ECLI:NL:GHSHE:2024:2398

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
200.324.837_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale oplichting in de papierhandel met schadevergoedingseis

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een geschil tussen een appellant, wonende in Nederland, en de principaal geïntimeerde, Industrias Nigua SA, een bedrijf uit de Dominicaanse Republiek. De appellant is slachtoffer geworden van oplichting waarbij hij een bedrag van $ 74,519.28 heeft overgemaakt naar een valse bankrekening die door de oplichters was opgegeven. De oplichting vond plaats in de zomer van 2021, toen de appellant dacht te betalen voor vier containers papier die hij had besteld bij The Navigator Company S.A. uit Portugal. De appellant heeft de betaling verricht op basis van vervalste betaalgegevens die door de oplichters waren verstrekt.

Industrias Nigua SA heeft in eerste aanleg de rechtbank verzocht om de appellant te veroordelen tot betaling van het bedrag dat zij door de oplichting is kwijtgeraakt, evenals bijkomende kosten. De rechtbank heeft de appellant veroordeeld tot betaling van het bedrag, maar de appellant heeft hiertegen hoger beroep aangetekend. In het hoger beroep heeft de appellant drie grieven ingediend, waaronder de stelling dat hij niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de oplichting.

Het hof heeft de grieven van de appellant verworpen en geoordeeld dat hij onrechtmatig heeft gehandeld door geen actie te ondernemen na de diefstal van zijn bankpas en door de bank niet tijdig in te lichten. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en de appellant veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van partijen in gevallen van oplichting en de noodzaak om tijdig te reageren op verdachte situaties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.324.837/01
arrest van 23 juli 2024
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
principaal appellant,
incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. I.A.C. Cools te Tilburg,
tegen
Industrias Nigua SA,
gevestigd te [vestigingsplaats] , Dominicaanse Republiek ,
principaal geïntimeerde,
incidenteel appellante,
hierna te noemen: Industrias,
advocaat: mr. G. Strik te Amsterdam.
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 9 mei 2023 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer C/02/396785 / HA ZA 22-192 mondeling gewezen vonnis van 14 oktober 2022.

5.Het verdere verloop van de procedure

5.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 9 mei 2023, waarin een mondelinge behandeling na aanbrengen is bepaald;
- het rolbericht dat partijen hebben gekozen voor het nemen van een memorie van grieven;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord tevens incidenteel appel en vermeerdering van eis met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel en antwoord op de vermeerdering van eis.
5.2.
Partijen hebben daarna gevraagd om arrest te wijzen en het hof heeft een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

De feiten
6.1.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet althans onvoldoende betwist het navolgende vast.
Industrias is actief in de internationale papierhandel en kocht in de zomer van 2021 vier containers papier van The Navigator Company S.A., een rechtspersoon die is gevestigd in Portugal (Navigator).
Op 26 augustus 2021 ontving Industrias hiervoor vier facturen van in totaal $ 74,519.28. Deze facturen moesten vóór 23 september 2021 betaald zijn.
Bij e-mail van 16 september 2021 van [persoon A] verzocht Navigator Industrias haar financiële afdeling te instrueren de betaling te verrichten voor de afgesproken betaaldatum. Namens Industrias bevestigde [persoon B] dat de betaling tijdig verricht zal worden. In dezelfde e-mailstring ontving Industrias op 20 september 2021 opnieuw een e-mail op de naam van [persoon A] , maar dit keer via het
e-mailadres [persoon A] @thenavigatorcornpany.com. Dit e-mailadres wijkt op een klein detail af van het originele mailadres met de extensie '@thenavigatorcompany.com’. In dit bericht werd onder andere vermeld dat Navigator bijgewerkte betaalgegevens wil
verstrekken.
