ECLI:NL:GHSHE:2024:2407

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
200.341.833_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 351 Rv in geschil over huurkorting en ontruiming van gehuurde woonruimte

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 juli 2024, betreft het een hoger beroep van Stichting Woonpartners tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant. Het geschil draait om de vraag of Woonpartners gehouden is om een bodemprocedure te starten tegen de bewoners van een gehuurde woning, die overlast zouden hebben veroorzaakt aan de geïntimeerde. De kantonrechter had Woonpartners veroordeeld om binnen 30 dagen een dagvaarding uit te brengen tegen de huurders, de huurprijs met 30% te verlagen en de proceskosten te vergoeden. Woonpartners heeft in hoger beroep een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de huurkorting ingediend, welke door het hof is beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter de uitvoerbaarheid bij voorraad niet gemotiveerd heeft, en heeft de belangen van partijen afgewogen. Het hof heeft besloten de tenuitvoerlegging van de huurkorting te schorsen met ingang van 1 mei 2024, omdat Woonpartners voldoende actie heeft ondernomen om de overlast te verhelpen. De beslissing over de proceskosten in het incident is aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak is verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van de geïntimeerde, met aanhouding van verdere beslissingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.341.833/01
arrest van 23 juli 2024
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv in de zaak van
Stichting Woonpartners,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. B. Poort te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. R. Janssen te Helmond,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 mei 2024 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 22 februari 2024, hersteld bij vonnis van 28 maart 2024, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen appellante – Woonpartners – als gedaagde en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9752007 \ CV EXPL 22-1785)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding in hoger beroep met grieven tevens houdende incident ex 351 Rv.
Nadat [geïntimeerde] in de gelegenheid is gesteld om een antwoordconclusie in het incident te nemen, heeft zij deze niet genomen.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
De kern van het geschil gaat om de vraag of de bewoners van de woonruimte staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: het gehuurde) overlast aan [geïntimeerde] hebben veroorzaakt en Woonpartners gehouden is tot het starten van een bodemprocedure tegen de bewoners van het gehuurde strekkende tot ontbinding en ontruiming alsook tot betaling van huurkorting aan [geïntimeerde] .
3.2.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis Woonpartners veroordeeld:
a. om binnen 30 dagen na betekening van het bestreden vonnis een dagvaarding in een civiele bodemprocedure uit te brengen tegen de huurders/bewoners wonende in het gehuurde, strekkende tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, op verbeurte van een dwangsom;
b. tot verlaging van de huurprijs met 30% met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2021 tot aan de datum waarop het gebrek is hersteld;
c. in de proceskosten.
De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3.
Woonpartners is van het bestreden vonnis in hoger beroep gegaan en heeft in de dagvaarding in hoger beroep een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring opgeworpen, enkel ten aanzien van de toegewezen huurkorting vanaf 1 april 2024.
[geïntimeerde] heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering in het incident.
3.4.
Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging (artikel 351 Rv) heeft op grond van HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 het volgende te gelden.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.5.
De kantonrechter heeft de beslissing om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren niet gemotiveerd. Het komt dus aan op een afweging van de belangen van partijen (zie de hiervoor onder 3.3. sub a en b genoemde maatstaven). Daarbij dient uit te worden gegaan van de in het bestreden vonnis gegeven beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen.
3.6.
Woonpartners voert diverse argumenten aan waarom de tenuitvoerlegging van de huurkorting per 1 april 2024 dient te worden geschorst. Zij voert onder andere aan dat zij is veroordeeld om de bewoners van het gehuurde te dagvaarden. Hieraan heeft zij volgens haar stelling en de bijgevoegde dagvaarding (productie 64) voldaan door de bewoners van het gehuurde op 3 april 2024 te dagvaarden tegen de zitting van 11 april 2024.
Nu Woonpartners het gebrek heeft hersteld doordat zij voldoende actie heeft ondernomen in reactie op de overlast, heeft Woonpartners in zoverre geen belang meer bij schorsing omdat [geïntimeerde] geen recht meer heeft op de korting. Gelet op het niet door [geïntimeerde] weersproken restitutierisico zal het hof de tenuitvoerlegging van het vonnis voor het gedeelte van de huurkorting schorsen met ingang van de eerste maand na de dagvaarding van de bewoners van het gehuurde, dus met ingang van 1 mei 2024.
Gelet hierop behoeven de andere door Woonpartners voor schorsing aangevoerde argumenten geen beoordeling.
3.7.
De beslissing over de proceskosten in het incident zal het hof aanhouden tot aan de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.8.
Het hof verwijst de zaak naar de rol voor memorie van antwoord (ambtshalve peremptoir) aan de zijde van [geïntimeerde] . Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
schorst de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis enkel voor zover deze ziet op de veroordeling van de huurkorting vanaf 1 mei 2024;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 13 augustus 2024 (AP) voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 juli 2024.
griffier rolraadsheer