6.1.Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet althans onvoldoende betwist het navolgende vast.
Industrias is actief in de internationale papierhandel en kocht in de zomer van 2021 vier containers papier van The Navigator Company S.A., een rechtspersoon die is gevestigd in Portugal (Navigator).
Op 26 augustus 2021 ontving Industrias hiervoor vier facturen van in totaal $ 74,519.28. Deze facturen moesten vóór 23 september 2021 betaald zijn.
Bij e-mail van 16 september 2021 van [persoon A] verzocht Navigator Industrias haar financiële afdeling te instrueren de betaling te verrichten voor de afgesproken betaaldatum. Namens Industrias bevestigde [persoon B] dat de betaling tijdig verricht zal worden. In dezelfde e-mailstring ontving Industrias op 20 september 2021 opnieuw een e-mail op de naam van [persoon A] , maar dit keer via het
e-mailadres [persoon A] @thenavigatorcornpany.com. Dit e-mailadres wijkt op een klein detail af van het originele mailadres met de extensie '@thenavigatorcompany.com’. In dit bericht werd onder andere vermeld dat Navigator bijgewerkte betaalgegevens wil
verstrekken.
Op 21 september 2021 ontving Industrias een e-mail op de naam van [persoon C] . In deze e-mail vraagt deze [persoon C] aan [persoon B] van Industrias of de bijgewerkte betaalgegevens kunnen worden verstrekt aan Industrias. Industrias had al eerder met deze [persoon C] gecommuniceerd. Net als bij de e-mail van [persoon A] week ook het e-mailadres van [persoon C] af in haar e-mail van 21 september 2021 [persoon C] @thenavigatorcornpany.com.
[persoon B] reageert dezelfde dag op dit bericht met de vraag of het klopt dat het de
bankgegevens zijn die op iedere factuur van Navigator staan. Hierop wordt vervolgens via het valse e-mailadres gereageerd dat de bankgegevens zijn veranderd en de bankrekening van [appellant] , met [rekeningnummer] (de Bankrekening), wordt doorgegeven aan Industrias. De naam behorend bij de Bankrekening is dezelfde als de oude (originele) betaalgegevens, namelijk Navigator.
Industrias betaalde op 29 september 2021 het bedrag van $ 74,519.28 (het Bedrag) op
de Bankrekening.
Industrias informeerde Navigator dat de betalingen waren voldaan. Hierdoor ontdekte Navigator dat er sprake is geweest van oplichting. Navigator informeerde Industrias dat de berichten waarin de nieuwe betaalgegevens werden gestuurd niet afkomstig waren van Navigator en dat de Bankrekening niet van Navigator was.
Namens Industrias heeft haar advocaat, mr. G. Strik, aangifte gedaan van oplichting bij de politie in Amstelveen. De politie heeft telefonisch te kennen gegeven de zaak niet te zullen onderzoeken in verband met gebrek aan capaciteit. Nadat de naam- en adresgegevens (NAW-gegevens) van [appellant] bekend waren geworden, heeft de advocaat van Industrias deze gegevens telefonisch met de politie gedeeld om een eventueel onderzoek te vergemakkelijken.
Industries heeft, in verband met de oplichting, op 22 december 2021 de ING-bank (de Bank) verzocht om de gelden terug te storten op de rekening van Industrias. De Bank wilde niet aan dit verzoek voldoen. De Bank schrijft onder andere dat
"ING heeft getracht contact op te nemen met haar rekeninghouder om afstand te doen van de betreffende gelden zodat deze zo spoedig mogelijk teruggeboekt konden worden. Helaas hebben wij geen reactie mogen ontvangen van onze rekeninghouder”.
Industrias heeft op 10 februari 2022 de Bank verzocht de NAW-gegevens van [appellant] vrij te geven zodat zij [appellant] zelf kan verzoeken het Bedrag terug te boeken.
De Bank heeft [appellant] omstreeks 21 februari 2022 nogmaals verzocht de gelden over te maken naar Industrias of contact op te nemen met hen voor 14 maart 2022. Ook dit is niet gebeurd.
