ECLI:NL:GHSHE:2024:2422

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
20-001155-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbeurdverklaring van geldbedrag bij pseudokoop en afwijzing ontnemingsvordering

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een ontnemingsvordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het hof het geldbedrag dat bij een pseudokoop op 8 april 2024 door de kopers is overhandigd, verbeurd heeft verklaard. De rechtbank had eerder het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 27.500,00 en de betrokkene verplicht tot betaling van dit bedrag aan de Staat. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de betrokkene. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zal vernietigen. De betrokkene heeft betoogd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 27.500,00 vastgesteld kan worden, minus het bedrag dat verbeurd wordt verklaard. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het zich niet kon verenigen met de eerdere beslissing.

In een eerdere strafzaak is de betrokkene veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof heeft vastgesteld dat bij de pseudokoop op 8 april 2014 een bedrag van € 202.500,00 is overhandigd, dat verbeurd is verklaard. Gezien deze feiten heeft het hof de ontnemingsvordering afgewezen, conform het primaire verzoek van de advocaat-generaal.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001155-20 (OWV)
Uitspraak : 26 juli 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 26 mei 2020 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-993202-14 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 27.500,00 en is aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag, minus het bedrag dat bij onherroepelijke uitspraak in de hoofdzaak onder de betrokkene verbeurd is verklaard, aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De duur van de te vorderen gijzeling is daarbij bepaald op ten hoogste 172 dagen.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek van de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de beslissing waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • de vordering primair zal afwijzen, indien en voor zover het hof beslist dat het ‘verdwenen geldbedrag’ in de hoofdzaak, verbeurd wordt verklaard;
  • subsidiair het wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen op een bedrag van € 202.500,00 minus het bedrag dat het hof verbeurd zal verklaren en vervolgens aan de betrokkene de verplichting zal opleggen om dat bedrag aan de Staat der Nederlanden te betalen, indien het hof van oordeel is dat de betrokkene de enige is die wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten;
  • meer subsidiair het wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen, gelet op de pondsgewijze verdeling over de betrokkene en medebetrokkenen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , op een bedrag van € 67.500,00 en vervolgens aan de betrokkene de verplichting zal opleggen om dat bedrag aan de Staat der Nederlanden te betalen;
  • meest subsidiair het wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen, gelet op de pondsgewijze verdeling over de betrokkene en medebetrokkene [medeverdachte 2] , op een bedrag van € 101.250,00 en vervolgens aan de betrokkene de verplichting zal opleggen om dat bedrag aan de Staat der Nederlanden te betalen.
Van de zijde van de betrokkene is bepleit dat het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld kan worden op een bedrag van € 27.500,00 minus het bedrag dat het hof verbeurd zal verklaren.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Bij arrest van dit hof van 26 juli 2024 in de onderliggende strafzaak met parketnummer
20-002323-17 is betrokkene ter zake van ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft bewezen geacht – kort samengevat – dat hij op 8 april 2014 met anderen ongeveer 65,65 kilogram van een materiaal bevattende MDMA buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Het totale geldbedrag, te weten € 202.500,00 dat bij de pseudokoop op 8 april 2014 door de kopers is overhandigd, is in de strafzaken tegen betrokkene en zijn medebetrokkenen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] overeenkomstig de toepasselijke bepalingen voor verbeurdverklaring verbeurdverklaard.
Gelet op het voorgaande wijst het hof, conform het primaire verzoek van de advocaat-generaal, de vordering af.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst af de vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel tot het in die vordering genoemde bedrag.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 26 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.