Uitspraak
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
[verdachte] ,
hij op of omstreeks 20 februari 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, althans opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 10.000 pillen bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, in elk geval bevattende een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
hij op of omstreeks 8 april 2014 te Apeldoorn en/of te Loenen, gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, althans opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 65,65 kilogram (zijnde ongeveer 270.000 pillen) van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, in elk geval bevattende een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
- er is sprake van ontoelaatbare uitlokking (schending Talloncriterium);
- het opsporingsonderzoek is niet volledig en transparant gepresenteerd.
- Op 15 januari 2014 heeft [medeverdachte 1] naar een Braziliaans telefoonnummer [ [telefoonnummer 2] ] gebeld en heeft hij in de Engelse taal aan een vrouw naar ‘ [betrokkene 2] ’ gevraagd.
- Op 17 januari 2014 heeft een Portugese undercoveragent naar het Nederlandse telefoonnummer [telefoonnummer 1] gebeld. Het was niet [medeverdachte 1] maar [verdachte] die deze oproep beantwoordde. De Portugese undercoveragent heeft in het gesprek met [verdachte] in de Engelse taal gezegd dat hij een vriend van [betrokkene 2] is en dat [betrokkene 2] hem heeft verteld dat ze waarschijnlijk een situatie moesten bespreken. [verdachte] heeft op zijn beurt in de Engelse taal gezegd dat [medeverdachte 1] (hof: [medeverdachte 1] ) niet daar was en dat [medeverdachte 1] hem terug zou bellen.
- Op 18 januari 2014 vindt een gesprek in het Engels plaats tussen [medeverdachte 1] en een man op voormeld Braziliaanse telefoonnummer. Het hof gaat ervan uit dat deze man ‘ [betrokkene 2] ’ is waarnaar [medeverdachte 1] 3 dagen eerder vroeg, toen hij dit Braziliaanse nummer belde, nu het dossier geen enkel aanknopingspunt biedt voor een andere conclusie, gelet ook op de inhoud van het gesprek, dat als volgt verliep en waarbij het hof de man aanduidt als ‘ [betrokkene 2] ’. Nadat is uitgewisseld dat alles OK is, vraagt [betrokkene 2] of zijn vriend hem, [medeverdachte 1] , heeft gebeld. [medeverdachte 1] zegt van niet. [betrokkene 2] zegt dan dat hij gisteren contact met hem had en dat zijn vrouw (de vrouw van [betrokkene 2] ) vergeten was [betrokkene 2] de boodschap te geven. [medeverdachte 1] bevestigt dan dat hij [betrokkene 2] had gebeld en dat [betrokkene 2] een vriend van [medeverdachte 1] sprak toen hij terugbelde. [betrokkene 2] herhaalt dat zij was vergeten hem de boodschap te geven en dat hij (hof: de vriend van [betrokkene 2] ) tegen [betrokkene 2] zei dat hij [medeverdachte 1] gebeld had en opnieuw zou bellen. Het gesprek gaat dan over een plaats, waarop [medeverdachte 1] vraagt of de vriend van [betrokkene 2] hier in de buurt van Utrecht is. [betrokkene 2] bevestigt dan dat zijn vriend op dat moment daar, in Nederland, is. [medeverdachte 1] zegt dan dat [betrokkene 2] zijn vriend naar [medeverdachte 1] laat bellen. [betrokkene 2] zegt dan dat hij zijn vriend naar [medeverdachte 1] laat bellen, zo snel mogelijk. [medeverdachte 1] antwoordt daarop dat dat goed is en dat hij van hem, de vriend van [betrokkene 2] , zal horen. [betrokkene 2] excuseert zich nog voor deze paranoia en herhaalt dat hij, de vriend van [betrokkene 2] , [medeverdachte 1] zal bellen. [medeverdachte 1] bevestigt desgevraagd nogmaals dat dat OK is, dat hij, de vriend van [betrokkene 2] , [medeverdachte 1] belt, waarop [betrokkene 2] definitief bevestigt dat hij zal bellen. Uiteindelijk beëindigen ze het gesprek nadat zij afscheid nemen.
- Op 19 januari 2014 heeft [medeverdachte 1] een Portugese undercoveragent gebeld. [medeverdachte 1] heeft in de Engelse taal gezegd dat de undercoveragent met ‘Hollandia’ spreekt en dat hij, [medeverdachte 1] , een vriend van [betrokkene 2] is. In het gesprek werd verder in het Engels afgesproken om elkaar binnenkort te ontmoeten omdat de Portugese undercoveragent van [betrokkene 2] het bericht had gekregen dat [medeverdachte 1] een situatie heeft die ze graag met elkaar zouden willen bespreken. [medeverdachte 1] vraagt nog of de undercoveragent naar Nederland komt, hetgeen de undercoveragent bevestigt. De undercoveragent zegt een week later terug te bellen om het te regelen.
overweegt de rechtbank dat, zoals te doen gebruikelijk, sprake is van een zakelijke weergave van hun bevindingen. Dat de UC’s daarbij zelf de relevantie bepalen is ook gebruikelijk, daar het hun eigen waarnemingen betreft. Van belang hierbij is ook dat sprake is van professionele, daartoe opgeleide opsporingsambtenaren. De rechtbank is van oordeel dat de verslagen van de UC’s op hoofdlijnen overeenkomen; afwijkingen op detailniveau laten juist zien dat sprake is van een eigen weergave van bevindingen. De verslagen vinden ook steun in tapgesprekken en verslagen van het Observatieteam en (ten dele) in verklaringen van verdachten zelf.”
- een bevel pseudokoop van 15 januari 2014;
- een aanvullend bevel van 29 januari 2014;
- een bevel van 27 februari 2014;
- een aanvullende bevel d.d. 1 april 2014. Het hof stelt vast dat in chronologie de volgende bevelen tot pseudokoop zijn verleend.
het hof begrijpt: zaakdossier 1 + 2), p. 75 , waarin staat vermeld dat Nederlandse en/of buitenlandse opsporingsambtenaren (A-3670 en/of A-3671) goederen afnemen en/of diensten verlenen aan [medeverdachte 1] en [verdachte] . De vermelding van A-3670 en A-3671 ziet op de inzet van Nederlandse opsporingsambtenaren.
hij op 8 april 2014 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet ongeveer 65,65 kilogram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) maanden.
Verklaart verbeurd het niet inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
uitlevering of betaling aan de Staatvan een bedrag van
€ 175.000,00, (honderdvijfenzeventigduizend euro)bij gebreke van betaling te vervangen door 360 dagen hechtenis;