wijze aan hun behoefte aan water voldoen en/of
- in strijd met artikel 1.7, aanhef en onder d van het “Besluit houders van dieren”, er niet voor heeft gezorgd dat één of meer runderen in de hokken 1 tot en met 4 van stal A een toereikende behuizing hadden onder voldoende hygiënische omstandigheden,
zulks terwijl voornoemde overtredingen plaatsvonden in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de “Wet dieren” aangewezen soorten of categorieën werden gehouden; artikel 2.2 lid 10 aanhef en b, c en d Wet dieren.
In de zaak met parketnummer 82-062968-22 (gevoegd) is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 januari 2022, te Chaam, gemeente Alphen en Chaam, al dan niet opzettelijk, als houder van één of meer runderen
- in strijd met artikel 2.4 lid 4 en/of 5 van het “Besluit houders van dieren” de/het rund(eren) met het werknummer 5276 en/of 5255 en/of een kalf, dat/die ziek of gewond was/waren, niet zo nodig heeft afgezonderd in een passend onderkomen dat zo nodig was voorzien van droog strooisel, en/of terwijl de zorg, bedoeld in artikel 1.7, aanhef en onderdeel c, van voormeld Besluit geen verbetering in de toestand van dat/die dier(en) bracht, niet zo spoedig mogelijk een dierenarts heeft geraadpleegd, en/of
- in strijd met artikel 2.3 van het “Besluit houders van dieren” in stal C hok 20 één of meer runderen, die permanent of geregeld werden aangebonden, vastgeketend of geïmmobiliseerd, niet voldoende ruimte heeft gelaten voor hun fysiologische en ethologische behoeften, immers was er onvoldoende ruimte om die dieren gelijktijdig te kunnen laten staan of liggen, en/of
- in strijd met artikel 1.7, aanhef en onder d van het “Besluit houders van dieren”, er niet voor heeft gezorgd dat één of meer runderen in stal C hok 20 een toereikende behuizing hadden onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers was de bodem/mat van die behuizing verontreinigd met uitwerpselen en urine,
zulks terwijl voornoemde overtredingen plaatsvonden in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de “Wet dieren” aangewezen soorten of categorieën werden gehouden; artikel 2.2lid 10 aanhef en b, c en d Wet dieren
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 82-328775-21 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 oktober 2021 te Chaam, gemeente Alphen en Chaam, opzettelijk, als houder van runderen
- in strijd met artikel 2.4 lid 4 van het “Besluit houders van dieren” de runderen met het werknummer 5248 en 5275 die ziek of gewond waren, niet zo nodig heeft afgezonderd in een passend onderkomen dat zo nodig was voorzien van droog strooisel, en
- in strijd met artikel 1.6 van het “Besluit houders van dieren” er niet voor heeft gezorgd dat een aantal runderen voldoende ruimte werd gelaten voor hun fysiologische en ethologische behoeften, immers konden zij niet goed drinken door de aanwezige varkensdrinknippels en vervuiling van één of meer lepeldrinkbakken en door de voor die dieren te hoge plaatsing van een aantal lepeldrinkbakken, en
- in strijd met artikel 1.7, aanhef en onder d van het “Besluit houders van dieren”, er niet voor heeft gezorgd dat meerdere runderen in de hokken 1 tot en met 4 van stal A een toereikende behuizing hadden onder voldoende hygiënische omstandigheden,
zulks terwijl voornoemde overtredingen plaatsvonden in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de “Wet dieren” aangewezen soorten of categorieën werden gehouden.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 82-062968-22 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 januari 2022, te Chaam, gemeente Alphen en Chaam, opzettelijk, als houder van runderen
- in strijd met artikel 2.4 lid 4 en 5 van het “Besluit houders van dieren” de runderen met het werknummer 5276 en 5255 en een kalf, die ziek of gewond waren, niet zo nodig heeft afgezonderd in een passend onderkomen dat zo nodig was voorzien van droog strooisel, en terwijl de zorg, bedoeld in artikel 1.7, aanhef en onderdeel c, van voormeld Besluit geen verbetering in de toestand van het rund met het werknummer 5255 bracht, niet zo spoedig mogelijk een dierenarts heeft geraadpleegd, en
- in strijd met artikel 2.3 van het “Besluit houders van dieren” in stal C hok 20 meerdere runderen, die permanent of geregeld werden aangebonden, niet voldoende ruimte heeft gelaten voor hun fysiologische en ethologische behoeften, immers was er onvoldoende ruimte om die dieren gelijktijdig te kunnen laten staan of liggen, en
- in strijd met artikel 1.7, aanhef en onder d van het “Besluit houders van dieren”, er niet voor heeft gezorgd dat meerdere runderen in stal C hok 20 een toereikende behuizing hadden onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers was de bodem van die behuizing verontreinigd met uitwerpselen en urine,
zulks terwijl voornoemde overtredingen plaatsvonden in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de “Wet dieren” aangewezen soorten of categorieën werden gehouden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van parketnummer 82-328775-21:
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal inclusief bijlagen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, met referentienummer 168322/131901/3002144/5, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden ambtenaar van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, gesloten d.d. 25 oktober 2021, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en geschriften, aantal deels handmatig niet-doorgenummerde pagina’s: 57.
1.
Het proces-verbaal d.d. 25 oktober 2021, dossierpagina’s 1-10, voor zover inhoudende als het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Dit proces-verbaal is opgesteld naar aanleiding van bevindingen gedaan op 4 oktober 2021 tijdens een inspectie op het landbouwbedrijf van [verdachte] [adres] , gemeente Alphen-Chaam op het naleven van voorschriften gesteld bij of krachtens de Wet dieren. (…) Voorafgaande aan de inspectie stelde ik, verbalisant [verbalisant 2] , door middel van raadpleging van het I&R-systeem, op 01 oktober 2021, vast dat [verdachte] met het relatienummer 110053602 en het UBN 523006 was geregistreerd voor het houden van runderen. Ten behoeve van de inspectie heb ik een stallijst van dit UBN uitgeprint waarop ik zag dat op dit UBN 99 runderen waren geregistreerd.
