ECLI:NL:GHSHE:2024:2361

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
20-001134-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake meerdere diefstallen met recidive

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 april 2023. De verdachte, geboren in 1973, was in eerste aanleg veroordeeld voor meerdere diefstallen, waarbij hij zich toegang tot de plaatsen van misdrijf had verschaft door middel van braak en inklimming. De rechtbank had een gevangenisstraf opgelegd, maar de verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis. Het hof heeft het hoger beroep behandeld en de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging, in overweging genomen. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een drugs- en alcoholverbod. De verdediging pleitte voor vrijspraak van enkele feiten en een lagere straf. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en enkele vorderingen niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende onderbouwing. Het hof heeft uiteindelijk de gevangenisstraf bevestigd, met inachtneming van de bijzondere voorwaarden, en beslissingen genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, wat heeft geleid tot de opgelegde straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001134-23
Uitspraak : 17 januari 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 april 2023 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-117413-22 en 03-301945-22, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van:
  • diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (feit 1 onder parketnummer 03-117413-22);
  • diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming (feit 2, 3, 4, 5 en 7 onder parketnummer 03-117413-22 en feit 1 onder parketnummer 03-301945-22);
  • diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming (feit 6 en 9 onder parketnummer 03-117413-22);
  • diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming en het goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (feit 8 onder parketnummer 03-117413-22);
  • diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (feit 10 onder parketnummer 03-117413-22);
  • diefstal (feit 2 onder parketnummer 03-301945-22),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), een drugsverbod, een alcoholverbod en het meewerken aan schuldhulpverlening. Verder zijn beslissingen genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] , [benadeelde 8] , [benadeelde 9] , [benadeelde 10] , [benadeelde 11] , [benadeelde 12] en [benadeelde 13] en is ten aanzien van het beslag (twee portemonnees) teruggave aan de verdachte gelast.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is:
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] (feit 2, parketnummer 03-117413-22) toegewezen tot een bedrag van € 125,00 en voor het meer gevorderde aan materiële schadevergoeding afgewezen;
  • de benadeelde partij [benadeelde 7] (feit 7, parketnummer 03-117413-22) niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10] (feit 9, parketnummer 03-117413-22) is toegewezen tot een bedrag van € 736,00 en voor het meer gevorderde aan materiële schadevergoeding is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering;
  • de benadeelde partij [benadeelde 11] (feit 9, parketnummer 03-117413-22) niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 13] (feit 2, parketnummer 03/301945-22) toegewezen tot een bedrag van € 931,79 en voor het gevorderde aan immateriële schadevergoeding is de benadeelde partij niet- ontvankelijk verklaard in de vordering.
De rechtbank heeft voorts beslist:
  • voormelde toegewezen bedragen telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de in het vonnis telkens genoemde ingangsdata;
  • tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf diezelfde data, ter zake van de toegewezen bedragen;
  • in alle gevallen over de proceskosten.
Voornoemde benadeelde partijen hebben in hoger beroep geen wensenformulier ingediend waarin zij te kennen geven hun vordering tot schadevergoeding in hoger beroep te handhaven. Deze vorderingen zijn derhalve, voor zover niet (gedeeltelijk) toegewezen door de rechtbank, niet aan het oordeel van het hof onderworpen. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen. Dit betekent dat de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 10] en [benadeelde 13] van rechtswege telkens tot het toegewezen bedrag opnieuw in hoger beroep ter beoordeling aan het hof voorliggen. De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 7] en [benadeelde 11] , die niet in hoger beroep zijn gehandhaafd, liggen thans niet meer ter beoordeling aan het hof voor.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen met uitzondering van de strafoplegging en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 1080 dagen (36 maanden), met aftrek van voorarrest, met een onvoorwaardelijk deel waarvan de duur gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest en het restant voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van dezelfde bijzondere voorwaarden als de rechtbank heeft opgelegd.