Op 21 september 2021 ontving Industrias een e-mail op de naam van [persoon C] . In deze e-mail vraagt deze [persoon C] aan [persoon B] van Industrias of de bijgewerkte betaalgegevens kunnen worden verstrekt aan Industrias. Industrias had al eerder met deze [persoon C] gecommuniceerd. Net als bij de e-mail van [persoon A] week ook het e-mailadres van [persoon C] af in haar e-mail van 21 september 2021 [persoon C] @thenavigatorcornpany.com.
[persoon B] reageert dezelfde dag op dit bericht met de vraag of het klopt dat het de
bankgegevens zijn die op iedere factuur van Navigator staan. Hierop wordt vervolgens via het valse e-mailadres gereageerd dat de bankgegevens zijn veranderd en de bankrekening van [appellant] , met [rekeningnummer] (de Bankrekening), wordt doorgegeven aan Industrias. De naam behorend bij de Bankrekening is dezelfde als de oude (originele) betaalgegevens, namelijk Navigator.
Industrias betaalde op 29 september 2021 het bedrag van $ 74,519.28 (het Bedrag) op
de Bankrekening.
Industrias informeerde Navigator dat de betalingen waren voldaan. Hierdoor ontdekte Navigator dat er sprake is geweest van oplichting. Navigator informeerde Industrias dat de berichten waarin de nieuwe betaalgegevens werden gestuurd niet afkomstig waren van Navigator en dat de Bankrekening niet van Navigator was.
Namens Industrias heeft haar advocaat, mr. G. Strik, aangifte gedaan van oplichting bij de politie in Amstelveen. De politie heeft telefonisch te kennen gegeven de zaak niet te zullen onderzoeken in verband met gebrek aan capaciteit. Nadat de naam- en adresgegevens (NAW-gegevens) van [appellant] bekend waren geworden, heeft de advocaat van Industrias deze gegevens telefonisch met de politie gedeeld om een eventueel onderzoek te vergemakkelijken.
Industries heeft, in verband met de oplichting, op 22 december 2021 de ING-bank (de Bank) verzocht om de gelden terug te storten op de rekening van Industrias. De Bank wilde niet aan dit verzoek voldoen. De Bank schrijft onder andere dat
"ING heeft getracht contact op te nemen met haar rekeninghouder om afstand te doen van de betreffende gelden zodat deze zo spoedig mogelijk teruggeboekt konden worden. Helaas hebben wij geen reactie mogen ontvangen van onze rekeninghouder”.
Industrias heeft op 10 februari 2022 de Bank verzocht de NAW-gegevens van [appellant] vrij te geven zodat zij [appellant] zelf kan verzoeken het Bedrag terug te boeken.
De Bank heeft [appellant] omstreeks 21 februari 2022 nogmaals verzocht de gelden over te maken naar Industrias of contact op te nemen met hen voor 14 maart 2022. Ook dit is niet gebeurd.
Nadat de Bank de NAW-gegevens van [appellant] vrijgaf aan Industrias, heeft Industrias ter zekerheid van verhaal van haar vordering een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir derdenbeslag onder de Bank ingediend bij de voorzieningenrechter Amsterdam. Dit verzoek is gehonoreerd en het beslag is gelegd.
De advocaat van Industrias heeft bij brief van 1 april 2022 [appellant] in de gelegenheid gesteld om vrijwillig over te gaan tot betaling van $ 74,519.28 en € 2.000,-- aan gemaakte advocaatkosten. [appellant] heeft daaraan geen gehoor gegeven.
De procedure in eerste aanleg
6.2.1.
Industrias heeft in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank [appellant] , zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling aan haar:
I. van een bedrag van $ 74,519.28,
II. van de buitengerechtelijke incassokosten, groot € 1.414,43, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
III. van de kosten ter vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid begroot op
€ 2.500,00;
IV. van de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf het moment van verzuim te weten 29 september 2021, dan wel vanaf 1 april 2022 in het geval de rechtbank oordeelt dat hier sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, dan wel vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening.