2.
Het rapport van bevindingen d.d. 12 oktober 2021, dossierpagina’s 32-41, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] :
Tijdens onze inspectie [
het hof begrijpt: op 4 oktober 2021] op het landbouwbedrijf (eenmanszaak) van [verdachte] [adres] werden wij, vergezeld door [dierenarts 1] , werkzaam als toezichthoudend dierenarts bij de NVWA.
Water
Wij zagen dat in de hokken 1 t/m 15 voor de voorziening van drinkwater in ieder hok een zogenaamde varkensdrinknippel en een lepeldrinkbak was gemonteerd. Wij zagen dat in de hokken 1 /t/m 3 de lepeldrinkbakken vies waren door aangekoekte mest. Ook zagen wij dat de lepeldrinkbakken in de hokken 2 en 3 zodanig vol mest zaten dat de 10 in deze hokken gehuisveste runderen hier niet uit konden drinken. De 10 runderen werden hierdoor gedwongen middels de ongeschikte varkensdrinknippels in hun behoefte aan water te voorzien. Deze varkensdrinknippels zijn niet geschikt voor runderen omdat runderen hier niet op een fysiologische passende wijze uit kunnen drinken. Wij zagen dat in hok 7 de lepeldrinkbak was afgebroken. De 5 runderen werden hierdoor gedwongen middels de ongeschikte varkensdrinknippels in hun behoefte aan water te voorzien. Wij zagen en hebben gemeten dat de lepeldrinkbakken in de hokken 5, 8, 12, 13 en 14 op een hoogte van ruim 110 centimeter waren gemonteerd. Dit is voor runderen te hoog om op fysiologische wijze te kunnen drinken. Wij zagen dat de lepeldrinkbakjes in de hokken 12 en 13 ook zodanig vervuild waren met mest dat ze niet geschikt waren om uit te drinken. De 15 in
deze 4 hokken gehuisveste runderen werden hierdoor gedwongen middels de ongeschikte varkensdrinknippels in hun behoefte aan water te voorzien.
Wij zagen dat runderen niet voldoende ruimte werd gelaten voor hun fysiologische en ethologische behoeften. Hieruit bleek ons dat er werd gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 1.6, tweede lid, van het Besluit houders van dieren.
Zieke/gewonde runderen en passende huisvesting
Wij zagen en telden dat er in hok 12, 3 runderen waren gehuisvest. Wij zagen dat het rund met werknummer 5248 een indruk maakte ziek/niet fit te zijn. Het rund had doffe diepliggende ogen en stond steeds met het hoofd naar beneden gebogen. Wij zagen dat dit rund rechtsachter een dikke hak had en zijn achterpoten onnatuurlijk ver naar voren onder het lijf plaatste. Wij zagen dat het rund zeer moeizaam en kreupel liep toen ik, toezichthouder [verbalisant 1] , het rund aanspoorde om zich te verplaatsen. Wij zagen dat het rund met werknummer 5275 kreupel was aan de rechter achterpoot en dit poot bij het staan en lopen probeerde te ontlasten. Ook zagen wij dat dit rund erg lang doorgegroeide klauwen had en dringend bekapt moest worden. Wij zagen dat deze beide runderen zich zichtbaar niet konden handhaven tussen de andere runderen en op de kale betonnen roostervloer in dit hok. Bij het eerdere aanspreken van [verdachte] bij aankomst op het bedrijf had hij zelf direct al verteld dat er in deze stal “een koe was met te lange klauwen die hij nog moest bekappen”.
Wij zagen dat ziek of gewonde runderen niet werden afgezonderd in een passend onderkomen dat zo nodig was voorzien van droog strooisel. Hieruit bleek ons dat er werd gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 2.4, vierde lid, van het Besluit houders van dieren.
Toereikende en hygiënische huisvestingWij zagen dat er in de hokken 1 t/m 4 van stal A jongvee was gehuisvest. Wij zagen dat deze hokken een volledige betonnen roostervloer hadden. Wij zagen ook dat de roostervloer in deze hokken grotendeels vies en nat was door de mest en urine van de runderen met opgehoopte mest langs de randen van de hokken. Wij zagen dat er zodanig veel runderen in ieder hok zaten (4 in hok 1 en 5 in hok 2 t/m 4) dat de runderen geen mogelijkheid hebben om tegelijk op de weinige drogere gedeelten van de vloer te gaan liggen. Wij zagen dat de runderen in deze hokken ook vies en gedeeltelijk nat waren door de aan hun vacht
gekoekte mest en urine. Door de niet verwijderde mest en urine op de kale betonnen roostervloer konden deze runderen niet over een geschikte droge ligplaats beschikken. Wij zagen dat runderen niet een toereikende behuizing hadden onder voldoende hygiënische omstandigheden. Hieruit bleek ons dat er werd gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 1.7, onder d, van het Besluit houders van dieren.
3.
Een ander geschrift, te weten de veterinaire verklaring van [dierenarts 1] d.d. 13 oktober 2021, dossierpagina’s 42-46, voor zover inhoudende:
In stal A hokken 1 t/m 4 moesten de dieren drinken van hoog opgehangen varkensnippels, De lager opgehangen lepeldrinkbakken zaten vol met rundermest en werden door de dieren dan ook niet gebruikt. De dieren moesten de kop erg hoog strekken om aan het water van de varkensnippels te kunnen. Verder spoot het water ook in de neusgaten van de runderen. Op deze wijze kunnen de runderen niet op een normale fysiologische wijze water opnemen. In stal B hokken 5 t/m 15 waren ook varkensnippels geïnstalleerd waardoor de aanwezige dieren op dezelfde wijze moesten drinken als beschreven voor stal A. Verder waren in deze stal in een aantal hokken de drinkbakken te hoog gemonteerd en was in 1 hok de drinkbak afgebroken waardoor de runderen in deze hokken genoodzaakt waren om uit de varkensnippels te drinken.
