ECLI:NL:GHSHE:2024:2354

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
200.338.580_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van het ouderlijk gezag van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder was het niet eens met de eerdere beslissing van de rechtbank Limburg, die het gezamenlijk ouderlijk gezag had beëindigd en had gewijzigd naar eenhoofdig gezag van de vader. De moeder stelde dat er geen noodzaak was voor deze wijziging en dat zij in staat was om haar verantwoordelijkheden als ouder te dragen, ondanks de problemen in de communicatie met de vader. De vader daarentegen voerde aan dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord was en dat de moeder door haar beperkingen niet in staat was om adequaat te overleggen over de kinderen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 27 juni 2024 zijn beide ouders gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders, beide met persoonlijke problematiek, niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen in het belang van de kinderen. De kwetsbaarheid van de kinderen, die beiden speciale zorg nodig hebben, was een belangrijke factor in de beslissing van het hof. Het hof oordeelde dat de wijziging van het gezag naar eenhoofdig gezag van de vader noodzakelijk was in het belang van de kinderen, en dat de belangen van de kinderen een inbreuk op het recht op gezinsleven van de moeder rechtvaardigden. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof verzocht om een afschrift van de uitspraak naar het centraal gezagsregister te sturen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 juli 2024
Zaaknummer: 200.338.580/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/302057 / FA RK 22-615
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: thans mr. N.M.F. Statnik, voorheen mr. E.FM. van Swaaij.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008 (hierna: [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010 (hierna: [minderjarige 2] ).
De moeder is het er niet mee eens dat de rechtbank het gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarigen heeft beëindigd en heeft gewijzigd naar eenhoofdig gezag van de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht van 23 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 maart 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de wijziging in het ouderlijk gezag en verzocht het verzoek van de vader om het gezamenlijk ouderlijk gezag van de ouders te beëindigen en te bepalen dat de vader voortaan wordt belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag, alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 17 april 2024, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 juni 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. mw. mr. L. Berendsen (kantoorgenoot van
mr. R.W. de Gruijl);
-mr. dr. C.A.J.E. Habets (waarnemer en kantoorgenoot van mr. N.M.F. Statnik) namens de vader;
-mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.3.1.
De advocaat van de vader heeft het hof middels V8-formulier d.d. 19 juni 2024 laten weten dat de vader niet in de gelegenheid is om de mondelinge behandeling bij te wonen en dat een kantoorgenoot van de advocaat van de vader de mondelinge behandeling namens hen zal bijwonen.
2.3.2.
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken in een kindgesprek bij het hof. De maatschappelijk werker van de vader heeft de griffie van het hof op 14 juni 2024 telefonisch laten weten dat zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] wegens hun (verstandelijke en een van hen ook lichamelijke) beperking niet in staat zijn om deel te nemen aan het kindgesprek. Van dit telefoongesprek is een notitie door de griffier gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 31 januari 2024.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De vader heeft de kinderen erkend en zij hebben hun hoofdverblijf bij de vader. De ouders hebben in het verleden in het gezagsregister laten aantekenen dat zij samen het gezag uitoefenen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beëindigd en bepaald dat de vader alleen het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. Het wettelijke uitgangspunt is dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag blijven uitoefenen. Er is geen noodzaak het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te beëindigen en er is geen aanleiding om aan te nemen dat de moeder niet de verantwoordelijkheid over de kinderen kan dragen, ook al zal dat mogelijk op afstand zijn. De gezondheid en de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] komen niet in het gedrang wanneer de moeder haar ouderlijk gezag behoudt. De gezagsbeëindiging levert in dit geval een schending van artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) op. Hoewel de moeder erkent dat de onderlinge communicatie met de vader niet altijd soepel verloopt, is er geen sprake van een situatie waarin [minderjarige 1] en [minderjarige 2] klem en verloren raken tussen de ouders. De moeder verleent haar medewerking en toestemming aan voor de kinderen van belang zijnde beslissingen. De moeder acht zichzelf en de vader in staat om in het belang van de kinderen met elkaar te communiceren. Hoewel er op dit moment geen contact plaatsvindt, is de moeder daartoe wel bereid en is zij daar ook toe in staat. De hulpverlening heeft zich in het verleden vooral gericht op de band tussen de moeder en de kinderen en niet op de communicatie tussen de ouders onderling. Met de nodige hulpverlening is hier nog een stap te zetten.
De vader heeft onvoldoende onderbouwd dat er wordt voldaan aan het klemcriterium. Als er gezagsbeslissingen moeten worden genomen dan werkt de moeder daar aan mee. Er is al die jaren nog nooit om haar toestemming gevraagd, laat staan dat zij deze heeft geweigerd. De moeder betreurt het dat de vader haar niet op de hoogte houdt van de kinderen. De vader houdt zich ook niet aan de door de rechtbank opgelegde informatieverplichting. De moeder heeft daardoor onvoldoende mogelijkheid om betrokken te zijn bij het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder en de kinderen hebben recht op ‘family life’ en het in stand laten van het gezamenlijk ouderlijk gezag is een van de instrumenten die de rechter moet benutten om dit recht op family life te verwezenlijken. Het toewijzen van het eenhoofdig ouderlijk gezag aan de vader leidt ertoe dat de moeder volledig uit het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt geweerd.
