Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde] ,wonende te [woonplaats] ,
zij die verblijven in de onroerende zaak of een gedeelte daarvan, gelegen te ( [postcode] ) [plaats] aan [adres 1] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 10800844 / CV EXPL 23-7027)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven, eiswijziging en producties 17 tot en met 19;
- het tegen [geïntimeerden] verleende verstek.
3.De beoordeling
- a. [geïntimeerde] heeft volgens de gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP) van 29 september 2015 tot 25 mei 2016 gewoond in een door Woonbedrijf aan een derde verhuurde woning aan [adres 2] te [plaats] . [geïntimeerde] was een van de illegale onderhuurders in deze woning, en heeft de woning verlaten na een sommatie van Woonbedrijf aan de huurder van die woning.
- b. Bij huurovereenkomst van 13 maart 2017 heeft Woonbedrijf aan [geïntimeerde] de woning aan [adres 1] te [plaats] verhuurd. De woning is een appartement in een appartementencomplex. Ten tijde van het kort geding bij de kantonrechter bedroeg de maandelijkse huurprijs € 304,74.
- c. Artikel 2 van de huurovereenkomst luidt als volgt:
- e. Woonbedrijf heeft sinds juli 2022 meerdere keren geprobeerd met [geïntimeerde] contact te krijgen over het plaatsen van de wettelijke verplichte rookmelders in de huurwoning. Het is Woonbedrijf niet gelukt om de medewerking van [geïntimeerde] te verkrijgen. Woonbedrijf heeft [geïntimeerde] in verband daarmee een sommatie gestuurd op 25 juli 2023.
- f. Op 3 november 2023 heeft Woonbedrijf een rapportage met betrekking tot de woning ontvangen van de politie, Eenheid Oost-Brabant. In deze rapportage staat onder meer het volgende:
[persoon 1] , geboren op [geboortedatum 1] -1977
[persoon 2] , geboren op [geboortedatum 2] -1998
[geïntimeerde] , geboren op [geboortedatum 3] -1994
[persoon 3] , geboren op [geboortedatum 4] -1999
- [naam 2] , van 12 februari 2018 tot 15 augustus 2019;
- [naam 3] , van 7 januari 2019 tot 16 juli 2019;
- [naam 4] , van 21 oktober 2019 tot 2 december 2019;
- [naam 5] , van 16 juli 2020 tot 24 december 2021;
- [naam 6] , van 26 juli 2020 tot 9 oktober 2020.
- h. Woonbedrijf heeft naar aanleiding van de bovenstaande constateringen een buurtonderzoek gedaan. Daarbij is gebleken dat omwonenden terughoudend zijn met het verklaren over de situatie in en bij de woning. Het onderzoek heeft wel een schriftelijke verklaring opgeleverd van een omwonende die om veiligheidsredenen wenst dat zijn persoonsgegevens niet bekend worden gemaakt aan [geïntimeerde] . In die verklaring staat het volgende:
- Er kwamen s ‘nachts diverse personen in de woning met veel kabaal
- In het weekend leek het of ze verder gingen feesten als de kroegen dicht gingen.
- Veel verloop van vreemden mensen die allemaal toegang hadden met een sleutel van de woning.
- Er stond geregeld afval op en rond het appartement/trappengat.
- i. Volgens artikel 4.4 van de huurovereenkomst moet [geïntimeerde] de maandelijkse huurprijs bij vooruitbetaling voldoen, vóór de eerste dag van de betreffende maand. Van de 80 huurtermijnen die zijn verstreken tussen de aanvang van de huur en het uitbrengen van de inleidende dagvaarding in de onderhavige kortgedingprocedure heeft [geïntimeerde] er slechts 12 tijdig voldaan. Woonbedrijf heeft [geïntimeerde] herhaaldelijk sommaties gestuurd ter zake huurachterstanden.
- j. Volgens het door Woonbedrijf als productie 10 bij de inleidende dagvaarding overgelegde betalingsoverzicht bedroeg de huurachterstand van [geïntimeerde] begin november 2023 € 1.218,80, hetgeen gelet op de toen geldende huurprijs van € 304,74 afgerond neerkomt op een huurachterstand van vier maanden.
- k. Daarna heeft [geïntimeerde] diverse extra betalingen aan Woonbedrijf gedaan. Daardoor bedroeg de huurachterstand ten tijde van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter in deze kortgedingprocedure op 11 januari 2024 € 723,54, dus minder dan 2,5 maand.
