ECLI:NL:GHSHE:2024:2459

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
20-002741-22 (OWV)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 29 november 2022. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene vastgesteld op € 27.771,27 en een betalingsverplichting opgelegd. Zowel de betrokkene als de officier van justitie hebben hoger beroep ingesteld. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 47.771,27. Dit bedrag is gebaseerd op de bevindingen van de rechtbank en aanvullend onderzoek door de politie naar de aankoop van een boot door de betrokkene. Het hof heeft de argumenten van de verdediging verworpen en geconcludeerd dat de betrokkene voldoende middelen heeft om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. De duur van de gijzeling is vastgesteld op 955 dagen, in overeenstemming met de wettelijke bepalingen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002741-22 OWV
Uitspraak : 25 juli 2024
TEGENSPRAAK
(Art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 29 november 2022 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 03-171489-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op
€ 27.771,27 en heeft aan betrokkene een betalingsverplichting opgelegd voor dat bedrag.
Verder heeft de rechtbank het aantal dagen gijzeling dat met toepassing van artikel 6:6:25 Wetboek van Strafvordering kan worden gevorderd bepaald op 173 dagen.
De betrokkene en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen, het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen op € 47.771,27 en aan betrokkene een betalingsverplichting zal opleggen voor dat bedrag.
De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de hoogte van de opgelegde ontnemingsmaatregel.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeling
Bij vonnis van de rechtbank van 29 november 2022 onder parketnummer 03.171489.22 is betrokkene veroordeeld ter zake van, zakelijk weergegeven:
-Feit 1: het op 8 juli 2022 opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en amfetamine
-Feit 2: het op 8 juli 2022 opzettelijk verkopen van cocaïne;
-Feit 3: het op 8 juli 2022 opzettelijk aanwezig hebben van hennep en hasjiesj.
De wettelijke grondslag
Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de betrokkene een voordeel als bedoeld in artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht heeft verkregen.
Het hof stelt vast dat aan de voorwaarden voor toepasselijkheid van voormeld artikellid is voldaan, aangezien de betrokkene is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie en aannemelijk is dat dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen
Schatting van het voordeel
De rechtbank heeft het voordeel geschat op de navolgende wijze (p. 6 van het vonnis):
Beginsaldo kas: € 0,00
Legale contante ontvangsten: € 0,00
Eindsaldo contant geld: - € 13.779,95
Aanschaf verdovende middelen : - € 13.991,32
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel - € 27.771,27
De rechtbank heeft met deze opstelling verworpen het standpunt van de officier van justitie dat in de kasopstelling dient te worden betrokken een bedrag van € 20.000,- ter zake de uitgave van een boot. Verder heeft de rechtbank verworpen het standpunt van de verdediging dat bij de aanschaf verdovende middelen niet kunnen worden meegenomen de uitgaven ter zake de aangetroffen harddrugs ter waarde van € 11.942,14 ( zijnde cocaïne van € 10.033,66, amfetaminepoeder ter waarde van € 917,46 en amfetaminepasta ter waarde van € 991,02). Volgens de verdediging behoorde deze harddrugs niet aan betrokkene toe en had hij deze opgeslagen voor een ander. Eveneens heeft rechtbank verworpen het standpunt van de verdediging dat het bij betrokkene aangetroffen geldbedrag van € 13.779,95 niet aan hem toebehoorde en derhalve niet bij de post “Eindsaldo contant geld” kan worden meegenomen.
In het hoger beroep hebben zowel de advocaat-generaal als de verdediging de in eerste aanleg ingenomen standpunten herhaald.
Voor wat betreft het standpunt van de verdediging heeft het hof geen reden anders te overwegen dan de rechtbank heeft gedaan.
Met betrekking tot de verwerping van de standpunten van de verdediging heeft de rechtbank specifiek overwogen (pg. 3 en 4 van het vonnis):
“Allereerst merkt de rechtbank op dat het door de verdediging gevoerde verweer - dat het geld en de drugs niet van [verdachte] waren en hij het voor een ander heeft bewaard -
onaannemelijk wordt geacht, De rechtbank verwerpt deze verweren, nu deze pas ter terechtzitting zijn aangebracht, onvoldoende concreet zijn, niet nader zijn onderbouwd en (mede daardoor) niet (meer) verifieerbaar. Het had op de weg van [verdachte] gelegen om in een - eerder stadium - zijn verklaringen concreet en verifieerbaar te maken.”
Het hof neemt deze overweging van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne en verwerpt op basis daarvan het standpunt van de verdediging. Aanvullend overweegt het hof dat door de verdediging in de fase van het hoger beroep geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn bijgebracht die tot een ander oordeel leiden.
Met betrekking tot het standpunt van de advocaat-generaal zal het hof de rechtbank niet in het oordeel volgen en overweegt daartoe het volgende.
Nadat het vonnis door de rechtbank is gewezen is door de politie nader onderzoek uitgevoerd naar de aankoop van een boot door betrokkene. Daaromtrent is een aanvullend proces-verbaal van bevindingen ingebracht (proces-verbaal van 19 december 2022 met proces-verbaalnummer PL2300-2022053789). Uit dat proces-verbaal volgt dat er opnieuw onderzoek is gedaan naar de gegevens op de telefoons die werden aangetroffen in de woning van betrokkene. Hieromtrent wordt door de politie onder andere gewezen op diverse chatgesprekken waarin betrokkene expliciet schrijft over de aanschaf van een boot, gesprekken waarin hij foto's stuurt van de boot (ook foto's van de boot met hem of met zijn honden erop) en ook mails die verdachte heeft verstuurd met foto's van de boot waaruit bijvoorbeeld blijkt dat hij op zoek is naar een ligplaats voor de boot in Maastricht. Ook dan stuurt hij als bijlage foto's van de boot mee. Daarnaast zijn gegevens gevorderd bij de verzekeringsmaatschappij FBTO waaruit blijkt dat verdachte de boot heeft verzekerd. Tot slot is ook nog een getuige gehoord, zij verklaart de boot van verdachte te hebben gekregen.
Met de advocaat-generaal maar anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat voormeld aanvullend proces-verbaal voldoende aannemelijk maakt dat door betrokkene een boot is aangekocht en dat de aanschafprijs ervan ten bedrage van € 20.000,- in voormelde opstelling dient te worden betrokken. Het door de verdediging eveneens in eerste aanleg ingenomen standpunt dat door betrokkene enkel een roeiboot ter waarde van
€ 1.500,- is aangekocht vindt enerzijds zijn weerlegging in de onvoldoende onderbouwing ervan en anderzijds in voormeld aanvullend proces-verbaal.
Samenvattend leidt het vorenstaande er toe dat het hof voor de schatting van het voordeel uitgaat van de navolgende opstelling:
Beginsaldo kas:
Beginsaldo contant geld € 0,-
Legale contante ontvangsten € 0,-
Eindsaldo contant geld - € 13.779,95
Beschikbaar voor contante uitgaven - € 13.779,95
Werkelijke contante uitgaven:
Aanschaf verdovende middelen € 13.991,32
Aanschaf boot in februari 2022 € 20.000,-
Totaal uitgaven - € 33.991,32

