ECLI:NL:GHSHE:2024:2412

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
20-002135-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met verbreking

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, dat op 11 juli 2023 was gewezen. De verdachte, geboren in 1979, was eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en had een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal, waarbij hij zich toegang tot de plaats van het misdrijf had verschaft door middel van verbreking. De verdachte had op 10 september 2020 in Thorn een laptop weggenomen die toebehoorde aan een ander. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter, omdat deze niet voldeed aan de motiveringsvoorschriften. Het hof achtte de diefstal wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van twee weken op, waarvan één week voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de eerste aanleg, wat leidde tot een aangepaste straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002135-23
Uitspraak : 8 maart 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 11 juli 2023, in de strafzaak met parketnummer 03-229217-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, met parketnummer 09-044783-20, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
thans uit anderen hoofde verblijvende [verblijfplaats] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking’, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, waarvan 1 week voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de politierechter ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 09-044783-20 gelast dat de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken geheel ten uitvoer zal worden gelegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, en dat het hof, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 09-044783-20 geheel toegewezen dient te worden, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
De raadsman van de verdachte heeft een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 september 2020 te Thorn, gemeente Maasgouw tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een laptop, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 september 2020 te Thorn, gemeente Maasgouw, een laptop, die geheel aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Ter zake van het bewezenverklaarde volstaat het hof, gelet op de bekennende verklaring van de verdachte, met de volgende opgave van de bewijsmiddelen conform artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering:
  • het proces-verbaal van aangifte d.d. 10 september 2020 opgesteld door verbalisant [verbalisant] , hoofdagent van politie Eenheid Limburg met proces-verbaalnummer PL2300-2020145699-3, doorgenummerde dossierpagina’s 4 t/m 6;
  • de bekennende verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep en opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 23 februari 2024.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal van een laptop. Winkeldiefstal is een delict dat hinder, schade en ergernis veroorzaakt voor de gedupeerde ondernemer. De verdachte heeft kennelijk enkel en alleen gehandeld vanuit het oogpunt van eigen bevoordeling en heeft er blijk van gegeven weinig respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof eveneens gelet op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 januari 2024, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Het hof acht het zorgelijk dat deze eerdere veroordelingen de verdachte er niet van hebben weerhouden wederom een soortgelijk delict te plegen. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken.
Alles overziend is het hof, mede gelet op de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van de verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden. Immers is de verdachte op 10 september 2020 in verzekering gesteld, terwijl de politierechter op 11 juli 2023 – en derhalve niet binnen twee jaren na de inverzekeringstelling – vonnis wijst. De redelijke termijn in eerste aanleg is hierdoor met circa 10 maanden overschreden, terwijl dit niet aan de verdachte valt toe te rekenen. Naar het oordeel van het hof zijn er geen bijzondere omstandigheden aanwezig die deze overschrijding rechtvaardigen. Het hof zal daarom aan die overschrijding consequenties verbinden.
Zoals overwogen, zou zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met aftrek van voorarrest, passend en geboden zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof een gevangenisstraf voor de duur 2 weken, waarvan 1 week voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en met aftrek van voorarrest, opleggen.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Limburg heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 21 februari 2020 onder parketnummer 09-044783-20 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden gelast, omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) week, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 21 februari 2020, met parketnummer 09-044783-20, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Aldus gewezen door:
mr. drs. M.C.C. van de Schepop, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. S.H.C. Merkx, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 8 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.