In stal B hok 12 zag ik een rund met werknummer 5275 dat erg lange klauwen had en kreupel liep. In hetzelfde hok liep ook een rund met werknummer 5248 met een grote ontstekingsbult op de hak dat eveneens erg kreupel liep. Dit dier maakte een suffe indruk en had diepliggende ogen. De dieren in dit hok stonden op een roostervloer. De beide kreupele dieren konden zich niet goed handhaven op de betonnen roostervloer en tussen andere runderen. (...)
De drinkwatervoorziening bij dit bedrijf is reeds diverse malen aangekaart in het verleden. Het rund 5275 met de erg lange klauwen: deze toestand is al maanden aanwezig gezien de lengte van de klauwen.
Het rund 5248 met de grote ontsteking op de hak: deze toestand is al diverse weken aanwezig gezien de uitgebreidheid van het letsel. (…)
Voor de kreupele runderen had er eerder ingegrepen kunnen worden in de vorm van apart opstallen op stro.
4.
Het rapport van [bedrijf] d.d. 8 november 2019, dossierpagina’s 17-31, voor zover inhoudende als het verslag van senior consultant en dierenarts [dierenarts 2] :
Uit een drinknippel drinken is een volstrekt onnatuurlijke drinkwijze. […] De dieren kunnen niet op natuurlijke wijze drinken, dat een tekortkoming is op de vijfde vrijheid van Brambell, zie Wet Dieren, art. 1.3.3 e: beperking van het natuurlijke gedrag. Het kan redelijkerwijs van de veehouder worden verlangd om een passend drinkwatersysteem te installeren, zie ook Besluit Houden van Dieren, art. 1.6.2.
Ten aanzien van parketnummer 82-062968-22:
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal inclusief bijlagen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, met referentienummer 170203/133570/3002447/5, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden ambtenaar van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, gesloten d.d. 21 januari 2022, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en geschriften, aantal niet-doorgenummerde pagina’s 42.
1.
Het rapport van bevindingen d.d. 20 januari 2022, dossierpagina’s 20-28, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] :
Dit rapport van bevindingen is opgesteld naar aanleiding van bevindingen gedaan op 10 januari 2022 tijdens de inspectie op het bedrijf (de eenmanszaak) van [verdachte] aan [adres] , gemeente Alphen-Chaam. Tijdens onze inspectie werden wij vergezeld door [dierenarts 1] , werkzaam als toezichthoudend dierenarts bij de NVWA. Voorafgaande aan de inspectie stelde ik, verbalisant [verbalisant 1] , door middel van raadpleging van het I&R-systeem, op 9 januari 2022, vast dat [verdachte] met het relatienummer 110053602, het UBN 523006 was geregistreerd voor het houden van runderen. Ten behoeve van de inspectie heb ik een stallijst van dit UBN uitgeprint waarop ik zag dat op dit UBN 93 runderen waren geregistreerd.
In 2021 is er door TBM aan [verdachte] een LOB (tvvh) met nummer 202102540 en een LOD (tvvh) met nummer 202102622 opgelegd. Ook is er een proces-verbaal opgemaakt en ingestuurd voor soortgelijke overtredingen als omschreven in dit Rapport van Bevindingen. Naar aanleiding van de bevindingen tijdens een inspectie op 4 oktober 2021 zijn middels een LOB (tvvh) 202102540 de navolgende maatregelen opgelegd.
- Maatregel 3: U moet ervoor zorgen dat een ziek of gewond dier wordt afgezonderd in een passend onderkomen dat zo nodig is voorzien van droog strooisel.
- Maatregel 4: U moet ervoor zorgen dat een dier een toereikende behuizing heeft onder voldoende hygiënische omstandigheden.
- Maatregel 7: U moet ervoor zorgen dat wanneer u uw dieren permanent of geregeld aanbindt, dat zij voldoende ruimte worden gelaten voor hun fysiologische en ethologische behoeften.
In stal C Hok 20 zagen wij een rund aangebonden staan met de merken 5276. Wij zagen dat het rund aan zijn achterpoten ter hoogte van zijn hakken aan de linkerpoot een bloedende wond had en aan zijn rechterpoot een etterende wond. In de weide zagen wij een rund met werknummer 5255. Wij zagen dat het rund kreupel was. Wij zagen dat het rund bij het lopen en staan pijn had aan zijn verdikte linker achterpoot. Op onze vragen vertelde [verdachte] dat het hem bekend was dat dit rund kreupel was en dat hij het had “opgekapt” maar dat dit nog niet het gewenste effect had. Op onze vraag wanneer hij dit rund had behandeld, antwoordde [verdachte] “een poosje geleden”. Op onze vraag of hij zijn dierenarts had geraadpleegd, antwoorde [verdachte] ontkennend. (…) Wij zagen dat zieke of gewonde runderen niet werd afgezonderd in een passend onderkomen dat zo nodig was voorzien van droog strooisel. Hieruit bleek ons dat er werd gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 2.4, vierde lid, van het Besluit houders van dieren. Wij zagen dat nadat de eigen zorg voor zieke of gewonde dieren geen verbetering in de toestand van dit rund bracht voor het desbetreffende rund niet zo spoedig mogelijk een dierenarts was ingeschakeld en of geraadpleegd. Hieruit bleek ons dat er werd gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 2.4, vijfde lid, van het Besluit houders van dieren.
