6.3.Het hof gaat uit van de volgende feiten. Voorts staan nog enkele andere feiten van na het bestreden vonnis vast.
a. a) Op 19 oktober 2020 is [geïntimeerde] gestart met bouwwerkzaamheden in opdracht van [appellant] aan de woning van [appellant] gelegen aan [adres] te [plaats] . [geïntimeerde] heeft zijn werkzaamheden op verschillende momenten aan [appellant] gefactureerd.
b) De eerste facturen zijn door [appellant] betaald. De facturen 05 en 08 van respectievelijk 17 maart 2021 voor een bedrag van € 7.682,29 en 16 april 2021 voor een bedrag van € 3.869,58 heeft [appellant] onbetaald gelaten.
c) In de week van 12 april 2021 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] te kennen gegeven dat [geïntimeerde] zijn werkzaamheden niet meer mag afmaken.
d) Op 20 september 2021 heeft een onderzoek door een deskundige van ZNEB plaatsgevonden. Bij het onderzoek waren zowel [appellant] als [geïntimeerde] en diens gemachtigde aanwezig. De deskundige van ZNEB heeft op 6 januari 2022 een rapport uitgebracht.
e) Bij brief van 25 april 2022 heeft [appellant] schriftelijk aan [geïntimeerde] verzocht om binnen twee weken na dagtekening van die brief te laten weten of hij bereid is de volgens [appellant] gebleken gebreken te herstellen en deze binnen vijf weken na dagtekening van de brief te herstellen.
f) Bij e-mailbericht van 2 mei 2022 heeft [geïntimeerde] laten weten dat hij bereid is tot herstelwerkzaamheden ten aanzien van het metselwerk aan de achtergevel en de afwerking van de dakkappellen, op voorwaarde dat de facturen 05 en 08 worden betaald.
g) Bij e-mailbericht van 13 mei 2022 heeft [appellant] laten weten dat hij de verbintenis tot nakoming wenst om te zetten in een vordering tot vervangende schadevergoeding.
h) Omstreeks 15 juni 2022 heeft [appellant] nieuwe gebreken ontdekt aan de staalconstructie. Omstreeks 1 juli 2022 heeft [appellant] nieuwe gebreken aan de dakkapel ontdekt. Bij brieven van 15 juni 2022 en 1 juli 2022 heeft [appellant] schriftelijk aan [geïntimeerde] verzocht om binnen vijf dagen na dagtekening van de brieven te laten weten of hij bereid is de volgens [appellant] gebleken gebreken te herstellen en deze binnen respectievelijk drie en twee weken na dagtekening van de brief te herstellen.
i. i) Bij brief van 8 juli 2022 laat [geïntimeerde] weten dat hij niet over zal gaan tot herstel omdat de overeenkomst door [appellant] in de week van 12 april 2021 is opgezegd, [appellant] in verzuim is en [geïntimeerde] de gestelde gebreken betwist dan wel hem niet kunnen worden toegerekend.
j) Eind 2022 ontdekt [appellant] dat een ijzeren latei te hoog in de muur is geplaatst. Bij brief van 5 januari 2023 heeft [appellant] [geïntimeerde] verzocht dit te herstellen.
k) Bij e-mailbericht van 10 januari 2023 heeft [geïntimeerde] het bestaan van het door [appellant] gestelde gebrek betwist en herhaalt [geïntimeerde] dat [appellant] de overeenkomst heeft opgezegd.
De procedure bij de rechtbank
6.4.1.In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] dat de kantonrechter, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] veroordeelt tot betaling van:
A. € 11.551,87 aan hoofdsom;
B. de wettelijke rente over een bedrag van € 7.682,29, primair vanaf 19 maart 2021, subsidiair vanaf 7 mei 2021 en meer subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
C. de wettelijke rente over een bedrag van € 3.869,58, primair vanaf 18 april 2021, subsidiair vanaf 7 mei 2021 en meer subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
D. € 890,52 aan buitengerechtelijke incassokosten;
E. de proceskosten.
6.4.2.[geïntimeerde] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij in opdracht en voor rekening van [appellant] werkzaamheden heeft verricht. Voor die werkzaamheden heeft [geïntimeerde] facturen gestuurd. [appellant] heeft de laatste twee facturen 05 en 08, te weten de factuur van 17 maart 2021 en de factuur van 16 april 2021, ondanks aanmaning onbetaald gelaten.
6.4.3.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
[appellant] heeft een eis in reconventie ingesteld en vordert, na eiswijziging, dat de kantonrechter, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(i) voor recht verklaart dat [geïntimeerde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens [appellant] ;
(ii) [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 31.138,26 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van de eis in reconventie tot aan de dag van de algehele voldoening;
(iii) [geïntimeerde] veroordeelt in de proceskosten en de nakosten met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na dagtekening van het vonnis.
6.4.4.[appellant] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat het door [geïntimeerde] geleverde werk op diverse punten niet aan de eisen van goed en deugdelijk werk voldoet. Dit blijkt uit het rapport van ZNEB van 6 januari 2022, zodat vaststaat dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in zijn verplichtingen. [appellant] heeft daardoor schade geleden en er is sprake van verzuim.
6.4.5.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.4.6.In het tussenvonnis van 18 augustus 2021 heeft de kantonrechter een mondelinge behandeling gelast op 17 januari 2022.
6.4.7.In het eindvonnis van 2 maart 2022 heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van [appellant] . De vorderingen van [appellant] in reconventie heeft de kantonrechter eveneens afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van [geïntimeerde] .
De procedure in hoger beroep