Nadat de Bank de NAW-gegevens van [appellant] vrijgaf aan Industrias, heeft Industrias ter zekerheid van verhaal van haar vordering een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir derdenbeslag onder de Bank ingediend bij de voorzieningenrechter Amsterdam. Dit verzoek is gehonoreerd en het beslag is gelegd.
De advocaat van Industrias heeft bij brief van 1 april 2022 [appellant] in de gelegenheid gesteld om vrijwillig over te gaan tot betaling van $ 74,519.28 en € 2.000,-- aan gemaakte advocaatkosten. [appellant] heeft daaraan geen gehoor gegeven.
De procedure in eerste aanleg
6.2.1.Industrias heeft in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank [appellant] , zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling aan haar:
I. van een bedrag van $ 74,519.28,
II. van de buitengerechtelijke incassokosten, groot € 1.414,43, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
III. van de kosten ter vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid begroot op
€ 2.500,00;
IV. van de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf het moment van verzuim te weten 29 september 2021, dan wel vanaf 1 april 2022 in het geval de rechtbank oordeelt dat hier sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, dan wel vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening.
V. van de beslagkosten van het conservatoir beslag van 25 maart 2022;
VI. van de kosten in dit geding en het salaris van de advocaat onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen 14 dagen na het wijzen van het vonnis zullen zijn voldaan, [appellant] daarover vanaf de vijftiende dag wettelijke rente verschuldigd zal zijn.
6.2.2.Aan haar vorderingen heeft Industrias ten grondslag gelegd dat [appellant] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. Subsidiair heeft zij een beroep gedaan op onverschuldigde betaling en meer subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking.
6.2.3.[appellant] heeft hiertegen verweer gevoerd.
6.2.4.De rechtbank heeft een zitting bepaald en tijdens deze zitting mondeling uitspraak gedaan. Dit vonnis is in het proces-verbaal van de zitting opgenomen. De rechtbank heeft [appellant] veroordeeld om aan Industrias te betalen:
a. een bedrag van $ 74,519.28 vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119
BW hierover vanaf 29 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
een bedrag van € 1.414,43 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met
de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 8 april 2022 tot de dag der algehele
voldoening;
een bedrag van € 2.236,32 aan beslagkosten;
[appellant] is daarnaast veroordeeld in de proceskosten en de veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.
De omvang van het hoger beroep
6.3.1.[appellant] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en veroordeling van hem tot vergoeding aan Industrias van € 63.775,09 met veroordeling van Industrias in de kosten van deze procedure.
6.3.2.Het incidenteel hoger beroep van Industrias bestaat uit een eisvermeerdering. Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en zij verzoekt het hof om, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] te veroordelen
I. om aan Industrias een bedrag van RD$ 111.629,88, dan wel RD$ 10.507,22 te betalen of het equivalent van deze bedragen in euro’s op de dag van betaling vermeerderd met de wettelijke rente over de periode 29 september 2021 tot 7 december 2022, dan wel over de periode 6 april 2022 tot 7 december 2022;
II. in de kosten van het geding in beide instanties, met inbegrip van de nakosten en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip dat [appellant] in verzuim is deze kosten te voldoen.
6.3.3.[appellant] heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
6.3.4.Industrias heeft vernietiging gevorderd van het bestreden vonnis. Tegen de daarin neergelegde beslissing dat de gevorderde kosten ter vaststelling van de aansprakelijke persoon worden afgewezen, is echter geen grief gericht. Het hof verstaat de omvang van het hoger beroep daarom aldus - en zo heeft ook [appellant] de omvang van het hoger beroep verstaan - dat deze beslissing niet wordt bestreden.
6.3.5.Het hof stelt voorts vast dat partijen geen grief hebben gericht tegen de overweging van de rechtbank dat (partijen het erover eens zijn dat) Nederlands recht op hun geschil van toepassing is.