ECLI:NL:GHSHE:2024:2453

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
20-002341-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met taakstraf en voorwaardelijke hechtenis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor mishandeling. De politierechter had de verdachte, geboren op [geboortedag 1] 2002, veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren taakstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal vernietigen en de verdachte opnieuw zal veroordelen tot dezelfde straf. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, stellende dat het dossier onvoldoende bewijs bevatte voor de beschuldigingen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 mei 2023 in Breda zijn partner, [slachtoffer], heeft mishandeld door haar meermalen met kracht in het gezicht te slaan. De politie werd ingeschakeld door [slachtoffer], die verwondingen vertoonde en aangaf dat zij door de verdachte was geslagen. De verbalisanten hebben letsel geconstateerd en foto's gemaakt van de verwondingen. Het hof heeft de verklaringen van [slachtoffer] als betrouwbaar beoordeeld, ondanks dat zij tijdens een later verhoor door de raadsheer-commissaris anders verklaarde. Het hof heeft de ontkennende verklaring van de verdachte verworpen, omdat deze niet door bewijs werd ondersteund.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren taakstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft de ernst van de mishandeling en het strafblad van de verdachte meegewogen in de beslissing.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002341-23
Uitspraak : 24 juli 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 16 augustus 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-124834-23 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2002,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren taakstraf, subsidiair 15 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren taakstraf, subsidiair 15 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 14 mei 2023 te Breda, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd te stompen en/of te slaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 mei 2023 te Breda [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen met kracht in het gezicht te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, registratienummer PL2000-2023119579, gesloten d.d. 28 mei 2023, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-25.

1.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 mei 2023, pag. 5 en 6, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :

Op zondag 14 mei 2023, omstreeks 07:45 uur was ik, verbalisant [verbalisant 2] samen met collega [verbalisant 3] in uniform gekleed en rijdend in een opvallend dienstvoertuig, belast met de surveillance in Breda.
Op genoemd tijdstip kregen collega [verbalisant 3] en ik het verzoek om naar [adres] te gaan alwaar een vrouw geslagen zou zijn door haar vriend.
De man zou ene [verdachte] betreffen en hij zou weg gevlucht zijn.
Op het moment dat ik, verbalisant ter plaatse kwam zag ik op straat een vrouw staan. Ik, zag dat zij donker haar had en een jurk aan had en op slippers liep. Ik, zag dat haar jurk onder het bloed zat. Ik, zag dat zij een verdikking aan haar gezicht had en ik zag dat zij een scheur in haar lip had.
Zij bleek bij controle te zijn: [slachtoffer] van [geboortedag 2] 1993.
Op het moment dat collega [verbalisant 3] en ik met haar in gesprek gingen hoorde ik haar zeggen dat ze geslagen was door haar vriend [verdachte] . Ik, hoorde haar zeggen dat ze aangifte tegen hem wilde doen.
Ik, hoorde haar zeggen dat ze ongeveer 1 jaar een relatie heeft met [verdachte] en dat het goed gaat. Ik, hoorde haar zeggen dat ze vannacht was wezen stappen in Antwerpen zonder hem en dat ze bij hem op de [adres] zou gaan slapen. Ik, vroeg haar wat de reden was dat ze ruzie hadden gekregen. Ik, hoorde haar zeggen dat hij dacht dat ze vreemd was gegaan maar dat dat niet waar was. Ik, hoorde haar zeggen dat [verdachte] daarna met van alles begon te slaan en haar klappen in het gezicht gegeven had. Ik, hoorde haar zeggen dat ze niet wist hoeveel klappen ze had gehad maar dat ze wel pijn aan haar gezicht had.
Bij bevraging in de politiesystemen bleek [verdachte] volledig te zijn:
[verdachte] van [geboortedag 1] 2002.
Ik heb foto's van de verwondingen gemaakt.

2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 mei 2023, pag. 8, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :

Op zondag 14 mei 2023 was ik, verbalisant [verbalisant 3] , samen met brigadier [verbalisant 2] , werkzaam in de eenheid Zeeland-West-Brabant. We waren belast met incidentafhandeling voor het teamgebied Markdal. Wij waren in politie-uniform gekleed en reden in een herkenbaar dienstvoertuig.
Op zondag 14 mei 2023 omstreeks 07.30 uur kregen wij van een medewerker van het operationeel centrum het verzoek om ter plaatse te gaan naar [adres] . Meldster belde de politie omdat zij mishandeld was door haar vriend genaamd [verdachte] van [geboortedag 1] 2002. [verdachte] zou al gevlucht zijn uit de woning.
Op zondag 14 mei 2023 om 07.46 uur kwamen [verbalisant 2] en ik ter plaatste op het genoemde adres. Buiten bij de garage boxen zag ik een vrouw staan met lang bruin haar. Ook zag ik dat zij een lange jurk aan had en op slippers liep. Toen ik uitstapte zag ik dat haar lip, jurk en rechter hand onder bloed zat. Ik liep naar haar toe en op het moment dat ik dichterbij kwam zag ik dat zij een scheur in haar lip had. Na controle bleek dit onze meldster genaamd [slachtoffer] van [geboortedag 2] 1993.
Ik vroeg aan haar of ze kon vertellen wat er was gebeurd. Ik hoorde dat ze zei dat ze ongeveer een jaar lang een relatie had met [verdachte] . Vervolgens vertelde ze dat ze afgelopen nacht uit was geweest en met [verdachte] had afgesproken dat ze bij hem sliep op de [adres] . [verbalisant 2] vroeg aan [slachtoffer] wat de reden was dat zij ruzie had met [verdachte] . Ik hoorde dat [slachtoffer] vertelde dat [verdachte] haar beschuldigde van vreemdgaan. Vervolgens hoorde ik dat [slachtoffer] zei dat [verdachte] haar met van alles sloeg en haar klappen had gegeven. Ook hoorde ik dat ze zei dat ze niet wist hoeveel klappen had gekregen, maar wel pijn had aan haar gezicht.
[verbalisant 2] had foto's gemaakt van de verwondingen.