Door de verdediging is bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van hetgeen hem in de zaak met parketnummer 03-117413-22 onder de feiten 6 tot en met 10 is tenlastegelegd. Ten aanzien van de straftoemeting heeft de verdediging primair bepleit (indien het hof uitgaat van een bewezenverklaring conform het pleidooi van de verdediging) te volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest. Subsidiair heeft de verdediging bepleit (indien het hof meer tenlastegelegde feiten bewezen zal verklaren) om aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met de bijzondere voorwaarden. In verband met de bepleite vrijspraken in de zaak met parketnummer 03-117413-22 heeft de raadsman voorts verzocht -voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- de benadeelde partijen [benadeelde 5] en [benadeelde 6] (feit 6), [benadeelde 8] (feit 7), [benadeelde 9] (feit 8) en [benadeelde 10] (feit 9) primair niet-ontvankelijk te verklaren. Voorts (en ten aanzien van voormelde benadeelde partijen subsidiair) heeft de verdediging verweer gevoerd tegen de vorderingen van de benadeelde partijen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met uitzondering van de vorderingen van [benadeelde 5] en [benadeelde 6] (feit 6, parketnummer 03-117413-22) en [benadeelde 10] (feit 9, parketnummer 03-117413-22).
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met het beroepen vonnis met aanvulling van de gronden en met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 8] en de ten behoeve van deze drie benadeelde partijen opgelegde schadevergoedingsmaatregelen alsmede de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 9] .
Voor wat betreft de in hoger beroep in volle omvang voorliggende vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 5] , [benadeelde 6] en [benadeelde 12] betekent dit dat het hof de beslissingen van de rechtbank dienaangaande integraal bevestigt, met inbegrip van de telkens toegewezen wettelijke rente en opgelegde schadevergoedingsmaatregelen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voor wat betreft de in hoger beroep voorliggende vorderingen van [benadeelde 2] tot een bedrag van € 125,00, van [benadeelde 10] tot een bedrag van € 736,00 alsmede van [benadeelde 13] tot een bedrag van € 931,79 betekent dit dat het hof de beslissingen van de rechtbank dienaangaande voor wat betreft deze toegewezen bedragen integraal bevestigt, met inbegrip van de telkens toegewezen wettelijke rente en opgelegde schadevergoedingsmaatregelen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Gelet op het aantal, de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, tegen de achtergrond van het strafblad van de verdachte waaruit blijkt dat sprake is van recidive, leiden de in hoger beroep zijdens de verdediging aangevoerde omstandigheden, waaronder verworven inzichten bij de verdachte en de niet op gang gekomen detentiefasering buiten toedoen van de verdachte, het hof niet tot een andere strafafdoening.
Bewijsmiddelen
Het hof verenigt zich met de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen en vult deze bewijsmiddelen aan met de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 3 januari 2024, voor zover inhoudende:
ten aanzien van de feiten 1 tot en met 5 van parketnummer 03-117413-22 en de feiten 1 en 2 van parketnummer 03-301945-22:
Ik ben het eens met de bewezenverklaring door de rechtbank van deze feiten.
ten aanzien van de feiten 6 tot en met 10 van parketnummer 03-117413-22;
Op de data en tijdstippen dat mijn mobiele telefoon zendmasten aanstraalde in Valkenburg respectievelijk Ouddorp, zoals de tenlastegelegde pleegplaatsen luiden onder de feiten 6 tot en met 10 van parketnummer 03-117413-22, was ik ook telkens aanwezig op de aldaar gelegen parken [bedrijf] in Valkenburg, respectievelijk [bedrijf] in Ouddorp. Ik was daar al die keren om in te breken in vakantiewoningen.