V. van de beslagkosten van het conservatoir beslag van 25 maart 2022;
VI. van de kosten in dit geding en het salaris van de advocaat onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen 14 dagen na het wijzen van het vonnis zullen zijn voldaan, [appellant] daarover vanaf de vijftiende dag wettelijke rente verschuldigd zal zijn.
6.2.2.
Aan haar vorderingen heeft Industrias ten grondslag gelegd dat [appellant] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. Subsidiair heeft zij een beroep gedaan op onverschuldigde betaling en meer subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking.
6.2.3.
[appellant] heeft hiertegen verweer gevoerd.
6.2.4.
De rechtbank heeft een zitting bepaald en tijdens deze zitting mondeling uitspraak gedaan. Dit vonnis is in het proces-verbaal van de zitting opgenomen. De rechtbank heeft [appellant] veroordeeld om aan Industrias te betalen:
a. een bedrag van $ 74,519.28 vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119
BW hierover vanaf 29 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
een bedrag van € 1.414,43 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met
de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 8 april 2022 tot de dag der algehele
voldoening;
een bedrag van € 2.236,32 aan beslagkosten;
[appellant] is daarnaast veroordeeld in de proceskosten en de veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.
De omvang van het hoger beroep
6.3.1.
[appellant] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en veroordeling van hem tot vergoeding aan Industrias van € 63.775,09 met veroordeling van Industrias in de kosten van deze procedure.
6.3.2.
Het incidenteel hoger beroep van Industrias bestaat uit een eisvermeerdering. Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en zij verzoekt het hof om, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] te veroordelen
I. om aan Industrias een bedrag van RD$ 111.629,88, dan wel RD$ 10.507,22 te betalen of het equivalent van deze bedragen in euro’s op de dag van betaling vermeerderd met de wettelijke rente over de periode 29 september 2021 tot 7 december 2022, dan wel over de periode 6 april 2022 tot 7 december 2022;
II. in de kosten van het geding in beide instanties, met inbegrip van de nakosten en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip dat [appellant] in verzuim is deze kosten te voldoen.
6.3.3.
[appellant] heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
6.3.4.
Industrias heeft vernietiging gevorderd van het bestreden vonnis. Tegen de daarin neergelegde beslissing dat de gevorderde kosten ter vaststelling van de aansprakelijke persoon worden afgewezen, is echter geen grief gericht. Het hof verstaat de omvang van het hoger beroep daarom aldus - en zo heeft ook [appellant] de omvang van het hoger beroep verstaan - dat deze beslissing niet wordt bestreden.
6.3.5.
Het hof stelt voorts vast dat partijen geen grief hebben gericht tegen de overweging van de rechtbank dat (partijen het erover eens zijn dat) Nederlands recht op hun geschil van toepassing is.
De rechtsmacht
6.4.
Industrias was ten tijde van de inleidende dagvaarding gevestigd in de Dominicaanse Republiek. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen. Dat is het geval: ingevolge artikel 2 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht.
Grief 1 in principaal hoger beroep: onrechtmatige daad
6.5.1.
In grief 1 betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onrechtmatig jegens Industrias heeft gehandeld. Derden hebben, zo stelt [appellant] , op onrechtmatige wijze zijn bankpas en bankgegevens in bezit genomen. Daaruit kan niet worden geconcludeerd dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld. De onbekend gebleven derden hebben met zijn bankpas handelingen verricht waarvan hij geen wetenschap heeft gehad en waarvoor hij ook nooit toestemming heeft gegeven. Er is wel sprake van onverschuldigde betaling, aldus [appellant] .
6.5.2.
Industrias stelt dat [appellant] meerdere malen tegenstrijdige en inconsistente verklaringen geeft over zijn gestolen pinpas (met pincode), zijn (on)bekendheid met de blokkade van zijn rekening en over zijn contact met de Bank. Het is aannemelijk dat [appellant] een rol heeft gespeeld bij de oplichting van Industrias. [appellant] heeft bovendien onrechtmatig gehandeld doordat hij geen enkele actie heeft ondernomen in de richting van de bank om hen te informeren over het verlies van de bankpas.
