In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een ontnemingsvordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het hof het geldbedrag dat bij een pseudokoop op 8 april 2024 door de kopers is overhandigd, verbeurd heeft verklaard. De rechtbank had eerder het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 27.500,00 en de betrokkene verplicht tot betaling van dit bedrag aan de Staat. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de betrokkene. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zal vernietigen. De betrokkene heeft betoogd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 27.500,00 vastgesteld kan worden, minus het bedrag dat verbeurd wordt verklaard. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het zich niet kon verenigen met de eerdere beslissing.
In een eerdere strafzaak is de betrokkene veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof heeft vastgesteld dat bij de pseudokoop op 8 april 2014 een bedrag van € 202.500,00 is overhandigd, dat verbeurd is verklaard. Gezien deze feiten heeft het hof de ontnemingsvordering afgewezen, conform het primaire verzoek van de advocaat-generaal.