ECLI:NL:GHSHE:2024:2432

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
20-001156-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbeurdverklaring van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak met betrekking tot MDMA-handel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een ontnemingsvordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de betrokkene, geboren in 1967, werd beschuldigd van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de handel in MDMA. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de betrokkene een bedrag van € 22.000,00 aan de Staat moest betalen, wat leidde tot hoger beroep door de officier van justitie.

Tijdens de zitting heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het eerdere vonnis. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard en dat de ontnemingsvordering afgewezen diende te worden. Het hof heeft de argumenten van de verdediging overwogen, maar heeft uiteindelijk besloten het vonnis van de rechtbank te vernietigen.

Het hof heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat bij een pseudokoop op 8 april 2014 was overhandigd, verbeurd verklaard moest worden. Dit bedrag, dat in totaal € 202.500,00 bedroeg, werd verdeeld over de betrokkene en zijn medebetrokkenen. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal afgewezen en de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel niet opgelegd. De beslissing is genomen in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001156-20 (OWV)
Uitspraak : 26 juli 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 26 mei 2020 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-993236-14 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 22.000,00 en is aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De duur van de te vorderen gijzeling is daarbij bepaald op ten hoogste 145 dagen.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek van de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de beslissing waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • de vordering primair zal afwijzen, indien en voor zover het hof van oordeel is dat het ‘verdwenen geldbedrag’ in de hoofdzaak, verbeurd wordt verklaard;
  • subsidiair het wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen, gelet op de pondsgewijze verdeling over de betrokkene, medebetrokkene [medeverdachte 1] en medebetrokkene [medeverdachte 2] , op een bedrag van € 67.500,00 en vervolgens aan de betrokkene de verplichting zal opleggen om dat bedrag aan de Staat der Nederlanden te betalen;
  • meer subsidiair het wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen, gelet op de pondsgewijze verdeling over de betrokkene en medebetrokkene [medeverdachte 1] en indien het wederrechtelijk verkregen voordeel van medebetrokkene [medeverdachte 2] op een bedrag van € 1.000,00 wordt geschat, op een bedrag van € 100.750,00 en vervolgens aan de betrokkene de verplichting zal opleggen om dat bedrag aan de Staat der Nederlanden te betalen.
Door de verdediging is primair bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de betrokkene in de hoofdzaak als verdachte volledig moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de ontnemingsvordering afgewezen dient te worden. Meer subsidiair heeft de verdediging bepleit het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat aanzienlijk te matigen en de berekening te laten plaatsvinden, rekening houdend met de productie-, inkoop- en verkoopprijs van xtc-pillen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Bij arrest van dit hof van 26 juli 2024 in de onderliggende strafzaak met parketnummer
20-002203-17 is betrokkene ter zake van ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft bewezen geacht – kort samengevat – dat hij op 8 april 2014 samen met anderen ongeveer 65,65 kilogram van een materiaal bevattende MDMA heeft verkocht. Het totale geldbedrag, te weten € 202.500,00 dat bij de pseudokoop op 8 april 2014 door de kopers is overhandigd, is in de strafzaken tegen betrokkene en zijn medebetrokkenen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] overeenkomstig de toepasselijke bepalingen voor verbeurdverklaring verbeurdverklaard.
Gelet op het voorgaande wijst het hof, conform het primaire verzoek van de advocaat-generaal, de vordering af.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst af de vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel tot het in die vordering genoemde bedrag.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 26 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.