6.5.3.
Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat Industrias is opgelicht en dat de daders daarbij gebruik hebben gemaakt van de bankrekening van [appellant] . Industrias heeft gesteld dat [appellant] als gerechtigde tot het saldo van de Bankrekening een rol heeft gespeeld bij deze oplichting. Hij heeft immers het geld ontvangen en was tot opname van het geld gerechtigd. [appellant] heeft betwist enige rol te hebben gespeeld bij de oplichting.
Het hof is van oordeel dat deze betwisting niet voldoet aan artikel 21 Rv. Krachtens deze bepaling zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Het hof onderbouwt dit oordeel als volgt.
6.5.3.1. [appellant] heeft tijdens de zitting in eerste aanleg verklaard dat zijn bankpas, telefoon en laptop waren gestolen door drie mensen uit Togo die bij hem op bezoek waren. Hij had eerder contact met hen gehad en hij zou zaken met hen gaan doen. In de conclusie van antwoord in eerste aanleg en in memorie van grieven heeft [appellant] het over “onbekend gebleven derden”. Naar het oordeel van het hof zijn mensen met wie [appellant] een aantal malen contact heeft gehad en met wie hij zaken zou gaan doen, geen “onbekend gebleven derden”. Deze stellingen stroken niet met elkaar. Het lag op de weg van [appellant] om een nadere toelichting te geven ten aanzien van de identiteit van de betrokken derden.
6.5.3.2. [appellant] heeft bij conclusie van antwoord in eerste aanleg gesteld dat deze bezoekers “zijn bankgegevens, zijn bankpas en zijn pincode” hebben gestolen. Tijdens de zitting in eerste aanleg heeft hij verklaard dat gestolen zijn: “zijn bankpas, telefoon en laptop”. Zijn advocaat heeft tijdens deze zitting gesteld dat [appellant] eerst op het moment dat de Bank laat weten dat zijn rekening is geblokkeerd, erachter kwam dat zijn pinpas was ontvreemd, terwijl [appellant] tijdens deze zitting heeft verklaard dat hij, toen de drie bezoekers uit Togo weg waren, contact had opgenomen met de politie voor het doen van aangifte. Hij kon echter geen aangifte doen omdat hij de mensen zelf had binnengelaten.
6.5.3.3. [appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg verklaard dat hij destijds een uitkering had van € 825,-- per maand die telkens op de 28e van de maand werd wordt gestort en dat alle maandelijkse betalingen automatisch op de 1e van iedere maand van zijn bankrekening werden afgeschreven. Rond de vijfde/zesde dag van iedere maand keek hij dan wat er nog op zijn rekening stond en dat nam hij contant op. Eind november/begin december kwam hij erachter dat hij niet meer bij zijn bankrekening kon. Nu volgens de eigen stellingen van [appellant] zijn bankpas in september was gestolen, heeft hij niet verklaard hoe hij begin oktober en begin november geld van zijn rekening kon opnemen. Op de vraag van de rechter in eerste aanleg of hij begin oktober heeft gezien wat het (hoge) saldo van zijn rekening was, antwoordde hij dat hij dat gemist heeft; hij keek niet naar het bedrag. Wederom heeft hij niet verklaard hoe het dan kan dat hij het overgebleven saldo begin oktober heeft opgenomen terwijl hij niet heeft gekeken naar de hoogte van dit saldo. Het hof overweegt dat hetzelfde geldt voor november: volgens zijn eigen stellingen heeft [appellant] ook begin november het overgebleven saldo opgenomen. Hij heeft niet verklaard hoe hij dat heeft gedaan zonder bankpas en hij heeft niet verklaard hoe het kan dat hij het saldo heeft opgenomen maar de hoogte van het saldo hem niet is opgevallen.