Wij zagen en telden dat in stal C hok 20, 26 runderen aangebonden werden gehuisvest. Wij zagen dat deze runderen gehuisvest waren op een grupstal. Wij zagen dat de vloer bedekt was met een rubbermat. Wij zagen dat de runderen zo dicht tegen elkaar aangebonden stonden dat zij niet hun natuurlijke gedrag konden uitvoeren. Wij zagen dat de runderen niet gelijktijdig konden gaan staan of liggen. Wij zagen dat als de runderen wilden gaan liggen meerdere runderen met hun achterband op het metalen rooster gingen liggen om zo iets meer ruimte te hebben. Ook zagen wij runderen scheef gaan liggen waardoor meerdere runderen daarnaast niet konden gaan liggen. Wij zagen dat de matten vervuild waren met natte mest en urine. Wij zagen dat de meeste runderen aan de achterband, de achterpoten en de buik vervuild waren met aangekoekte droge en natte mest. Wij zagen dat deze 26 permanent aangebonden runderen niet een toereikende behuizing hadden onder voldoende hygiënische omstandigheden. Hieruit bleek ons dat er werd gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 1.7, onder d, van het Besluit houders van dieren. Wij zagen dat deze 26 permanent of geregeld aangebonden gehouden runderen onvoldoende ruimte werd gelaten voor hun fysiologische en ethologische behoeften. Hieruit bleek ons dat er werd gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 2.3 van het Besluit houders van dieren.
2.
Een ander geschrift, te weten de veterinaire verklaring van [dierenarts 1] d.d. 15 januari 2022, dossierpagina’s 32-36, voor zover inhoudende:
In de aanbindstal waren teveel runderen aanwezig in verhouding tot de beschikbare oppervlakte. Hierdoor konden niet alle dieren gelijktijdig een normale fysiologische houding aannemen, met andere woorden: ze konden niet gaan staan of liggen wanneer daar behoefte aanwas hetgeen zeker een nadelige invloed heeft op het welzijn van de dieren. De runderen in de aanbindstal moeten de nodige ruimte krijgen zodat ze kunnen gaan staan en liggen wanneer de dieren dit nodig vinden, met andere woorden: zodat voldaan is in hun fysiologische en ethologische behoeften.
In de aanbindstal stond een rund met werknummer 5276 met zowel links- als rechtsachter een open ontstoken wond aan de hak. In dezelfde aanbindstal werden ook de pasgeboren kalveren gehuisvest. Hierbij viel 1 kalf op dat voor zijn leeftijd nog erg klein was en bovendien geen vacht meer had op de achterzijde van de billen. Desgevraagd antwoordde de houder dat dit kalf herstellende was van erge diarree. Dit kalf stond gewoon tussen de andere kalveren. Het kalf met diarree had reeds gedurende verschillende weken diarree, dit zag ik omdat de vacht reeds verdwenen was op de plaats waar deze diarree over de huid heen loopt. Voor het kalf met diarree had eerder veterinaire hulp ingeroepen moeten worden teneinde de diarree te stoppen zodat de huid intact kon blijven en het dier normaal had kunnen doorgroeien.
In een weiland naast het bedrijf stonden 2 runderen waarbij het rund met werknummer 5255 opviel omdat het de linker achterpoot niet belastte in rust. De achterpoot zelf was ook verdikt tot een 20-tal centimeter boven de hoefrand. Desgevraagd antwoordde de houder dat hij dit dier zelf bekapt had en verder geen verzorging nodig achtte. Het manke rund met werknummer 5255 in de wei is dusdanig mank geworden dat de linker achterpoot niet meer belast wordt. Als na het bekappen (in dit geval door de houder zelf) geen verbetering merkbaar is moet er veterinaire hulp ingeroepen worden teneinde de oorzaak te achterhalen en een gerichte behandeling te kunnen toepassen.
3.
Een ander geschrift, te weten de last onder dwangsom van de NVWA aan de verdachte d.d. 9 januari 2020, dossierpagina’s 11-17 van het proces-verbaal inclusief bijlagen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, met referentienummer 168322/131901/3002144/5, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 10 oktober, 11 oktober en 29 oktober 2019 bezochten twee inspecteurs en een toezichthoudend dierenarts (hierna: inspecteurs) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) uw bedrijf gelegen aan [adres] . De inspecteurs hebben geconstateerd dat 24 runderen aangebonden werden gehuisvest in een grupstal.
Ten aanzien van parketnummer 82-328775-21 en parketnummer 82-062968-22:
1.
Het proces-verbaal van de in deze zaak in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige economische kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 13 december 2022, voor zover inhoudende als de verklaring van de verdachte:
Het is de bedoeling dat de runderen de mest zelf in de roosters trappen. In principe hoef ik de stallen dan niet schoon te maken. Ik maak ze hooguit één keer per week schoon, maar de runderen moeten dat eigenlijk zelf doen. Het stalsysteem werkt nu eenmaal zo.
Het hof verenigt zich in grote lijnen met de bewijsoverwegingen, zoals opgenomen in het vonnis van de rechtbank, en heeft deze, voor zover het zich ermee verenigt, tot de zijne gemaakt. In dit arrest zijn de bewijsoverwegingen uit het vonnis dan ook voor een groot deel letterlijk overgenomen. Het hof heeft de bewijsoverwegingen van de rechtbank naar eigen inzicht verbeterd, aangevuld en/of genuanceerd.
Indien en voor zover in dit arrest wordt verwezen naar voorschriften uit wet- en regelgeving, wordt daarmee bedoeld de voorschriften uit wet- en regelgeving zoals die luidden ten tijde van het tenlastegelegde, dus in de periode van 1 oktober 2021 tot en met 10 januari 2022.