3.5.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. Sinds de relatie van de ouders is beëindigd zijn zij voortdurend aangewezen geweest op hulpverlening om hen te begeleiden als ouders van de kinderen. De communicatie is niet goed van de grond gekomen. Als gevolg van haar beperkingen is de moeder feitelijk niet in staat om met de vader te overleggen over de kinderen. Ook aan de zijde van vader is sprake van beperkingen. Wanneer er gezamenlijke beslissingen moeten worden genomen, komt de reactie van de moeder te laat of blijft deze uit. Als gevolg van de beperkingen van de moeder, in combinatie met de beperkingen van de vader en de specifieke (gezondheids-)problematiek van de kinderen, kan het gezamenlijke gezag alleen maar leiden tot aanhoudende miscommunicatie en ruzie die slechts beheersbaar is met voortdurende aanwezigheid van hulpverleners. Belangrijke beslissingen worden genomen door tussenkomst en met uitleg van de hulpverleners. Dit is niet een situatie die de wetgever voor ogen heeft gestaan bij het formuleren van het uitgangspunt van gezamenlijk gezag. Zonder hulpverlening zou iedere besluitvorming betreffende de kinderen meteen vastlopen. Er is ruimschoots voldaan aan de beide criteria voor wijziging van het gezag. De rechtbank heeft op goede gronden het gezamenlijk gezag beëindigd en de vader het eenhoofdig gezag toegekend.
3.6.
De raad blijft bij zijn eerder gegeven advies en heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen en de wijziging van het gezag in stand te laten. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn twee kwetsbare kinderen die elk (mede in verband met medische problematiek) veel zorg behoeven. Deze kinderen zijn er niet bij gebaat wanneer ze moeten wachten op een overleg tussen ouders dat niet kan plaatsvinden vanwege expartnerproblematiek en verschillen in visies. Met inachtneming van de persoonlijke problematiek van de ouders is het voor deze ouders niet mogelijk om tot een goed afgewogen, gezamenlijk besluit te komen, zelfs wanneer zij begeleid zouden worden door hulpverlening.
De motivering van de beslissing
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.7.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan een (her)beoordeling van het gezag over de kinderen aan de orde is.
3.7.3.
Met betrekking tot de inhoudelijke beoordeling stelt het hof voorop dat uitgangspunt van de wet is gezamenlijk ouderlijk gezag en dat slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van de kinderen vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast.
3.7.4.
Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het hof van oordeel dat de rechtbank het verzoek van de vader om alleen met het ouderlijk gezag te worden belast op goede gronden heeft toegewezen. Het hof neemt deze gronden na eigen onderzoek en weging over en maakt ze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing leiden. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen.
3.7.5.
De relatie tussen de ouders is ernstig verstoord. Er is sprake van expartnerproblematiek die zich onder meer uit in ernstige beschuldigingen over en weer. Sinds 2019 is er geen enkel contact meer tussen de vader en de moeder.
Beide ouders kampen daarnaast met forse persoonlijke problematiek die de situatie compliceert. De moeder is vanaf haar geboorte blind en de vader is slechtziend. Beide ouders zijn licht verstandelijk beperkt. Bij de moeder is tevens sprake van een borderline persoonlijkheidsstoornis en een ontwikkelingsachterstand.
Er is veel hulpverlening is ingezet: [instantie 1] , [instantie 2] , [instantie 3] en [instantie 4] . Dit heeft er niet toe geleid dat de communicatie tussen de ouders is verbeterd.
Weliswaar is in de bestreden beschikking een informatieregeling aan de vader opgelegd maar doordat er al jarenlang geen contact is tussen de moeder en de kinderen, heeft de moeder geen reëel beeld van de kinderen en hun specifieke behoeften. Mede hierdoor kan de moeder geen goede afweging maken welke beslissingen in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zouden zijn.
Bovendien zijn allebei de kinderen dermate kwetsbaar dat iedere vertraging bij een spoedbeslissing mogelijk grote gevolgen kan hebben. [minderjarige 1] is blind, meervoudig gehandicapt, verstandelijk beperkt, heeft medische problemen (onder andere epilepsie), kan niet lopen en praten, heeft sondevoeding en is 24 uur per dag aangewezen op intensieve zorg. [minderjarige 2] is slechtziend en er is sprake van een vertraagde ontwikkeling op meerdere gebieden. Hij heeft een ontwikkelingsachterstand, volgt speciaal onderwijs en gaat naar de dagbesteding. Het hof heeft er geen vertrouwen in dat partijen in staat zijn in overleg gezamenlijk en spoedig te besluiten wanneer dit noodzakelijk is in het belang van de kinderen.
Het hof acht een wijziging van het gezamenlijk gezag naar het eenhoofdig gezag van de vader in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk.
3.7.6.
Het beroep van de moeder op artikel 8 EVRM brengt geen verandering in het oordeel van het hof. Het hof is van oordeel dat de gezagsbeëindiging in dit geval noodzakelijk is in het belang van de kinderen en tevens proportioneel is. De belangen van de kinderen rechtvaardigen een inbreuk op het recht op gezinsleven en er is voldaan aan de vereisten die de wet daaraan stelt.
3.7.7.
Het hof merkt daarbij nog ten overvloede op dat de gezagsbeëindiging los staat van het recht op informatie van de moeder en dat de vader gehouden is te voldoen aan de door de rechtbank aan hem opgelegde informatieverplichting jegens de moeder.
Conclusie
3.8.
Op grond van het hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief van de moeder. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 23 februari 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, E.P. de Beij en M.J.C. van Leeuwen en is op 18 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.