Aanvullende bewijsoverweging
Het alternatief scenario dat door de verdachte in hoger beroep naar voren is gebracht, inhoudende dat op de momenten dat hij op de onder de feiten 6 tot en met 10 genoemde vakantieparken aanwezig was om in te breken, naast de verdachte, een of meer hem onbekende ander of andere personen daar ook aanwezig moet/moeten zijn geweest en dat deze perso(o)n(en) de onder die feiten tenlastegelegde diefstallen in de in de tenlastelegging genoemde vakantiehuisjes moet/moeten hebben gepleegd en niet de verdachte, acht het hof niet aannemelijk geworden. Hierbij betrekt het hof dat deze aanname van de verdachte niet alleen geen enkele steun vindt in de feiten en omstandigheden zoals deze uit het politieonderzoek blijken, maar ook niet in verdachtes verklaring dat hij alleen en niet samen met een of meer anderen inbrak in de huisjes en hem niet bekend was dat een of meer anderen tegelijk met hem ter plaatse op dievenpad waren.
De verdediging heeft ten aanzien van de feiten 6 tot en met 10 onder parketnummer 03-117413-22 de door de rechtbank gebezigde schakelbewijsconstructie ter discussie gesteld. Het verweer komt erop neer dat de modus operandi onvoldoende specifiek is om door middel van een schakelbewijsconstructie tot een bewezenverklaring van deze feiten te komen. Betwist is het oordeel van de rechtbank dat de kenmerken dat het bij de meeste inbraken zou gaan om inbraken in vakantiehuisjes, waar op dat moment niemand aanwezig was of leek, via een raam de huisjes werden ingeklommen en waarbij waardevolle auto- en/of huissleutels, waardevolle goederen en portemonnees met inhoud werden meegenomen, voldoende specifiek zijn. In de regel wordt immers op deze wijze ingebroken, want hoe zou het anders moeten, aldus de raadsman. De volgens RTL-nieuws op jaarbasis gepleegde 7.700 inbraken in vakantiehuisjes kunnen toch bezwaarlijk allemaal op het conto van de verdachte komen. Het op eenzelfde werkwijze inbreken in vakantiehuisjes en het wegnemen van genoemde goederen mist volgens de verdediging onderscheidend vermogen.
Het hof is – anders dan de verdediging – van oordeel dat de door de rechtbank gehanteerde schakelbewijsconstructie kan bijdragen tot de bewezenverklaring.
Met de term schakelbewijs pleegt te worden aangeduid een bewijsvoering waarbij voor de bewezenverklaring van een feit mede redengevend wordt geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij is ten minste vereist dat de wijze waarop de onderscheidene feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt of kenmerkende gelijkenissen vertoont. Het gaat daarbij met name om het handelen van de verdachte, de modus operandi en de situationele/contextuele omstandigheden. De redengevendheid van het schakelbewijs dient te worden beoordeeld in het licht van de gehele bewijsvoering.
Het hof is van oordeel dat de omschreven modus operandi op pagina 3 en 4 van het vonnis voldoende onderscheidend is om te betrekken bij het bewijsoordeel omtrent de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten. In aanvulling daarop overweegt het hof nog dat naast de overeenkomende modus operandi, ook de contextuele omstandigheden kenmerkende gelijkenissen vertonen, namelijk dat deze inbraken allemaal plaatsvonden binnen de periode van 16 januari 2022 tot en met 17 april 2022 op steeds dezelfde twee locaties, waarbij ook steeds dezelfde zendmasten werden aangestraald door de telefoon, althans het telefoonnummer, van de verdachte. Dit betreft de periode waarin de verdachte heeft erkend op deze twee vakantieparken actief te zijn geweest met inbreken.
Vorderingen van de benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 1 onder parketnummer 03-117413-22) en benadeelde partij [benadeelde 9] (feit 8 onder parketnummer 03-117413-22)
De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 9] hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met ieder een vordering tot schadevergoeding. De vordering van [benadeelde 1] bedraagt € 679,00 en die van [benadeelde 9] bedraagt € 278,00. Beide benadeelde partijen zijn bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen, omdat de schadeposten in beide gevallen onvoldoende zijn onderbouwd.
