ECLI:NL:GHSHE:2024:2350

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
200.336.949_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mentorschap en vertegenwoordiging van een betrokkene met dementie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een mentorschap is ingesteld voor een betrokkene die lijdt aan dementie. De echtgenote van de betrokkene, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de benoeming van een externe mentor en stelt dat zij zelf in staat is om de belangen van haar echtgenoot te behartigen, zoals vastgelegd in zijn levenstestament. De rechtbank had eerder op 20 oktober 2023 besloten om een mentorschap in te stellen, waarbij de mentor werd benoemd door de stichting die verantwoordelijk is voor de zorg van de betrokkene. De echtgenote heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen en zichzelf als mentor aan te stellen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 juni 2024 is de echtgenote bijgestaan door een waarnemend advocaat, terwijl de betrokkene en de mentor niet verschenen. De advocaat van de echtgenote heeft aangevoerd dat het aanhoudingsverzoek ten onrechte is afgewezen, omdat de behandelend advocaat niet aanwezig kon zijn door een ongeval. Het hof heeft echter geoordeeld dat de mondelinge behandeling terecht doorgang heeft gevonden en dat de echtgenote voldoende in staat was om haar standpunt naar voren te brengen.

Het hof heeft de argumenten van de echtgenote en de stichting tegen elkaar afgewogen. De stichting heeft zorgen geuit over de capaciteiten van de echtgenote om de belangen van de betrokkene te behartigen, vooral gezien de signalen van zorg die zijn geuit door hulpverleners. Het hof heeft geconcludeerd dat de instelling van het mentorschap gerechtvaardigd is, gezien de geestelijke toestand van de betrokkene en de zorgen over de vertegenwoordiging door de echtgenote. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de betrokkene voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 juli 2024
Zaaknummer: 200.336.949/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10492800 MS VERZ 23-544
in de zaak in hoger beroep van:
[de echtgenote van de betrokkene],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de echtgenote van de betrokkene,
advocaat: mr. I.P.C. Sindram,
tegen
Stichting [stichting],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: [stichting] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[betrokkene ],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de betrokkene,
en
[mentor] h.o.d.n. [naam], in haar hoedanigheid van mentor van [betrokkene ] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de mentor.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 20 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 januari 2024;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 28 juni 2023, ingekomen op 8 februari 2024;
- een brief van [stichting] van 29 februari 2024, ingekomen op 1 maart 2024;
- een brief van de mentor, ingekomen op 10 juni 2024;
- een V-formulier met producties van de advocaat van de echtgenote, ingekomen op 10 juni 2024;
- de spreekaantekeningen die de advocaat van de echtgenote tijdens de mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2.
Bij e-mailbericht van 5 juni 2024 heeft mr. Verweij, kantoorgenoot van mr. Sindram, een aanhoudingsverzoek ingediend. Dit verzoek is afgewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 juni 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de echtgenote van de betrokkene, bijgestaan door mr. J. van Berk (waarnemend advocaat voor mr. Sindram);
- [stichting] , vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de stichting 1] en [vertegenwoordiger van de stichting 2] .
2.4.
De betrokkene en de mentor zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1.
De betrokkene is geboren op [geboortedatum] 1938 te [geboorteplaats] . Hij is gehuwd met [de echtgenote van de betrokkene] (verzoekster in hoger beroep) op 29 september 1971. Zij wonen circa 30 jaar niet meer samen.
3.2.
De betrokkene heeft op 17 april 2020 ten overstaan van notaris mr. [notaris] een levenstestament opgemaakt, waarin hij een algemene volmacht en een medische volmacht heeft verleend aan zijn echtgenote.
3.3.
Bij de betrokkene is de diagnose dementie gesteld. De betrokkene verblijft sinds 20 september 2022 in een PG-woning van zorgcentrum [zorgcentrum] te [plaats] , een woonvoorziening van [stichting] .
Procedure eerste aanleg
3.4.
Bij verzoekschrift van 4 mei 2023 heeft [voorzitter van de raad van bestuur] , voorzitter van de raad van bestuur van [stichting] , namens [stichting] verzocht ten behoeve van de betrokkene een mentorschap in te stellen, met benoeming van [mentor] tot mentor.