3.Aanvullend proces-verbaal, afzonderlijk in het procesdossier gevoegd, inhoudende foto’s van [slachtoffer] waarop het hof het volgende waarneemt:

- er zit bloed op de bovenkleding van [slachtoffer] ;
- er zit een scheur(tje) in de bovenlip van [slachtoffer] die/dat bloedt.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit omdat het dossier in de visie van de verdediging onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat. Daartoe is in de kern het volgende aangevoerd. De verdachte heeft het tenlastegelegde ontkend. [slachtoffer] heeft geen aangifte maar alleen melding van mishandeling gedaan. Het letsel van [slachtoffer] dat te zien is op de foto’s die zich in het dossier bevinden kan ook op andere wijze dan door de vermeende mishandeling zijn ontstaan. Voorts staan de verklaringen van [slachtoffer] ten overstaan van de politie en de verklaringen die zij heeft afgelegd tijdens haar verhoor door de raadsheer-commissaris diametraal tegenover elkaar, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat [slachtoffer] op 14 mei 2023 vanuit de woning van de verdachte de politie heeft gebeld omdat ze door hem mishandeld zou zijn. [slachtoffer] was ten tijde van het tenlastegelegde de partner van de verdachte. Toen verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ter plaatse kwamen troffen zij [slachtoffer] buiten de woning van de verdachte aan. De verbalisanten zagen dat de jurk die [slachtoffer] droeg onder het bloed zat en dat zij een scheur in haar lip had. Toen de verbalisanten met [slachtoffer] in gesprek gingen verklaarde zij dat de verdachte haar meermaals in haar gezicht had geslagen.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, ziet het hof geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van deze verklaring van [slachtoffer] te twijfelen. [slachtoffer] heeft haar verklaring immers kort na het incident bij de politie afgelegd. De verbalisanten hebben bovendien letsel bij [slachtoffer] waargenomen dat past bij haar verklaring. Verbalisant [verbalisant 2] heeft foto’s hiervan gemaakt die zich in het dossier bevinden.
De enkele omstandigheid dat [slachtoffer] tijdens haar verhoor door de raadsheer-commissaris anders heeft verklaard dan tegenover de verbalisanten, doet, anders dan de verdediging heeft aangevoerd, niet af aan de juistheid en de betrouwbaarheid van deze eerste verklaring. Het verhoor van [slachtoffer] door de raadsheer-commissaris heeft ruim een jaar na het gebeurde plaatsgevonden terwijl [slachtoffer] kort na het gebeurde tegenover de verbalisanten heeft verklaard. Het enkele feit dat [slachtoffer] geen aangifte van mishandeling heeft gedaan maakt het voorgaande niet anders.
Daartegenover staat de ontkennende verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij weliswaar niet betwist dat er sprake is van letsel bij [slachtoffer] maar dat hij niet degene is geweest die het letsel heeft toegebracht; aangeefster zou van de trap zijn gevallen. Deze ontkennende verklaring wordt niet door enig onderdeel van het dossier of onderzoek ondersteund. Gelet op het voorgaande hecht het hof geen geloof aan de ontkennende verklaring van de verdachte, zodat het hof aan deze verklaring voorbij gaat.
Ook hetgeen de raadsman overigens ter verdediging in hoger beroep heeft aangevoerd brengt het hof niet tot een ander oordeel dan de politierechter. Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de hierboven genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn partner, door haar meermalen met kracht in het gezicht te slaan, met pijn en letsel tot gevolg. Door aldus te handelen heeft de verdachte haar lichamelijke en geestelijke integriteit geschonden en inbreuk gemaakt op haar gevoel van veiligheid. Het hof rekent dit de verdachte sterk aan.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 28 mei 2024, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het bewezenverklaarde eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die ter terechtzitting in hoger beroep door zijn raadsman naar voren zijn gebracht.
Alles afwegende acht het hof met de advocaat-generaal de door de politierechter opgelegde taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren taakstraf subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals die luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis;
bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.J.G. Streutjes, griffier,
en op 24 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.