ECLI:NL:GHSHE:2024:2414

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
20-000616-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake doodslag en poging tot doodslag met beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte was ontslagen van alle rechtsvervolging voor doodslag en poging tot doodslag. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De advocaat-generaal stelde dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt, omdat hij zich verdedigde tegen een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding door twee mannen die hem met stokken en een bierflesje aanvielen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij zich moest verdedigen. Het hof heeft vastgesteld dat de letsels bij de slachtoffers zijn ontstaan door perforatie met een scherp voorwerp, maar kon niet met zekerheid vaststellen of dit een mes of een glasscherf was. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de feiten niet strafbaar zijn en dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, met uitzondering van de beslissing dat deze vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht, wat door het hof is vernietigd. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep in zoverre vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000616-23
Uitspraak : 24 juli 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 16 februari 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-173294-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van doodslag (feit 1 primair) en poging tot doodslag (feit 2 primair) ontslagen van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte en de door de advocaat van de benadeelde partijen naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ter zake van doodslag (feit 1 primair) en poging tot doodslag (feit 2 primair) dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en zal dit bevestigen, met uitzondering van de bewezenverklaring en de beslissing dat de vorderingen van de benadeelde partijen bij de burgerlijk rechter kunnen worden aangebracht. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Verder komt het hof tot de volgende aanvullingen en verbeteringen van gronden:
- Ten aanzien van de bewijsmiddelen:
De bewijsmiddelen worden vervangen door de bewijsmiddelen zoals deze in geval van cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
- Ten aanzien van de bewijsoverweging:
o Het hof vervangt de bewijsoverweging onder het kopje “
Door welke persoon en met welk voorwerp is gestoken?” en “
Tussenconclusie” op pagina 4 en 5 van het vonnis door onderstaande bewijsoverweging:
Het hof ziet zich gesteld voor de vragen of de verdachte en/of de medeverdachte [medeverdachte] de mannen heeft/hebben gestoken en zo ja, met welk(e) voorwerp(en) is gestoken.
Gebleken is dat het tweede moment van confrontatie dat zich afspeelde tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de verdachte, plaatsvond ter hoogte van de woning met [adres 2] . Dit leidt het hof af uit de verklaringen van de verdachten en de getuigen en het aangetroffen bloedspoor vanaf die plek tot op de hoek van de [adres 3] waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (zwaar-)gewond nabij een bloedpoel zijn aangetroffen. De medeverdachte was na de eerste confrontatie weggelopen en nog niet teruggekeerd toen de tweede confrontatie plaatsvond, zoals volgt uit zijn eigen verklaring en de verklaring van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Het hof gaat er dan ook vanuit dat niet de medeverdachte [medeverdachte] , maar de verdachte de mannen op die plek heeft gestoken.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat met een mes is gestoken, gelet op de verklaring van aangever [slachtoffer 2] en op basis van de conclusies uit het forensisch onderzoek dat de aard van het letsel bij de slachtoffers – diepe steekverwondingen, die met kracht zijn toegebracht - niet past bij het maken van zwaaiende en snijdende bewegingen met een glasscherf. Ook het feit dat verdachte, afgezien van een snee in zijn vinger, geen letsel heeft aan zijn handen en er geen glasscherven op de plek van het steken zijn aangetroffen, ondersteunt de conclusie dat verdachte met een mes moet hebben gestoken, aldus de advocaat-generaal.
De verdediging gaat uit van het steken met een glasscherf en heeft daarvoor aangevoerd dat de verdachte heeft verklaard dat hij, terwijl hij tegen de muur op de grond zat, een scherf van een kapotte bierfles van de grond heeft gepakt en dat hij daarmee zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het been van één van de mannen, om zich te verdedigen tegen hun aanval waarbij hij met stokken op zijn hoofd werd geslagen. Tevens zegt hij met de glasscherf een snijdende beweging te hebben gemaakt met als gevolg dat hij de andere man in de buikstreek raakte. Voorts heeft getuige [getuige 1] geen mes gezien en werd op en rond de plaats delict ter hoogte van [adres 2] door de politie geen mes aangetroffen, maar wel glasscherven van gebroken bierflesjes (volgens verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ).
Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de letsels bij de mannen zijn toegebracht met gebruikmaking van een mes of een glasscherf. Dat laat onverlet dat de forensisch geneeskundige ten aanzien van [slachtoffer 2] heeft geconcludeerd dat het letsel past bij een steekwond met een plat, scherp voorwerp, bijvoorbeeld een mes en dat door de patholoog ten aanzien van [slachtoffer 1] is geconcludeerd dat de steekletsels A, B, C, E en F bij leven zijn ontstaan als gevolg van scherprandig perforerend geweld (anders dan in het kader van medisch handelen ontstaan). Nu deze conclusies worden gedragen door de uitgebreide bevindingen van de forensisch geneeskundige en de patholoog, neemt het hof die over. Het hof acht op grond daarvan bewezen dat de letsels zijn ontstaan door perforatie (steken en/of snijden) van enig scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp, waarbij niet uit te sluiten is dat dit is gebeurd met behulp van een mes of een glasscherf dat niet bij het opsporingsonderzoek is aangetroffen.
o Het hof vervangt in de bewijsoverweging het woord “glasscherf” respectievelijk “scherf” onder het kopje “
(Voorwaardelijk) opzet?” op pagina 5 van het vonnis telkens door “scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp”.
- Ten aanzien van de strafbaarheid van het feit:
o Het hof wijzigt de overweging onder “5. De strafbaarheid van het feit” op pagina 6 van het vonnis op diverse onderdelen, zodat deze als volgt komt te luiden:
Op grond van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan een beroep op noodweer worden gehonoreerd als aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte is geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden volgens vaste jurisprudentie mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Uit hetgeen hierboven onder 4.2.3 is overwogen, blijkt dat er naar het oordeel van het hof sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding toen de mannen met stokken en (een) bierflesje(s) op verdachte gingen inslaan en verdachte door het slaan met een bierflesje een flinke hoofdwond opliep die hevig bloedde. Verdachte mocht zich daartegen verdedigen. Op dat moment vreesde hij immers voor zijn leven. Hij zocht een middel om zich te kunnen verdedigen. Zoals hiervoor is overwogen, gaat het hof er vanuit dat de verdachte een scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp voorhanden heeft gehad, waarbij niet kan worden uitgesloten dat dit een mes of een glasscherf was. Gelet op zijn zittende/liggende houding, de muur achter hem en de mannen voor en/of naast hem die op hem insloegen, had verdachte op dat moment weinig andere reële mogelijkheden dan zich te verweren met voornoemd voorwerp. Weglopen was in zijn positie ook geen optie. Het door verdachte gekozen middel was onder die omstandigheden dan ook proportioneel en subsidiair, mede gezien de mate en de middelen van geweld die door de mannen tegen verdachte werden gebruikt.
Het hof oordeelt gelet op het voorgaande dat aan verdachte een beroep op noodweer toekomt. Het hof komt daarom tot de conclusie dat de feiten niet strafbaar zijn en dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht heeft het hof niet gebracht tot andere overwegingen en beslissingen ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zodat het hof deze feiten overeenkomstig de gronden in het vonnis, na voormelde verbeteringen en aanvullingen daarvan, bewezen acht zoals hierna vermeld.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 27 mei 2017 te Tilburg [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
meermalen:
- met een scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp in de buik(streek) en het been te steken en/of te snijden;
2.
hij op 27 mei 2017 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven
- met een scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp in de buik(streek) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] hebben in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partijen zijn in deze vorderingen bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard, waarbij is bepaald dat de vorderingen bij de burgerlijk rechter kunnen worden aangebracht.
Op grond van de artikelen 51f en 361, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gelden voor de vordering van de benadeelde partij de volgende ontvankelijkheidsvereisten:
an verdachte moet een straf of maatregel worden opgelegd of artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) moet worden toegepast;
de schade moet een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit of een ad informandum gevoegd feit;
Wordt aan één van de hiervoor genoemde wettelijke vereisten voor ontvankelijkheid niet voldaan of vormt de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces, zoals in lid 3 van artikel 361 Sv is bepaald, dan zal de strafrechter de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk moeten verklaren. Echter, enkel in dat laatste geval schrijft de wet voor dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Nu die situatie zich niet voordoet in onderhavige zaak, zal het hof de beslissing dat de benadeelde partijen de vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen vernietigen, zodat enkel de niet-ontvankelijkverklaring van de vorderingen van de benadeelde partijen blijft staan.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de bewezenverklaring en de beslissing dat de vorderingen van de benadeelde partijen bij de burgerlijk rechter kunnen worden aangebracht en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. G.C. Bos en mr. A. Muller, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H.M. van Gennip, griffier,
en op 24 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Bos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.