Op 4 oktober 2021 en op 10 januari 2022 hebben bij het bedrijf van de verdachte in Chaam inspecties plaatsgevonden, uitgevoerd door inspecteurs [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , ambtenaren bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA), tevens buitengewoon opsporingsambtenaren. Tijdens beide inspecties werden [verbalisant 1] en [verbalisant 2] vergezeld van toezichthoudend dierenarts bij de NVWA [dierenarts 1] . De inspecteurs hebben van hun bevindingen twee processen-verbaal opgemaakt. Dr. [dierenarts 1] heeft zijn bevindingen weergegeven in twee veterinaire verklaringen. Tevens bevat het dossier een rapport van [bedrijf] d.d. 8 november 2019, houdende een
expert opinionvan senior consultant en dierenarts [dierenarts 2] betreffende de drinkwatervoorziening op het bedrijf van de verdachte.
De verdediging betwist de betrouwbaarheid van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] alsmede van dierenarts dr. [dierenarts 1] en, in het verlengde daarvan, de juistheid van een groot deel van de door hen in respectievelijk de processen-verbaal en de veterinaire verklaringen opgetekende bevindingen. Volgens de verdachte bevatten deze stukken de nodige fouten en onjuistheden, zodat er niet vanuit kan worden gegaan dat deze naar waarheid zijn opgemaakt. Het hof, in aanmerking nemende dat de processen-verbaal door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op ambtsbelofte zijn opgemaakt en bovendien door de verdediging geen stukken zijn overgelegd ter onderbouwing van haar hiervoor beschreven standpunt, ziet thans geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en daarmee aan de juistheid van de door hen in de processen-verbaal opgetekende bevindingen. Ook aan de betrouwbaarheid van dr. [dierenarts 1] en de juistheid van diens bevindingen ziet het hof geen aanleiding om te twijfelen nu de verdediging aangaande die betrouwbaarheid geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die daaraan afbreuk zouden doen en de verdachte in wezen slechts heeft volstaan met een ontkenning van de gedane bevindingen.
Ten aanzien van parketnummer 82-328775-21
Niet afzonderen in een passend onderkomen en niet zo spoedig mogelijk een dierenarts raadplegen, artikel 2.4 lid 4 en 5 van het Besluit houders van dieren (eerste gedachtestreepje)
Op grond van de bevindingen van de inspecteurs en dierenarts dr. [dierenarts 1] is het hof van oordeel dat de verdachte op 4 oktober 2021 te Chaam de op dat moment zieke of gewonde runderen met werknummers 5248 en 5275 niet heeft afgezonderd in een passend onderkomen dat zo nodig was voorzien van droog strooisel. Daarmee heeft de verdachte gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 2.4, vierde lid, van het Besluit houders van dieren (hierna: besluit) en is het eerste gedeelte van de tekst achter het eerste gedachtestreepje wettig en overtuigend bewezen.
Met de rechtbank stelt het hof eveneens vast dat het tweede gedeelte van de tekst achter het eerste gedachtestreepje – waarin is opgenomen dat de verdachte in strijd met artikel 2.4, vijfde lid, van het besluit ten aanzien van de runderen met werknummers 5248 en 5275 een dierenarts had moeten raadplegen omdat de zorg, als bedoeld in artikel 1.7, aanhef en onder c, van het besluit, geen verbetering in de toestand van die dieren had gebracht – niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging (partieel) zal worden vrijgesproken. Artikel 2.4, vijfde lid, van het besluit schrijft namelijk voor dat alvorens een dierenarts wordt geraadpleegd voor een ziek of gewond (lijkend) dier, dat dier eerst door de houder zelf (onmiddellijk) op passende wijze wordt verzorgd. Pas wanneer die zorg geen verbetering in de toestand van het dier brengt, dient op grond van artikel 2.4, vijfde lid, van het besluit (zo spoedig mogelijk) een dierenarts te worden geraadpleegd. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt niet dat de verdachte zelf de benodigde zorg aan de runderen met werknummers 5248 en 5275 had verleend. Tijdens de controle op 4 oktober 2021 heeft de verdachte verklaard dat hij de beide runderen niet had behandeld. Gelet hierop kan de in artikel 2.4, vijfde lid, van het besluit gestelde voorwaarde voor het ingaan van de verplichting tot het raadplegen van een dierenarts niet worden bewezen.
Het voorgaande laat onverlet dat de verdachte op grond van artikel 1.7, aanhef en onder c, van het besluit wel verplicht was om de op het moment van de controle zieke of gewonde runderen met werknummers 5248 en 5275 onmiddellijk op passende wijze te verzorgen. Overtreding van artikel 1.7, aanhef en onder c, van het besluit is hem evenwel niet tenlastegelegd.
Voldoende ruimte laten voor fysiologische en ethologische behoeften, artikel 1.6 van het Besluit houders van dieren (tweede gedachtestreepje)
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat in meerdere hokken op het perceel van de verdachte te Chaam voor de voorziening van drinkwater een varkensdrinknippel én een lepeldrinkbak was gemonteerd. Een deel van deze lepeldrinkbakken was vies door aangekoekte mest. Ook waren een aantal drinkbakken te hoog geplaatst. De runderen konden daardoor niet uit de drinkbakken drinken en werden gedwongen middels de varkensdrinknippels in hun behoefte aan water te voorzien. Volgens de inspecteurs en dierenarts dr. [dierenarts 1] zijn varkensdrinknippels niet geschikt voor runderen, omdat runderen hieruit niet op een fysiologisch passende wijze kunnen drinken. Ook uit het rapport van [bedrijf] blijkt dat het drinken uit een drinknippel een volstrekt onnatuurlijke drinkwijze is voor runderen. Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 4 oktober 2021 te Chaam in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 1.6 van het besluit, door er niet voor te zorgen dat een aantal runderen voldoende ruimte werd gelaten voor hun fysiologische en ethologische behoeften.
