ECLI:NL:GHSHE:2024:2331

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
20-002253-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte op 2 augustus 2023 was vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar wel was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. De rechtbank had de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. De verdachte heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zal worden bevestigd, terwijl de verdediging primair om integrale vrijspraak heeft verzocht en subsidiair om vrijspraak van het telen van hennep. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep van de verdachte onbeperkt was ingesteld, maar dat er geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak. Daarom heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigd, met aanvulling van de gronden. Het hof heeft ook overwogen dat er geen sprake was van bewijsuitsluiting, ondanks het verweer van de verdediging over een mogelijk vormverzuim bij het binnentreden in de woning van de verdachte. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij het hof de hoeveelheid hennepplanten als een grote hoeveelheid heeft gekwalificeerd. De beslissing van het hof is op 4 juli 2024 uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002253-23
Uitspraak : 4 juli 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 2 augustus 2023, in de strafzaak met parketnummer 03-038834-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde. De rechtbank heeft de verdachte vervolgens ter zake van ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ (
feit 1) en ‘diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking’ (
feit 2) veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis tijdig hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit, in welk verband een verweer is gevoerd strekkende tot bewijsuitsluiting. Subsidiair is vrijspraak bepleit van het impliciet primair tenlastegelegde telen van hennep en heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft het impliciet subsidiair tenlastegelegde opzettelijk aanwezig hebben van hennep.
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep (feit 3)
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van het onder 3 tenlastegelegde feit. Dit hoger beroep is later niet beperkt door een partiële intrekking. Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis voor zover nog aan de orde, met aanvulling van de gronden als hierna te melden.
Aanvulling overwegingen met betrekking tot het vormverzuimverweer
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat geen sprake is van een redelijk vermoeden als bedoeld in artikel 9 van de Opiumwet en dat zonder machtiging is binnengetreden in de woning van de verdachte. Dit levert een vormverzuim op hetgeen moet leiden tot bewijsuitsluiting, nu dit een schending van verdachtes huisrecht en zijn recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer oplevert, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat dit verweer in de kern een herhaling betreft van het verweer dat in eerste aanleg is gevoerd en waarop – naar het oordeel van het hof – door de rechtbank juist en voldoende gemotiveerd is beslist. Dit verweer vindt dan ook reeds weerlegging in de overwegingen van de rechtbank hieromtrent.
Het hof overweegt daarenboven dat zelfs indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat zich met betrekking tot het binnentreden in de woning van de verdachte een vormverzuim heeft voorgedaan, het hof niet tot bewijsuitsluiting zou zijn overgegaan. Het aannemen van het door de verdediging gestelde verzuim zou immers betekenen dat de verdachte is geschonden in een belang dat het in artikel 8 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna telkens: EVRM) gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer beoogt te beschermen. Een zodanige inbreuk levert echter niet zonder meer ook een inbreuk op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces op. Aan niet gerechtvaardigde inbreuken op artikel 8 EVRM behoeft dan ook in de regel niet het rechtsgevolg van bewijsuitsluiting te worden verbonden, mits het recht van verdachte op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM wordt gewaarborgd. Dat verdachtes recht op een eerlijk proces in deze is geschonden, is niet aan de orde, dus bewijsuitsluiting evenmin.
Aanvulling bewijsmiddelen feit 2
Het hof vult de bewijsmiddelen van feit 2 als volgt aan.
1.
Het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 27 november 2020 (dossierpagina’s 12 tot en met 18), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
[
dossierpagina 12]
Het betreffende pand betreft een bedrijfsruimte (kapsalon) op de begane grond gelegen met aanduiding [adres 2] met daarboven een woning zijnde [adres 2] .
[
dossierpagina 13]
Er werd op dinsdag 17 november 2020 binnengetreden. Het bleek dat op genoemd adres een hennepkwekerij met planten aanwezig was.
Na het binnentreden zagen wij het volgende:
Achter de voordeur is een hal met direct rechts de meterkast. In de hal is de trap naar de eerste verdieping. Wij, verbalisanten, zagen in de meterkast de knoppen zoals deze genoemd waren in de Meld Misdaad Anoniem melding. Aan de trap waren scharnieren bevestigd die erop duiden dat de trap omhoog geklapt kon worden. Bij het omhoog klappen van de trap lagen er op een verhoging een twintigtal vuilniszakken gevuld met aarde, wortels en resten van hennepplanten. (…) In het soort van portaal in de kelderruimte stonden diverse dozen met daarin gebruikte stekkentrays voor stekken en een droogrek.
2.
Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e lid 3 Wetboek van Strafrecht d.d. 27 november 2020 (dossierpagina’s 47 tot en met 56) en de bijbehorende fotomap (dossierpagina’s 57 tot en met 61), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] :
[
dossierpagina 48]
Ontnemingsperiode
Tussen 10 augustus 2020 en 17 november 2020. Deze periode beslaat 14 weken.
De aangetroffen planten waren in alle ruimtes circa 2 á 3 weken oud. Er zijn aanwijzingen dat er minimaal 1 eerdere oogst is geweest in alle aanwezige ruimtes. Volgens rapport FPA duurt een kweekcyclus 10 weken derhalve wordt uitgegaan van start kweek 14 weken geleden.
Ruimte 1
1 eerdere oogst
10 augustus 2020 (week 33) t/m 19 oktober 2020 (week 43) = (10 weken)
Ruimte 2
1 eerdere oogst
10 augustus 2020 (week 33) t/m 19 oktober 2020 (week 43) = (10 weken)
[
dossierpagina 49]
[
het hof begrijpt hier gelet op de inhoud van het onderhavige rapport:Ruimte 3]
1 eerdere oogst
10 augustus 2020 (week 33) t/m 19 oktober 2020 (week 43) = (10 weken).
[
dossierpagina 50]
Vaststelling eerdere oogsten in de 1e kweekruimte.
Stof op voorwerpen
Er lag een niet doorbroken stoflaag op:
- de kappen van de armaturen van de assimilatielampen
- de aanwezige elektra
- het rotorblad van de ventilator