- l. Nadien heeft [geïntimeerde] nog meer extra betalingen voldaan, waardoor de huurachterstand ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding in hoger beroep op 21 februari 2024 geheel was ingelopen.
- m. Woonbedrijf heeft [geïntimeerden] niet alleen in dit kort geding betrokken, maar hen ook in een bodemprocedure gedagvaard. In die bodemprocedure (zaaknummer 10829756 CV EXPL 23-7573) vordert Woonbedrijf ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. [geïntimeerde] heeft in de bodemprocedure op 7 december 2023 mondeling geantwoord. Het is op dit moment aan het hof niet duidelijk wat de stand van zaken in die bodemprocedure is.
- I. veroordeling van [geïntimeerden] om het pand aan [adres 1] te [plaats] te ontruimen en ontruimd te houden;
- II. veroordeling van [geïntimeerde] om aan Woonbedrijf € 1.218,80 aan huurachterstand tot en met november 2023 te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente;
- III. veroordeling van [geïntimeerde] om aan Woonbedrijf de per maand verschuldigde huurpenningen te betalen, gerekend vanaf december 2023 tot aan het tijdstip waarop daadwerkelijk tot ontruiming is overgegaan, vermeerderd met wettelijke rente;
- Bij beoordeling van een vordering tot ontruiming van een huurwoning in kort geding moet grote terughoudendheid worden betracht (rov. 5.1).
- De vordering tot ontruiming is gebaseerd op een melding aan de politie van één incident. Er is niet gesteld of gebleken dat zich naderhand nog incidenten in/om de woning hebben afgespeeld. Daarom rijst de vraag in hoeverre Woonbedrijf spoedeisend belang heeft bij haar vordering (rov. 5.3).
- Er kan niet zonder meer worden uitgegaan van de stellingen van Woonbedrijf over onderverhuur van de woning althans over het beschikbaar stellen van de woning aan derden, aangezien die stellingen door [geïntimeerde] gemotiveerd zijn weersproken. Het is daarom onvoldoende aannemelijk dat [geïntimeerde] zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst niet is nagekomen (rov. 5.4).
- Verder is niet gebleken dat sprake is van een ernstige en structurele betalingsachterstand. De achterstand van ruim twee maanden waar begin januari 2024 sprake van was, vormt in een bodemprocedure geen aanleiding om direct tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning over te gaan (rov. 5.5).
- De door Woonbedrijf jegens [geïntimeerde] gevorderde veroordeling tot ontruiming wordt om bovenstaande redenen afgewezen (rov. 5.6).
- Woonbedrijf heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er onbekenden in de woning verblijven. De vordering tot ontruiming voor zover gericht tegen de anderen wordt daarom bij gebrek aan belang afgewezen (rov. 5.7).
- De gevorderde veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de huurachterstand betreft een geldvordering in kort geding waarbij Woonbedrijf onvoldoende spoedeisend belang heeft omdat [geïntimeerde] al bezig is met het inlopen van die achterstand (rov. 5.8).
- veroordeling van [geïntimeerde] om aan Woonbedrijf € 1.218,80 aan huurachterstand tot en met november 2023 te betalen;
- veroordeling van [geïntimeerde] om aan Woonbedrijf de per maand verschuldigde huurpenningen te betalen.
- de vordering tot ontruiming is gebaseerd op een melding aan de politie van één incident, en dat daarom de vraag rijst in hoeverre Woonbedrijf spoedeisend belang heeft bij haar vordering (rov. 5.3);
- niet zonder meer kan worden uitgegaan van de door [geïntimeerde] gemotiveerd weersproken stellingen van Woonbedrijf over onderverhuur van de woning althans over het beschikbaar stellen van de woning aan derden, zodat onvoldoende aannemelijk is dat [geïntimeerde] zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst niet is nagekomen (rov. 5.4).
- Op 29 oktober 2023 kreeg de politie een melding van een vrouw die bij de door [geïntimeerde] gehuurde woning een conflict had met haar huisbaas. Volgens de melding mocht zij van haar huisbaas niet haar spullen uit de woning halen, terwijl in de woning ook haar verblijfsdocument lag. Zij meldde aan de politie dat zij geld moest betalen aan de huisbaas om haar spullen terug te krijgen, terwijl ze altijd de huur had betaald. Volgens de melding van de vrouw zijn haar spullen van haar afgepakt en zou zij die niet terugkrijgen zonder een hoog bedrag te betalen.