Het verweer van de verdediging dat niet is gehandeld in strijd met artikel 1.6 van het besluit omdat dit artikel geen betrekking heeft op de drinkwatervoorzienig, wordt weerlegd door het rapport van [bedrijf] – waarin immers de link wordt gelegd tussen een al dan niet bij de behoefte van runderen passend drinkwatersysteem en artikel 1.6, tweede lid, van het besluit – en volgt het hof om die reden niet.
De verdachte heeft verklaard dat de runderen genoeg te drinken kregen en dat zij daardoor niet in hun welzijn waren geschaad. Dit is naar het oordeel van het hof niet relevant voor een bewezenverklaring. Vereist is dat de dieren zodanig gehuisvest zijn dat zij op een natuurlijke wijze kunnen drinken. Dat daar geen sprake van was, blijkt uit de bevindingen van de inspecteurs en de dierenarts. Het hof ziet in het door de verdediging overgelegde beeldmateriaal geen aanleiding om aan de conclusies van deze deskundigen te twijfelen.
Toereikende behuizing onder voldoende hygiënische omstandigheden, artikel 1.7, aanhef en onder d, van het Besluit houders van dieren (derde gedachtestreepje)
Gelet op de in het proces-verbaal van de NVWA-inspecteurs beschreven constateringen is het hof van oordeel dat verdachte er niet voor heeft gezorgd dat de runderen in de hokken 1 tot en met 4 van stal A een toereikende behuizing hadden onder voldoende hygiënische omstandigheden. Het verweer van de verdediging – ter verklaring van de aangetroffen situatie en gedane bevindingen – dat de verdachte er een ander dag- en nachtritme op nahoudt dan de meeste veehouders en daarom ten tijde van de controle door de NVWA nog niet was toegekomen aan opruimwerkzaamheden en dat de constateringen van de inspecteurs en de toezichthoudend dierenarts dus slechts een momentopname betreffen, verwerpt het hof. Zowel bij de inspectie op 4 oktober 2021 als bij de inspectie op 10 januari 2022 troffen de inspecteurs de door hen beschreven onhygiënische situatie aan. Bij de laatste inspectie van 10 januari 2022 was eveneens sprake van natte, droge en aangekoekte mest. Daar komt bij dat de verdachte zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep heeft aangegeven dat het de bedoeling is dat de dieren de mest zelf in het rooster trappen en dat de stal eigenlijk niet schoongemaakt hoeft te worden. Gelet op de situatie die de inspecteurs aantroffen, acht het hof het bovendien onaannemelijk dat de aangetroffen vervuilingen en tekortkomingen in één dag veroorzaakt waren. Het hof acht dit onderdeel van de tenlastelegging dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van parketnummer 82-062968-22
Niet afzonderen in een passend onderkomen en niet zo spoedig mogelijk een dierenarts raadplegen, artikel 2.4 lid 4 en 5 van het Besluit houders van dieren (eerste gedachtestreepje)
Op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat tijdens de controle op 10 januari 2022 op het bedrijf van de verdachte te Chaam het rund met werknummer 5276, het rund met werknummer 5255 en een kalf ziek en/of gewond waren (geweest). Het rund met werknummer 5276 had aan zijn linkerpoot een bloedende wond en aan zijn rechterpoot een etterende wond – volgens dierenarts dr. [dierenarts 1] waren beide wonden ontstoken –, het rund met werknummer 5255 was kreupel en had een verdikte achterpoot en het kalf had last (gehad) van ernstige diarree. Op grond van artikel 2.4, vierde lid, van het besluit had de verdachte deze dieren moeten afzonderen in een passend onderkomen. Het hof stelt vast dat de verdachte aan die verplichting voor wat betreft het rund met werknummer 5276 en het kalf in kwestie niet had voldaan. De verdediging heeft ook erkend dat verdachte deze dieren, achteraf gezien, had moeten afzonderen. Het hof is gelet hierop van oordeel dat de verdachte ten aanzien van het rund met werknummer 5276 en een kalf in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 2.4, vierde lid, van het besluit, zodat dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend kan worden bewezen. De algemene stelling van de verdachte dat een verdikte hak niet per definitie inhoudt dat die hak ontstoken is, ontkracht het voorgaande niet.