6.5.4.
Krachtens artikel 21 Rv kan de rechter bij niet naleving van de verplichting om de feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Het hof hecht geen althans onvoldoende waarde aan de door [appellant] gegeven betwisting van de stellingen van Industrias. Bij dit oordeel betrekt het hof dat [appellant] de Bank niet heeft geïnformeerd over de door hem gestelde diefstal van zijn pinpas met pincode en dat er op de Bankrekening meerdere verdachte transacties hebben plaatsgevonden: de Bank heeft het over drie transacties en de advocaat van [appellant] heeft tijdens de zitting in eerste aanleg gesteld dat er op dat moment, oktober 2022, nog een bedrag van ruim € 109.000,-- op de rekening stond. Dit terwijl [appellant] heeft aangegeven dat hij, na de ontdekking van de blokkering van zijn rekening, een nieuwe bankrekening heeft geopend en daarop zijn uitkering heeft laten betalen.
6.5.5.
Het hof concludeert dat het door Industrias gestelde onrechtmatig handelen van [appellant] jegens haar, bij gebreke aan een voldoende betwisting, in rechte is komen vast te staan. Daar komt bij dat het door [appellant] erkende handelen, namelijk het laten voortbestaan van een situatie dat een derde gebruik kan maken van een niet op diens naam staande bankrekening, onrechtmatig is jegens Industrias.
Grief 1 in het principaal hoger beroep slaagt niet.
Grief 2 in principaal hoger beroep: omrekenkoers
6.6.1.
In grief 2 betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het te betalen bedrag moet worden omgerekend naar dollars. Het bedrag is door Industrias in euro’s op zijn rekening gestort en hij kan enkel aangesproken worden tot retournering van dit bedrag, aldus [appellant] .
6.6.2.
Industrias beroept zich op artikel 6:123 BW en stelt dat het haar vrije keuze is om het bedrag in dollars te vorderen. [appellant] heeft overigens op 7 december 2022, middels executie van het beroepen vonnis, op grond van artikel 6:124 BW € 71.288,60 betaald, hetgeen op dat moment het equivalent van $ 74.519,28 vertegenwoordigde. Zij doet voorts een beroep op de gerechtelijke erkentenis die [appellant] zou hebben gedaan, inhoudende dat de gevorderde hoofdsom moet worden terugbetaald.
6.6.3.
Naar het oordeel van het hof slaagt grief 2 niet. Als gevolg van het onrechtmatig handelen dient [appellant] aan Industrias de schade te vergoeden die zij als gevolg daarvan heeft geleden. Vast staat dat Industrias $ 74.519,28 uit haar vermogen heeft verloren en dit is dan ook de schade die zij heeft geleden. Krachtens artikel 6:123 lid 1 BW kan zij dit bedrag in dollars of in euro’s vorderen. Haar vordering luidt in dollars en deze vordering is dan ook in overeenstemming met voormelde wetsbepaling.
Grief 3 in principaal hoger beroep: beslag- en proceskosten
6.7.1.
[appellant] betoogt in grief 3 dat hij zonder meer bereid is tot het retourneren van het bedrag en ook steeds is geweest, maar dat hij als gevolg van de beslaglegging daartoe niet kon overgaan. Om deze reden is hij ten onrechte veroordeeld in de beslag- en proceskosten.
6.7.2.
Industrias stelt dat [appellant] eerst contact met haar heeft opgenomen nadat zij beslag had gelegd. Zij wenste haar recht op terugbetaling zeker te stellen, temeer nu er, volgens de Bank, meerdere gedupeerden waren en zij geen idee had hoeveel geld er ten tijde van de blokkade nog op de rekening stond. Het beslag is dan ook niet onnodig gelegd.
6.7.3.