- De politie is vervolgens (naar het hof begrijpt: op 29 oktober 2023) naar de woning gegaan en heeft bij de woning gesproken met de meldster en met een andere vrouw. Beiden deelden mee dat zij sinds drie maanden in de woning woonden, en dat zij die op 7 november zouden moeten verlaten. De vrouwen deelden voorts mee dat zij contant € 1.000,-- per maand aan huur betaalden, dat zij geen huurcontract hadden en dat zij beiden werkzaam waren op [het plein ] te [plaats] , hetgeen een plein is waar prostitutie wordt gefaciliteerd. De vrouwen vertelden verder aan de politie dat zij op 28 oktober 2023 uit de woning werden gezet door ene [voornaam] en vier andere grote mannen, en dat ze hun spullen alleen mochten pakken als ze € 1.500,-- zouden betalen. De vrouwen zeiden om die reden de nacht te hebben doorgebracht op hun werk op [het plein ] .
- De politie heeft tevens (naar het hof begrijpt: eveneens op 29 oktober 2023) gesproken met een omwonende, die het relaas van de twee vrouwen grotendeels bevestigde. De omwonende vertelde dat hij “gisteravond” (hof: 28 oktober 2023) alles gehoord had: dat er vier of vijf mannen met een hoop geschreeuw de vrouwen uit hun woning had gezet.
- De omwonende heeft voorts tegen de politie gezegd dat dit al meerdere keren is gebeurd met verschillende vrouwen, en dat hij hier al sinds 2019 meldingen van heeft gemaakt bij de woningbouwvereniging.
- De politie heeft vervolgens na overleg met de hulpofficier van justitie de voordeur laten openen door een slotenopener, zodat de vrouwen hun spullen konden pakken. Ook dit vormt naar het oordeel van het hof een bevestiging van hetgeen de vrouwen hebben gezegd.
- De politie heeft in de woning niets gezien dat er op duidde dat de vier mannen die op dat moment volgens de BRP op dat adres stonden ingeschreven, er daadwerkelijk woonden.
- Volgens de vrouwen had een van de mannen die hen uit de woning hadden gezet, de voornaam [voornaam] . Dat is de voornaam van [geïntimeerde] .
- Volgens het door Woonbedrijf overgelegde uittreksel uit de BPR hebben sinds het aangaan van de huurovereenkomst door [geïntimeerde] , achtereenvolgens meerdere mensen op het adres ingeschreven gestaan. [geïntimeerde] heeft daar, voor zover het de hiervoor in rov. 3.1.2 onder g genoemde personen betreft, geen verklaring of rechtvaardiging voor gegeven.
- In de door Woonbedrijf overgelegde anonieme schriftelijke verklaring van een omwonende (hof: mogelijk de omwonende die ook in de rapportage van de politie is genoemd) is eveneens vermeld dat er vanaf april 2019 diverse personen / gezinnen telkens een tijdje in de woning hebben verbleven, en dat [geïntimeerde] slechts een of twee keer per maand een bezoek aan de woning bracht. Dit sluit tot op zekere hoogte aan bij de gegevens uit de BRP, waaruit blijkt dat er na aanvang van de met [geïntimeerde] gesloten huurovereenkomst al gedurende meerdere jaren verschillende wisselende personen ingeschreven hebben gestaan op het betreffende adres.
- In de schriftelijke verklaring van de omwonende is ook vermeld dat er de laatste maanden 6 personen in de woning woonden: 2 mannen en 4 vrouwen, en dat de vrouwen bijna elke nacht tussen 01.30 uur en 03.00 uur thuis kwamen waardoor de omwonende geregeld wakker werd. Het komt het hof niet onaannemelijk voor dat dit tijdstip van thuiskomst verband hield met de werkzaamheden van de vrouwen op [het plein ] . In zoverre sluit deze schriftelijke verklaring aan op hetgeen is gezegd door de twee vrouwen die in de politierapportage zijn genoemd.
- [geïntimeerde] heeft niet gereageerd op meerdere verzoeken die Woonbedrijf vanaf medio 2022 heeft gedaan ten aanzien van het plaatsen van wettelijk verplichte rookmelders in de woning. Daarmee heeft [geïntimeerde] lange tijd belemmerd dat Woonbedrijf zelf kon vaststellen of sprake was van niet toegestane onderverhuur.
- [geïntimeerde] woont in de woning met zijn twee boers en vader. [geïntimeerde] heeft dat niet aan Woonbedrijf gemeld omdat hij niet wist dat dit moest.