3.5.
Bij beschikking van 20 oktober 2023 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg:
- een mentorschap ingesteld ten behoeve van de betrokkene met ingang van 1 november 2023, met benoeming van [mentor] h.o.d.n. [naam] tot mentor;
- de jaarbeloning van de mentor vastgesteld overeenkomstig artikel 4 lid 2 sub a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren;
- de beloning voor de aanvangswerkzaamheden van de mentor vastgesteld overeenkomstig artikel 4 lid 4 sub a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren;
- bepaald dat de mentor jaarlijks een verslag indient omtrent het verloop van het mentorschap.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De echtgenote van de betrokkene kan zich met voornoemde beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De echtgenote verzoekt:
primairde beschikking van 20 oktober 2023 te vernietigen en geen nieuwe mentor te benoemen waardoor de vertegenwoordiging krachtens het levenstestament herleeft;
subsidiairde echtgenote zelf te benoemen tot mentor van de betrokkene.
4.2.
[stichting] heeft geen verweerschrift ingediend.

5.De motivering van de beslissing

ten aanzien van het procesverloop
aanhoudingsverzoek
5.1.
De advocaat van de echtgenote heeft zich tijdens de mondelinge behandeling op het standpunt gesteld dat het gedane aanhoudingsverzoek namens de echtgenote van 5 juni 2024 ten onrechte is afgewezen. Dat aanhoudingsverzoek was ingediend omdat mr. Sindram vanwege een ongeval niet op de mondelinge behandeling kon verschijnen. Mr. Sindram is de behandelend advocaat in deze zaak en heeft de echtgenote meerdere malen gesproken. Door het afwijzen van het aanhoudingsverzoek komt de goede rechtsbedeling in gevaar.
5.2.
Het hof overweegt als volgt.
Naar aanleiding van het aanhoudingsverzoek heeft het hof bij brief van 6 juni 2024 bericht dat het hof ernaar streeft de zaak te kunnen behandelen en daarom de advocaat verzocht zich te laten vervangen. Daarbij is kenbaar gemaakt dat de mondelinge behandeling op 11 juni 2024 vooralsnog doorgaat.
Hierna is geen nieuw aanhoudingsverzoek gedaan. Uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht blijkt dat mr. Van Berk en de echtgenote zich voldoende hebben kunnen voorbereiden. Zij hebben hun standpunten toegelicht en mr. Van Berk heeft pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen.
Het hof is daarom van oordeel dat de mondelinge behandeling terecht doorgang heeft gevonden en dat niet gebleken is dat aanhouding alsnog nodig was voor een goede rechtsbedeling.
herstelfunctie hoger beroep
5.3.
De advocaat van de echtgenote heeft tijdens de mondelinge behandeling verder aangevoerd dat de echtgenote ten onrechte aanvankelijk niet de bijlagen bij het verzoekschrift van de kantonrechter heeft ontvangen. Zij heeft die bijlagen pas na de mondelinge behandeling in eerste aanleg ontvangen en daarop kunnen reageren.
5.4.
Nog daargelaten de vraag of de betreffende bijlagen aanvankelijk ten onrechte niet aan de echtgenote zijn verstrekt en zij daardoor in eerste aanleg onvoldoende heeft kunnen reageren, is het hof van oordeel dat een eventueel gebrek in hoger beroep is hersteld. De vrouw heeft bij beroepschrift haar standpunt naar voren gebracht en gebruik gemaakt van de mogelijkheid om tijdens de mondelinge behandeling te worden gehoord.
horen van de betrokkene
5.5.
Het hof ziet af van het horen van de betrokkene. Gezien de medische situatie van de betrokkene, zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, wordt hij niet in staat geacht zijn standpunt te geven.
Ten aanzien van de instelling van het mentorschap
5.6.
De echtgenote heeft bij beroepschrift zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aangevoerd.