Beide benadeelde partijen hebben te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman heeft bepleit dat het hof overeenkomstig de beslissing van de rechtbank beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk zal verklaren, omdat de onderbouwingen nog steeds ontbreken.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de schadeposten als vermeld in de vorderingen in beide gevallen onvoldoende zijn onderbouwd. De benadeelde partijen zijn niet in hoger beroep verschenen om de vorderingen toe te lichten, nader te onderbouwen en eventuele vragen te beantwoorden. Wanneer de benadeelde partijen thans alsnog in de gelegenheid zouden moeten worden gesteld de vorderingen (nader) te onderbouwen, zou dit een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Beide vorderingen zullen om die reden overeenkomstig het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk worden verklaard en bepaald zal worden dat de benadeelde partijen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Proceskosten
Het hof zal de benadeelde partijen in beide gevallen in de kosten van de verdachte veroordelen, tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] namens [bedrijf] (feit 4 onder parketnummer 03-117413-22)
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft zich in eerste aanleg namens [bedrijf] in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt
€ 1.115,00. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering wegens het ontbreken van een machtiging of een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf] .
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman heeft bepleit dat het hof overeenkomstig de beslissing van de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te verklaren. In de eerste plaats omdat nog steeds een machtiging ontbreekt en in de tweede plaats omdat de benadeelde partij niet is verschenen in hoger beroep om de vordering toe te lichten en vragen te beantwoorden, terwijl de verdediging vraagtekens plaatst bij de gestelde schadeposten.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat uit het dossier genoegzaam volgt dat [benadeelde 3] bevoegd was om namens [bedrijf] ( [bedrijf] ) de vordering in te dienen. Het hof is echter van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
De benadeelde partij is niet in hoger beroep verschenen om de vordering toe te lichten en eventuele vragen te beantwoorden. Wanneer de benadeelde partij thans alsnog in de gelegenheid zou moeten worden gesteld de vordering (nader) te onderbouwen, zou dit een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De vordering zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard en bepaald zal worden dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Proceskosten
Het hof zal de benadeelde partij in de kosten van de verdachte veroordelen, tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] (feit 5 onder parketnummer 03-117413-22)
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.576,06. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.787,95.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman heeft de vordering inhoudelijk betwist en ter discussie gesteld dat uit de vordering, de bijlagen, noch de onderbouwing blijkt waarom Univé, de verzekering van de benadeelde partij, de kosten voor de schadepost ‘MacBook’ niet heeft vergoed. Niet is duidelijk waarom deze schadepost niet onder de verzekering zou vallen. Voorts plaatst de raadsman vraagtekens bij de schadepost ‘verblijf’ en stelt ter discussie waarom het verlaten van het verblijf voor vergoeding in aanmerking dient te komen dan wel waarom deze schade overeenkomstig het vonnis op € 400,00 zou moeten worden geschat. Voor het overige heeft de raadsman zich ter zake van deze vordering gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof is met de raadsman van oordeel dat met betrekking tot de gevorderde schadepost “Macbook en sleeve” onduidelijk is waarom deze schade, althans de dagwaarde hiervan, niet door de verzekering is vergoed. Voorts stelt het hof vast dat de benadeelde partij voor wat betreft de overige weggenomen voorwerpen de nieuwwaarde, verminderd met het door de verzekering vergoede bedrag (aan dagwaarde), vordert en niet uitgaat van de toepassing zijnde dagwaarde van deze voorwerpen ten tijde van de pleegdatum. Verder bestaan er naar het oordeel van het hof onduidelijkheden omtrent het voortijdig vertrek van de benadeelde partij van het vakantiepark en de in dat kader gevorderde schadevergoeding.
De benadeelde partij is niet in hoger beroep verschenen om de vordering toe te lichten en eventuele vragen te beantwoorden. Wanneer de benadeelde partij thans alsnog in de gelegenheid zou worden gesteld om een en ander verder te verduidelijken, zou dit een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De vordering zal daarom thans geheel niet-ontvankelijk worden verklaard en bepaald zal worden dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Proceskosten
Het hof zal de benadeelde partij in de kosten van de verdachte veroordelen, tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8] (feit 7 onder parketnummer 03-117413-22)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 598,50. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, omdat de vordering niet is ondertekend.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman heeft in de eerste plaats bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering, omdat de vordering niet is ondertekend. Voorts heeft hij de vordering ook inhoudelijk betwist, nu volgens hem niet duidelijk is aan wie de weggenomen goederen toebehoren, namelijk aan [benadeelde 8] of aan [benadeelde 7] , terwijl aan laatstgenoemde reeds een en ander is vergoed, wat door [benadeelde 8] als schadepost is opgevoerd.