Tijdens de controle op 10 januari 2022 heeft de verdachte verklaard dat hij het rund met werknummer 5255 in een weide had geplaatst en daarmee heeft afgezonderd in een passend onderkomen. Ingevolge de bevindingen van de dierenarts dr. [dierenarts 1] stond het rund, dat kreupel was en een verdikte achterpoot had, samen met een andere koe in de weide. Er was volgens de dierenarts sprake van vermijdbaar lijden, omdat er eerder ingegrepen had kunnen worden, mede in de vorm van apart opstallen op stro. Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat het rund met werknummer 5255 door de verdachte noch was afgezonderd, noch in een passend onderkomen was geplaatst. Het hof acht derhalve ook dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte ten aanzien van de runderen met werknummers 5276 en 5255 en het desbetreffende kalf een dierenarts had moeten raadplegen omdat de zorg, als bedoeld in artikel 1.7, aanhef en onder c, van het besluit geen verbetering in de toestand van het dier had gebracht. Tijdens de controle op 10 januari 2022 heeft de verdachte verklaard dat hij het rund met werknummer 5255 een tijd geleden had behandeld door hem te bekappen. Dierenarts dr. [dierenarts 1] heeft geconstateerd dat het rund inmiddels dusdanig mank was geworden dat de linkerachterpoot niet meer belast werd. Indien na het bekappen van een rund geen verbetering in diens toestand merkbaar is, is de houder volgens de dierenarts verplicht om veterinaire hulp in te schakelen teneinde de oorzaak daarvan te achterhalen. Gelet op de bevindingen van dierenarts dr. [dierenarts 1] stelt het hof vast dat ten aanzien van het rund met werknummer 5255 de door de verdachte verleende zorg geen verbetering in de toestand van dat dier had gebracht. De verdachte was dan ook op grond van artikel 2.4, vijfde lid, van het besluit verplicht om zo spoedig mogelijk een dierenarts te raadplegen. Omdat de verdachte dit heeft nagelaten, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat hij heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 2.4, vijfde lid, van het besluit, althans voor wat betreft het rund met werknummer 5255, zodat dit onderdeel van de tenlastelegging eveneens wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat de verdachte het gewonde rund met werknummer 5276 en het zieke kalf niet, zoals op grond van artikel 1.7, aanhef en onder c, van het besluit is voorgeschreven, onmiddellijk op passende wijze heeft verzorgd. Hoewel de verdachte het kalf met diarree heeft voorzien van elektrolyten, dat ervoor zorgt dat het dier niet al te erg verzwakt, kan dit naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als het op passende wijze verzorgen van het kalf, als bedoeld in artikel 1.7, aanhef en onder c, van het besluit. Het toedienen van elektrolyten – zo blijkt uit de veterinaire verklaring van veearts [dierenarts 1] – ondersteunt de vochtbalans, maar is geen behandeling van diarree bij jonge kalveren en is daarmee eerder een vorm van symptoombestrijding. Aangezien de verdachte aan het gewonde rund met werknummer 5276 en het zieke kalf niet de passende zorg heeft verleend, kan, gelet op hetgeen eerder ten aanzien van parketnummer 82-328775-21 is overwogen, niet tot een bewezenverklaring worden gekomen van het in strijd handelen met het bepaalde in artikel 2.4, vijfde lid, van het besluit. Dit artikel bepaalt namelijk dat er eerst (zelf) zorg moet worden verleend aan een ziek en/of gewond (lijkend) dier en pas wanneer deze zorg geen verbetering laat zien in de toestand van dat dier, een dierenarts moet worden ingeschakeld. Gelet hierop spreekt het hof de verdachte dan ook partieel vrij van het hem tenlastegelegde niet (zo spoedig mogelijk) raadplegen van een dierenarts.
Het voorgaande laat onverlet dat de verdachte op grond van artikel 1.7, aanhef en onder c, van het besluit wel verplicht was om het gewonde rund met werknummer 5276 en het zieke kalf onmiddellijk op passende wijze te verzorgen. Overtreding van artikel 1.7, aanhef en onder c, van het besluit is hem evenwel niet tenlastegelegd.
Voldoende ruimte laten voor fysiologische en ethologische behoeften van dieren die permanent of geregeld worden aangebonden, artikel 2.3 van het Besluit houders van dieren (tweede gedachtestreepje)
Op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat tijdens de controle door de NVWA-inspecteurs op 10 januari 2022 in stal C op het perceel van de verdachte 26 runderen aangebonden stonden. Stal C wordt ook wel de aanbind- of grupstal genoemd en was erop ingericht dat de runderen die er verbleven geregeld of permanent werden aangebonden. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van het door de NVWA-inspecteurs opgemaakte proces-verbaal van bevindingen niet kan worden vastgesteld dat de runderen geregeld of permanent werden aangebonden, omdat de controle een momentopname betreft. Het hof volgt de verdediging niet in dit betoog. Allereerst is bij eerdere inspecties op het bedrijf van de verdachte ook geconstateerd dat runderen op stal stonden aangebonden, met betrekking tot welk aanbinden van de zijde van de verdediging ook niet is betwist dat dit geregeld gebeurde (met de intentie dat de dieren zich niet zouden verwonden). Kern van het verwijt is dat er – gegeven zowel de omstandigheid dat dieren waren aangebonden als de constatering dat er gelet op het beschikbare oppervlak teveel runderen aanwezig waren – onvoldoende ruimte voor de 26 runderen was voor hun fysiologische en ethologische behoeften. Het hof leidt uit de omstandigheden waaronder de runderen op 10 januari 2022 in de aanbindstal (stal C) zijn aangetroffen – zij waren aan de achterband, de achterpoten en de buik vervuild met aangekoekte droge en natte mest – af dat die runderen reeds langere tijd in die stal waren aangebonden. Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat de op 10 januari 2022 in stal C aangetroffen runderen in die stal geregeld of permanent werden aangebonden.
Op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen is het hof voorts van oordeel dat de verdachte deze runderen, die geregeld of permanent werden aangebonden, niet voldoende ruimte heeft gelaten voor hun fysiologische en ethologische behoeften. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat de runderen zo dicht tegen elkaar stonden aangebonden dat zij niet hun natuurlijke gedrag konden uitvoeren. De runderen konden niet gelijktijdig staan of liggen en dus niet gaan staan of liggen wanneer daar behoefte aan was. Daarmee acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in strijd heeft gehandeld met artikel 2.3 van het besluit.