Ten onrechte heeft de kantonrechter het levenstestament van de betrokkene gepasseerd en een mentor aangesteld. Aan de uitdrukkelijke wil van de betrokkene om vertegenwoordigd te worden door zijn echtgenote is zonder goede redenen voorbijgegaan.
De echtgenote is in staat de belangen van de betrokkene te behartigen. Zij betwist de stellingen die [stichting] ter onderbouwing van haar verzoek heeft aangevoerd. De echtgenote heeft in de periode voor de opname van de betrokkene nooit gezegd dat zij de situatie van de betrokkene niet zorgelijk vond en zij ontkent dat zij zaken vertraagde. Na de eerste diagnosestelling is zij met de betrokkene naar een aantal verpleeghuizen gegaan en daar is hij op de wachtlijst gezet. De echtgenote had bij de betrokkene thuis de zorg zo geregeld dat die er overdag was totdat hij naar bed ging. De aanpassingen die de ergotherapie had aanbevolen zijn, op een na, allemaal uitgevoerd. Bij het spoedconsult van 4 augustus 2022 was de echtgenote verhinderd en dat heeft zij laten weten.
De echtgenote ontkent dat zij zich tegen de opname van de betrokkene zou hebben verzet. Toen de betrokkene werd opgenomen was de zorgovereenkomst nog niet klaar. Zodra die overeenkomst gereed was en aan haar werd voorgelegd, heeft zij die ondertekend. De echtgenote is telefonisch goed bereikbaar, zij gaat gesprekken met de zorginstelling niet uit de weg en verzet zich niet tegen de zorgplannen die ten behoeve van de betrokkene zijn opgesteld.
Er is sprake geweest van misverstanden en miscommunicatie, maar deze kunnen niet, althans niet uitsluitend de echtgenote worden verweten. Met vooral meer duidelijkheid over wat van de echtgenote wordt verwacht, kan zij uitstekend functioneren als vertegenwoordiger van haar echtgenoot. Voor zover een mentor wordt benoemd, is geen sprake van gegronde redenen als bedoeld in artikel 1:452 lid 3 BW om aan de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene voorbij te gaan.
5.7.
[stichting] heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aangevoerd.
Vóór de opname van de betrokkene bij [zorgcentrum] waren er vanuit de betrokken hulpverleners reeds zorgen of de echtgenote kan overzien wat de betrokkene nodig heeft en of zij zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard kan behartigen. [stichting] heeft dit na de opname van de betrokkene eerst ook zelf willen onderzoeken. Er zijn vervolgens (vanuit het multidisciplinair team) meerdere zorgelijke signalen gekomen, waaronder dat de echtgenote de zorgovereenkomst vier maanden na de opname van de betrokkene nog niet had getekend en zij tijdens een zorgleefplanbespreking aangaf dat zij de betrokkene naar huis zou willen laten gaan. [stichting] heeft over deze zorgelijke signalen met de echtgenote meerdere gesprekken gevoerd, maar de echtgenote weerlegt alle signalen. Het is moeilijk om met de echtgenote tot afspraken te komen. De betrokkene gaat cognitief en lichamelijk achteruit en in zijn belang moeten beslissingen genomen worden.
Sinds de instelling van het mentorschap is de mentor bij de gesprekken over de betrokkene aanwezig. De mentor zorgt ervoor dat goed overleg kan plaatsvinden en beslissingen over de betrokkene met de vereiste voortvarendheid genomen kunnen worden. Indien de bestreden beschikking zou worden vernietigd, ontstaat opnieuw de situatie dat het lastig wordt om tot beslissingen in het belang van de betrokkene te komen.
5.8.
Het hof overweegt als volgt.
5.8.1.
Op grond van artikel 1:450 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
5.8.2.
Op grond van artikel 1:452 lid 1 BW benoemt de rechter bij het uitspreken van het mentorschap of zo spoedig mogelijk daarna een mentor. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel omtrent de geschiktheid van de te benoemen persoon.
Ingevolge artikel 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
5.8.3.
Niet in geschil is dat bij de betrokkene sprake is van een geestelijke of lichamelijke toestand als gevolg waarvan hij duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
5.8.4.