Verschil-€47.771,27

Het hof stelt daarmee het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van
€ 47.771,27onder verwerping van het andersluidende standpunt van de verdediging.
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof zal aan de betrokkene de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat er bij oplegging van de betalingsverplichting onvoldoende rekening is gehouden met de financiële omstandigheden van betrokkene omdat betrokkene nog steeds onder financieel bewind staat, overweegt het hof nog het navolgende.
Het hof ziet geen aanleiding om de verdediging in haar standpunt te volgen, omdat op grond van hetgeen over de persoonlijke financiële omstandigheden van de betrokkene is aangevoerd, voorshands niet aannemelijk is geworden dat de betrokkene thans, of op enig later moment alsnog, niet in staat zou zijn aan zijn betalingsverplichting te voldoen, mede gelet op de geldende verjaringstermijn voor de tenuitvoerlegging van deze betalingsverplichting ingevolge artikel 6:1:22 van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht, terwijl het Openbaar Ministerie gedurende die termijn onbeperkt uitstel van betaling kan verlenen en betaling in termijnen kan toestaan.
Voorts biedt artikel 6:6:26, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan de betrokkene een rechtsgang waarin hij vermindering of kwijtschelding van de door het hof op te leggen betalingsverplichting kan verzoeken. Het hof zal met de draagkracht van de betrokkene in het kader van de onderhavige vaststelling van de betalingsverplichting dan ook geen rekening houden.
Het hof zal aan de betrokkene de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gijzeling
Met ingang van 1 januari 2020 heeft het nieuwe elfde lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht kracht van wet gekregen. Het hof zal daarom bij het opleggen van de ontnemingsmaatregel tevens de duur van de gijzeling bepalen die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering in de onderhavige zaak ten hoogste kan worden gevorderd indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt.
Het hof hanteert, overeenkomstig de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde uitgangspunten, bij de berekening van de duur van deze gijzeling voor elke volle € 50,00 van de betalingsverplichting één dag. De maximale duur van de gijzeling bedraagt ingevolge artikel 36e, elfde lid, van het Wetboek van Strafrecht drie jaren.
Gelet op de hoogte van de op te leggen betalingsverplichting zal het hof mitsdien de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd hierna bepalen op 955 dagen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 47.771,27 (zevenenveertigduizend zevenhonderdeenenzeventig euro en zevenentwintig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 47.771,27 (zevenenveertigduizend zevenhonderdeenenzeventig euro en zevenentwintig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op
955 dagen.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. F. van Es, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. van der Meijs, griffier,
en op 25 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.C. Bosch is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.