Toereikende behuizing onder voldoende hygiënische omstandigheden, artikel 1.7, aanhef en onder d, van het Besluit houders van dieren (derde gedachtestreepje)
Gelet op de, met betrekking tot de controle van 10 januari 2022 in het proces-verbaal van de NVWA-inspecteurs beschreven constateringen, onder meer dat de roostervloer in stal C, hok 20, bevuild was met mest en urine, is het hof van oordeel dat de verdachte er niet voor heeft gezorgd dat de runderen in stal C, hok 20, een toereikende behuizing hadden onder voldoende hygiënische omstandigheden. Het verweer van de verdediging dat de verdachte er een ander dag- en nachtritme op nahoudt dan de meeste veehouders en dat de constateringen van de inspecteurs en de toezichthoudend dierenarts slechts een momentopname betreffen, verwerpt het hof. Bij beide inspecties troffen de inspecteurs de door hen beschreven onhygiënische situatie aan. Bij de laatste inspectie van 10 januari 2022 was sprake van natte, droge en aangekoekte mest. Daar komt bij dat de verdachte zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep heeft verklaard dat het de bedoeling is dat de dieren de mest zelf in het rooster trappen en dat de stal eigenlijk niet schoongemaakt hoeft te worden. Gelet op de situatie die de inspecteurs aantroffen, acht het hof het bovendien onaannemelijk dat de aangetroffen vervuilingen en tekortkomingen in één dag veroorzaakt waren. Het hof acht dit onderdeel van de tenlastelegging dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van parketnummers 82-328775-21 en 82-062968-22
Opzet en “In de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden”
Op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte zich als houder van de runderen in de door hem gedreven onderneming, zijnde een eenmanszaak, bewust was van elk van de hiervoor beschreven, bewezenverklaarde gedragingen. Daarmee heeft de verdachte die gedragingen opzettelijk begaan.
De bewezenverklaarde gedragingen vonden plaats in de eenmanszaak van de verdachte, een veehouderijbedrijf aan [adres] . In het Identificatie- en registratiesysteem (I&R) van de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO), waarin houders van runderen, schapen, geiten en paardachtigen worden geregistreerd, is de verdachte met het relatienummer 110053602 en het UBN 523006 geregistreerd als houder van runderen. Runderen vallen op grond van artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren jo. artikel 2.1 van het besluit onder de als productiedieren aangewezen soorten of categorieën. Daarmee zijn de bewezenverklaarde gedragingen begaan in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 82-328775-21 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2.2, tiende lid onderdeel b, c of d van de Wet dieren, terwijl deze overtreding plaatsvindt in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, aangewezen soorten of categorieën, worden gehouden, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 82-062968-22 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2.2, tiende lid onderdeel b, c of d van de Wet dieren, terwijl deze overtreding plaatsvindt in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, aangewezen soorten of categorieën, worden gehouden, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich op 4 oktober 2021 en op 10 januari 2022 te Chaam heeft schuldig gemaakt aan diverse overtredingen van het Besluit houders van dieren, door een deel van de door hem gehouden runderen niet de op grond van dat besluit voorgeschreven zorg te geven met als gevolg dat het welzijn van deze dieren werd aangetast. Tijdens controles door de NVWA op 4 oktober 2021 en op 10 januari 2022 zijn diverse misstanden geconstateerd op het bedrijf van de verdachte. Zo werden runderen aangetroffen die ziek of gewond waren en die niet onmiddellijk op passende wijze waren verzorgd. Ook konden runderen niet op een natuurlijke manier voorzien in hun behoefte aan water en hadden runderen geen droge of schone ligplaats waardoor zij in hun eigen urine en mest moesten staan en liggen. De verdachte is als veehouder verantwoordelijk voor de zorg van zijn dieren. Hij moet ervoor zorgen dat de dieren op een zodanige wijze gehouden worden dat aan het streef(minimum)niveau van dierenwelzijn wordt voldaan. Het hof keurt het bewezenverklaarde handelen van de verdachte ten zeerste af.
Het hof heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld, onder meer op 8 april van dit jaar. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is om die reden van toepassing. Uit het dossier leidt het hof verder af dat ten aanzien van de verdachte in het verleden ook meermaals bestuursrechtelijk is ingegrepen naar aanleiding van soortgelijke situaties.
Het hof heeft verder gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Zo heeft de raadsman van de verdachte naar voren gebracht dat de verdachte een geldboete niet kan betalen. Voorts is ter terechtzitting gebleken dat de verdachte verschillende aanpassingen heeft gedaan in zijn bedrijf, waardoor de leefomstandigheden van de door hem gehouden dieren sterk zijn verbeterd. Het hof weegt dit ten faveure van de verdachte mee bij het bepalen van de straf die het passend en geboden acht.
De raadsman van de verdachte heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om aan de verdachte, gelet op zijn penibele financiële toestand, geen geldboete maar een taakstraf op te leggen en daarnaast oplegging van een voorwaardelijke stillegging van zijn onderneming achterwege te laten.
Alles afwegende, is het hof van oordeel dat passend en geboden is om aan de verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, alsmede een geheel voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 4.000,00, subsidiair 50 dagen hechtenis. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte.
Met oplegging van de voorwaardelijke geldboete wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Anders dan de rechtbank zal het hof aan de verdachte geen voorwaardelijke stillegging van zijn onderneming opleggen. Het hof stelt vast dat uit rechtspraak met betrekking tot de deze (bijkomende) straf (artikel 7 van de Wet op de economische delicten) volgt, dat voor oplegging ervan enkel plaats is als sprake is van hardnekkige recidive. Hoewel op grond van de justitiële documentatie van de verdachte betoogd kan worden dat sprake is van hardnekkige recidive, ziet het hof ook dat de verdachte inmiddels zijn gedrag dan wel zijn bedrijfsvoering, in elk geval in zodanige mate, heeft aangepast dat daardoor de toestand van de door hem gehouden runderen sterk is verbeterd, en voorts dat sinds januari 2023 in het bedrijf van de verdachte geen nieuwe strafbare feiten zijn geconstateerd. Daar komt bij dat de verdachte in april van dit jaar reeds (inmiddels onherroepelijk) is veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke stillegging van zijn onderneming voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Het eveneens in de onderhavige zaak opleggen van een voorwaardelijke stillegging dient naar het oordeel van het hof ook om die reden geen strafrechtelijk belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 2.2 van de Wet dieren en de artikelen 1.6, 1.7, 2.3 en 2.4 van het Besluit houders van dieren, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.