Hoewel het formulier met het verzoek tot schadevergoeding niet is ondertekend door de benadeelde partij [benadeelde 8] , is het wensenformulier waarin de benadeelde partij haar vordering in hoger beroep handhaaft, wel ondertekend door [benadeelde 8] . Het hof is van oordeel dat daarmee het verzuim van de ontbrekende handtekening als geheeld kan worden beschouwd en de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering.
Bij de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8] heeft het hof betrokken het van het strafdossier deel uitmakende voegingsformulier van benadeelde partij [benadeelde 7] . Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 8] als gevolg van verdachtes onder feit 7 in de zaak met parketnummer 03-117413-22 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Uit de aangifte en de voegingsformulieren met bijlagen van [benadeelde 8] en [benadeelde 7] leidt het hof af dat van beiden een playstation is weggenomen. Echter, tenlastegelegd en bewezenverklaard is het wegnemen van één playstation. Van het over en weer claimen van schade, terwijl deze reeds is vergoed, acht het hof evenwel geen sprake. Weliswaar staat de play-station ook op het voegingsformulier van [benadeelde 7] , maar uit het vonnis van de rechtbank volgt dat aan hem ter zake geen schadevergoeding is toegekend en uit [benadeelde 7] voegingsformulier blijkt dat deze schade ook niet is vergoed door diens verzekeraar. Het verweer van de raadsman dat [benadeelde 8] aldus een schadepost opvoert die reeds aan [benadeelde 7] is vergoed slaagt derhalve niet en wordt verworpen.
De benadeelde partij [benadeelde 8] heeft deze schadepost onderbouwd met een bonnetje van speelgoedwinkel Intertoys d.d. 7 september 2018. Dit betekent dat deze playstation met een nieuwwaarde van € 349,00 ten tijde van de inbraak op 22 januari 2022 ongeveer 3 jaar en 3 maanden oud was. Het hof schat de dagwaarde van deze playstation, rekening houdend met een niet ongebruikelijke afschrijving voor een spelcomputer van zo’n 17% per jaar, naar billijkheid op een bedrag van € 170,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de inbraak, zijnde 22 januari 2022.
De overige posten (spel, verrekijker en oordopjes) zijn, behoudens twee foto’s van een verrekijker en een verrekijker-tasje, niet onderbouwd met stukken.
De benadeelde partij is niet in hoger beroep verschenen om de vordering toe te lichten en eventuele vragen te beantwoorden. Wanneer de benadeelde partij thans alsnog in de gelegenheid zou worden gesteld om de vordering ten aanzien van deze posten te onderbouwen, zou dit een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Het hof is derhalve van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De vordering zal daarom ten aanzien van het niet toegewezen deel, niet-ontvankelijk worden verklaard en bepaald zal worden dat dit deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, veroordelen in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 8] is toegebracht tot een bedrag van € 170,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten aanzien van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 8] en [benadeelde 9] alsmede ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 8] , en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde onder feit 1 in de zaak met parketnummer 03-117413-22 niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Verklaart de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het bewezenverklaarde onder feit 4 in de zaak met parketnummer 03-117413-22 niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Verklaart de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het bewezenverklaarde onder feit 5 in de zaak met parketnummer 03-117413-22 niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 8] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-117413-22 onder 7 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 170,00 (honderdzeventig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 8] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-117413-22 onder 7 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 170,00 (honderdzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 22 januari 2022.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9]

Verklaart de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 9] ter zake van het bewezenverklaarde onder feit 8 in de zaak met parketnummer 03-117413-22 niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. van der Meijs, griffier,
en op 17 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Buljevic, Bos en de griffier zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.