Kalkaanslag

Er zat diverse kalkaanslag op het gehele irrigatiesysteem en opstaande randen van de lekbakken.

Overige indicator(en)

Schimmel op de afzuiginstallatie.
[
dossierpagina 52]
Vaststelling eerdere oogsten in de 2e kweekruimte.
Stof op voorwerpen
Er lag een niet doorbroken stoflaag op:
- de kappen van de armaturen van de assimilatielampen
- de aanwezige elektra

Overige indicator(en)

Schimmel op de afzuiginstallatie.
[
dossierpagina 53]
Vaststelling eerdere oogsten in de 3e kweekruimte.
Stof op voorwerpen
Er lag een niet doorbroken stoflaag op:
[
dossierpagina 54]
- de kappen van de armaturen van de assimilatielampen
- de aanwezige elektra

Overige indicator(en)

Schimmel op de afzuiginstallatie.
[
dossierpagina 56]
In de woning werd een gebruikt droogrek aangetroffen en tevens werden er meerdere afvalzakken aangetroffen met gebruikte cocos-aarde.
[
dossierpagina 58]
Foto 4: zakken met gebruikte teelaarde [
het hof: inclusief de bijbehorende foto]
[
dossierpagina 59]
Foto 5: zakken met resten van hennepplanten [
het hof: inclusief de bijbehorende foto]
Foto 6: gebruikte knipschaar [
het hof: inclusief de bijbehorende foto]
Foto 7: vervuild waterreservoir [
het hof: inclusief de bijbehorende foto]
Foto 10: resten hennep op droogrek [
het hof: inclusief de bijbehorende foto]
Aanvulling bewijsoverwegingen feit 2
Het hof vult de bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 2 als volgt aan.
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat sprake is van verschillende indicatoren die erop wijzen dat een of meer eerdere oogsten hebben plaatsgevonden, te weten:
  • stof op de kappen van armaturen van assimilatielampen;
  • stof op de aanwezige elektra;
  • stof op het rotorblad van de ventilator;
  • kalkaanslag op het gehele irrigatiesysteem en opstaande randen van de lekbakken;
  • schimmel op de afzuiginstallatie;
  • zakken met gebruikte teelaarde;
  • zakken met resten van hennepplanten;
  • een gebruikte knipschaar;
  • een vervuild waterreservoir;
  • resten van hennep welke op een droogrek zijn aangetroffen.
Gelet op deze indicatoren is het hof van oordeel dat ten minste sprake is geweest van één eerdere oogst en gaat het hof uit van de in het ontnemingsrapport aannemelijk geachte teeltperiode van 10 augustus 2020 tot en met 17 november 2020. De aangetroffen planten waren 2 tot 3 weken oud. Voorafgaand aan die periode heeft de eerdere teeltcyclus plaatsgevonden van 10 weken. Het hof acht de diefstal van elektriciteit dan ook bewezen in de periode van 10 augustus 2020 tot en met 17 november 2020.
Dat de verdachte – zoals hij ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard – niet bij de opbouw van de hennepkwekerij aanwezig zou zijn geweest en bovendien niet in de kelder zou zijn geweest, acht het hof niet aannemelijk geworden.
De verdachte heeft deze verklaring voor het eerst ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegd (nadat hij bij gelegenheid van zijn politieverhoren heeft gezwegen), ruim 2,5 jaren na ontdekking van de hennepplantage. Hij kon desgevraagd geen concrete noch verifieerbare gegevens verstrekken omtrent de aanleiding, de ontmoeting, de andere personen, de verhuur, de afspraken, de werkzaamheden en de opbrengsten. Nu uit het dossier niet blijkt van andere betrokkenen en de vrouw van de verdachte weliswaar wist dat er een hennepkwekerij in de kelder was, maar niet wist hoe de toegang naar de kelder kon worden geopend, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde.
Aanvulling kwalificatie feit 1
Het hof heeft geconstateerd dat de rechtbank het onder 1 bewezenverklaarde heeft gekwalificeerd als ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’. Nu de onder 1 bewezenverklaarde hoeveelheid hennepplanten als ‘grote hoeveelheid’ in de zin van artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet kan worden aangemerkt, zal het hof de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde aanvullen zodanig dat deze als volgt komt te luiden: ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel’.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. C.A. van Roosmalen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 4 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.