- [geïntimeerde] is in augustus 2023 op vakantie gegaan en heeft toen de sleutel van de woning
- Tijdens de vakantie van [geïntimeerde] heeft [x] contact opgenomen en gevraagd of hij zolang in de woning mocht wonen tijdens de vakantie van [geïntimeerde] . De vader van [geïntimeerde] moest werken en er moest op het kleine broertje van [geïntimeerde] worden gepast.
- [geïntimeerde] heeft zijn huis nooit onderverhuurd aan vrouwen.
- [geïntimeerde] kwam op 23 oktober 2023 terug van vakantie, is toen naar zijn moeder gegaan en pas de volgende dag naar zijn eigen woning gegaan. Toen bleek dat daar vier mannen woonden.
- [geïntimeerde] is vervolgens met vier vrienden gekomen en heeft toen die vier mannen uit de woning gezet.
- Alle spullen van [geïntimeerde] en van zijn broers en zijn vader lagen op dat moment op het balkon. Er lagen matrassen in de kamer. De bank, het fitnessapparaat, de kleding en het bed lagen op het balkon.
- Inmiddels zijn de vader en één van de broers van [geïntimeerde] verhuisd. De andere broer zal ook binnenkort verhuizen.
- [geïntimeerde] heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat hij van augustus tot eind oktober 2023 op vakantie is geweest. Hij heeft niet gesteld waar hij in die periode heeft verbleven en hoe hij daarheen is gereisd. Hij heeft geen reisbescheiden overgelegd zoals vliegtickets, bewijzen van huur van een vakantieverblijf of bewijzen van op een vakantieadres gedane uitgaven.
- De stelling van [geïntimeerde] dat hij tijdens zijn afwezigheid wegens vakantie de sleutel van zijn woning aan een vriend heeft gegeven komt niet logisch over, omdat [geïntimeerde] tevens heeft verklaard dat hij met zijn vader en twee broers in de woning woont. Indien dat zo is, valt niet in te zien waarom [geïntimeerde] de sleutel van de woning aan een vriend moest geven.
- De stelling van [geïntimeerde] dat er op zijn kleine broertje moest worden gepast, valt niet te verenigen met de geboortedata van zijn op het adres ingeschreven familieleden, zoals genoemd in de politierapportage. Het jongste ingeschreven familielid is geboren op [geboortedatum 4] 1999, en was tijdens de gestelde vakantieperiode dus 24 jaar oud. Naar het voorshands oordeel kan dan niet worden gesproken van een klein broertje waarop gepast moet worden.
- [geïntimeerde] heeft van de vriend, aan wie hij de sleutel van de woning zou hebben gegeven, alleen een niet te verifiëren naam genoemd. [geïntimeerde] heeft weliswaar bij zijn mondeling verweer in de bodemprocedure gezegd dat hij alle gegevens van die vriend heeft en bekend kan maken, maar [geïntimeerde] heeft in het geheel geen verifieerbare contactgegevens van die “vriend” genoemd, niet tijdens het verweer in de bodemprocedure, niet tijdens het verweer van 11 januari 2024 in het kort geding bij de kantonrechter, en ook niet in dit hoger beroep.
- [geïntimeerde] heeft in zijn verweer in de bodemprocedure erkend dat hij € 1.500,-- heeft gevraagd aan een vrouw die haar spullen terug vroeg, maar verklaard dat dit verband hield met het feit dat hij na zijn vakantie al zijn spullen op het balkon had aangetroffen. Volgens het verweer in de kortgedingprocedure betrof dit de bank, een fitnessapparaat, kleding en een bed. Woonbedrijf heeft er terecht op gewezen dat dit niet aannemelijk voorkomt aangezien het gehuurde appartement slechts een zeer klein balkon heeft, hetgeen blijkt uit productie 4 bij de inleidende dagvaarding.
- Explootkosten € 129,85
- Griffierecht € 322,--
- Salaris gemachtigde € 793,--
- Explootkosten € 136,17
- Griffierechten € 798,--
- Salaris advocaat € 1.214,-- (1 punt x tarief II)
- Nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
4.De uitspraak
- veroordeelt [geïntimeerden] om binnen veertien dagen na betekening van dit arrest de woning inclusief eventueel bijbehorende berging, gelegen aan [adres 1] te [plaats] , met alle daarin aanwezig goederen voor zover deze laatste niet het eigendom zijn van Woonbedrijf, te ontruimen en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Woonbedrijf te stellen;
- veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk in de proceskosten van de eerste aanleg ten bedrage van 1.244,85;