De echtgenote beroept zich op het levenstestament van de betrokkene, waarin – voor zover hier van belang – staat opgenomen dat de betrokkene een medische volmacht aan haar verleent om zijn niet-vermogensrechtelijke belangen te behartigen voor het geval hij dat zelf niet meer kan. De volmacht is erop gericht dat geen mentorschap hoeft te worden aangevraagd. Indien wel een mentorschap wordt ingesteld, spreekt de betrokkene de voorkeur uit dat de echtgenote als mentor wordt benoemd. Het levenstestament is op 17 april 2020 is opgemaakt.
Ter beoordeling ligt eerst voor de vraag of in dit geval sprake is van omstandigheden die maken dat, ondanks het levenstestament, de instelling van een mentorschap aangewezen is.
5.8.5.
Vooropgesteld geldt dat uit het bij inleidend verzoekschrift overgelegde dossieronderdeel van de betrokkene (bijlage D) blijkt dat reeds in november 2019 door een klinisch geriater is geconcludeerd dat het klinisch beeld van de betrokkene passend is bij dementie met voornamelijk corticale kenmerken, meest waarschijnlijk type Alzheimer.
Het levenstestament is opgesteld nadat deze diagnose is gesteld. Gesteld noch gebleken is dat voorafgaand aan het opstellen van het levenstestament is onderzocht of de betrokkene, gezien voornoemde diagnose, nog in staat was zijn wil te bepalen.
5.8.6.
Nog daargelaten de vraag wat het voorgaande betekent voor de geldigheid van het levenstestament, is het hof van oordeel dat terecht een mentorschap ten behoeve van de betrokkene is ingesteld. Daartoe overweegt het hof als volgt.
[stichting] heeft het mentorschap verzocht op basis van de zorgelijke signalen die uit het medisch dossier van de betrokkene naar voren kwamen over de behartiging van zijn belangen door de echtgenote vóór zijn opname én de signalen die [stichting] zelf heeft geconstateerd na zijn opname. Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen over de in bijlage 3 (in hoger beroep overgelegd als bijlage F bij het inleidend verzoekschrift) weergegeven bevindingen van de specialist ouderengeneeskunde [specialist ouderengeneeskunde 1] , die betrokken was vóór de opname van de betrokkene, en van de basisarts [basisarts] , die betrokken was na de opname.
Gebleken is dat [stichting] met name zorgen heeft over het inzicht in en acceptatie van het ziekteproces van de betrokkene door de echtgenote én het niet kunnen komen tot afspraken met haar. Daarbij wordt in het midden gelaten of sprake is van onwil of vooral onmacht. [stichting] heeft in drie gesprekken met de echtgenote gesproken over deze zorgen (het eerste gesprek was tussen de echtgenote en maatschappelijk werk; het tweede gesprek was tussen de echtgenote, maatschappelijk werk en de mentor en het derde gesprek was tussen de echtgenote, maatschappelijk werk, de mentor, specialist ouderengeneeskunde [specialist ouderengeneeskunde 2] , basisarts [basisarts] en de zorgcoördinator), maar dit heeft er niet toe geleid dat die zorgen zijn weggenomen.
Gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien is voldoende aannemelijk geworden dat de echtgenote onvoldoende in staat is om beslissingen over de niet-vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene te nemen.
5.8.7.
Dit brengt mee dat het hof het in het belang van de betrokkene acht dat het mentorschap door een onafhankelijk mentor wordt uitgevoerd.
Uit de processtukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling komt naar voren dat de uitvoering van het mentorschap door de huidige mentor goed verloopt. De mentor heeft een goede samenwerking met de zorginstelling en zoekt ook de samenwerking met de echtgenote. Voor besprekingen over het zorgleefplan van de betrokkene wordt door [stichting] zowel de mentor als de echtgenote uitgenodigd zodat zij ook op de hoogte is van wat wordt besproken. Er zijn vanuit [stichting] sinds de instelling van het mentorschap geen situaties meer geweest waarin het niet lukt om tot beslissingen over de betrokkene te komen.
5.9.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 20 oktober 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, G.M. Goes en M.E.M. Beijersbergen en is op 18 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.