De grief slaagt niet. De Bank heeft Industrias laten weten dat zij [appellant] had aangeschreven met het verzoek de gelden over te maken aan Industrias of met de Bank contact op te nemen. Dat gebeurde niet. Toen Industrias uiteindelijk de gegevens van [appellant] van de Bank ontving, heeft zij met recht conservatoir beslag laten leggen op de betreffende bankrekening van [appellant] . Zij had immers een vordering op [appellant] en het recht om zich te verzekeren van verhaal voor deze vordering. Het enkele feit dat de Bank de rekening had geblokkeerd, ontneemt haar niet het recht om beslag te leggen en zichzelf zekerheid te verschaffen.
[appellant] heeft daarna weliswaar aangeboden een bedrag in euro’s te betalen maar dat was een lager bedrag dan het bedrag waarop Industrias recht had. Industrias heeft dan ook geen onnodige proceskosten gemaakt.
Slotsom principaal hoger beroep
6.8.
Nu geen van de grieven slaagt, zal [appellant] in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Industrias zullen vastgesteld worden op:
  • griffierechten € 2.135,00
  • salaris advocaat € 1.214,00 (1 punt x tarief II)
  • nakosten
Totaal € 3.527,00
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Incidenteel hoger beroep: de eisvermeerdering
6.9.1.
Industrias grondt haar eisvermeerdering op het bepaalde in artikel 6:125 BW. Op grond daarvan stelt Industrias recht te hebben op de koerswijzigingsschade die zij heeft geleden doordat de koers van de dollar ten opzichte van de koers van de Dominicaanse peso (RD$) is gewijzigd. Zij stelt dat [appellant] op de datum waarop hij het geld op zijn rekening ontving, onrechtmatig jegens haar handelde en te kwader trouw was. [appellant] heeft nagelaten de bank direct in kennis te stellen van het ontvreemden van zijn bankpas en daarvan aangifte te doen. De gangbare valuta van de bedrijfsvoering van Industrias is de Dominicaanse peso, Industrias ruilt daarom dollars om in Dominicaanse peso's. Nu [appellant] pas op 7 december 2022 heeft terugbetaald, is de schade van Industrias RD$ 10.507,22, het verschil tussen de koers op 29 september 2021 en de koers op 7 december 2022.
6.9.2.
[appellant] betwist dat de bedrijfsactiviteiten van Industrias plaatsvinden in Dominicaanse Republiek. De noodzaak om de Amerikaanse dollars om te wisselen in Dominicaanse peso’s is niet gebleken, aldus [appellant] .
6.9.3.
Naar het oordeel van het hof slaagt deze grief niet. De enkele stelling dat de koers van de dollar ten opzichte van de Dominicaanse peso is gewijzigd, impliceert niet dat Industrias meer schade heeft geleden en een hoger bedrag van [appellant] kan vorderen. Industrias heeft ten behoeve van haar internationale handel met een Portugees bedrag een betaling verricht in dollars. Deze betaling in dollars was in overeenstemming met hetgeen zij krachtens de onderliggende facturen aan dit Portugees bedrijf verschuldigd was. [appellant] heeft deze schade vergoed en gesteld noch gebleken is dat de werkelijke schade van Industrias hoger is dan dit bedrag, temeer nu Industrias in eerste aanleg heeft gesteld dat het bedrag in dollars haar schade vertegenwoordigt.
6.9.4.
Nu de grief niet slaagt zal Industrias in de kosten van het incidenteel hoger beroep worden veroordeeld, zijnde € 607,00 (1/2 punt x tarief II).

7.De uitspraak

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het principaal hoger beroep ter hoogte van
€ 3.527,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [appellant] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet [appellant] € 92,00 extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
veroordeelt [appellant] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
veroordeelt Industrias in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep ter hoogte van
€ 607,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.H. Schoenmakers, F.C. Alink-Steinberg en T. van Malssen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 juli 2024.
griffier rolraadsheer