In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte was ontslagen van alle rechtsvervolging voor doodslag en poging tot doodslag. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De advocaat-generaal stelde dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt, omdat hij zich verdedigde tegen een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding door twee mannen die hem met stokken en een bierflesje aanvielen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij zich moest verdedigen. Het hof heeft vastgesteld dat de letsels bij de slachtoffers zijn ontstaan door perforatie met een scherp voorwerp, maar kon niet met zekerheid vaststellen of dit een mes of een glasscherf was. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de feiten niet strafbaar zijn en dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, met uitzondering van de beslissing dat deze vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht, wat door het hof is vernietigd. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep in zoverre vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten.