ECLI:NL:GHSHE:2024:231

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
20-000823-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het plegen van witwassen en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden voor het medeplegen van het plegen van witwassen, handelen in strijd met de Wet wapens en munitie, en medeplegen van opzetheling. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de vordering van de advocaat-generaal heeft gehoord en de verdediging van de verdachte heeft meegenomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte vanaf 1 februari 2015 een economische eenheid vormden, wat van belang was voor de bewezenverklaring van het witwassen. Het hof heeft de verdachte partieel vrijgesproken van het witwassen over een eerdere periode en integraal vrijgesproken van de opzetheling. Het hof heeft de gevangenisstraf aangepast naar 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 EVRM. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000823-22
Uitspraak : 25 januari 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 4 april 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-880738-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft verdachte ter zake van:
-feit 1: medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken; en
-feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd; en
-feit 3: medeplegen van opzetheling;
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft ten aanzien van de feiten 1 en 3 een vrijspraakverweer gevoerd en heeft zich ten aanzien van feit 2 voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van het hof. Verder heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij in of omstreeks 01 januari 2012 tot en met 14 januari 2016, te Lith, gemeente Oss, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, in elk geval zich een of meermalen heeft schuldig gemaakt aan witwassen, althans aan schuldwitwassen, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten:
- een personenauto (merk Mercedes-Benz, kenteken [kenteken 1] ), en/of
- een personenauto (merk Mercedes-Benz, kenteken [kenteken 2] ), en/of
- een boot (merk Bayliner, type Arriva, registratienummer [kenteken 3] ), en/of
- een of meer andere voer- en/of vaartuigen, en/of
- de woning (chalet) [adres 2] , en/of
- verbouwingen aan die woning [adres 2] , en/of
- ( delen van) de inboedel van die woning, en/of
- ( een) hoeveelheid/-heden contant geld,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) was of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had,
en/of
(telkens) dat/die voorwerp(en), en/of woning en/of dat/die hoeveelheid/-heden (contant) geld
verworven en/of voorhanden gehad en/of omgezet en/of van die/dat voorwerp(en) gebruik gemaakt,
terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
zij meermalen, althans eenmaal, op of omstreeks 14 januari 2016 te Lith, gemeente Oss, en/of te Ammerzoden, gemeente Maasdriel, in elk geval in Nederland, (telkens) een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
3.
zij op of omstreeks 14 januari 2016 te Lith, gemeente Oss, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) goed(eren), te weten twee elektrische fietsen (merk Sparta) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl zij en haar mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/deze goed(eren) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiele vrijspraken feit 1:
Anders dan de rechtbank en de vordering van de advocaat-generaal spreekt het hof de verdachte onder feit 1 partieel vrij van de ten laste gelegde periode van 1 januari 2012 tot 1 februari 2015. Tevens spreekt het hof verdachte vrij van het witwassen van de volgende ten laste gelegde voorwerpen:
- een personenauto (merk Mercedes-Benz, kenteken [kenteken 1] ), en/of
- een personenauto (merk Mercedes-Benz, kenteken [kenteken 2] ), en/of
- een boot (merk Bayliner, type Arriva, registratienummer [kenteken 3] ), en/of
- een of meer andere voer- en/of vaartuigen, en/of
(..)..
- ( een) hoeveelheid/-heden contant geld,
Het hof overweegt daartoe het volgende.
De redenering van de rechtbank om tot een bewezenverklaring te komen van het medeplegen van het witwassen van voormelde voorwerpen is – kort gezegd – dat verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] vanaf januari 2012 een economische eenheid hebben gevormd en dat het daardoor niet anders kan zijn dan dat verdachte moest weten dat [medeverdachte] – die enkel een WAO-uitkering ontving – de contante uitgaven ter zake voormelde voorwerpen niet uit zijn legale inkomen kon betalen. Doorslaggevend voor het bestaan per genoemde datum van een economische eenheid is volgens de rechtbank de omstandigheid dat verdachte en [medeverdachte] in 2012 zijn gaan samenwonen in een chalet aan [adres 3] .
Het hof volgt de rechtbank wel in de redenering dat het bestaan van een economische eenheid mede redengevend is voor het aannemen van medeplegen van witwassen maar volgt de rechtbank niet in het oordeel dat deze economische eenheid al bestond vanaf januari 2012. Weliswaar volgt uit het dossier dat verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] sinds 2012 veelvuldig verbleven in een door verdachte gehuurd chalet aan [adres 3] maar deze enkele omstandigheid is – naar het oordeel van het hof - onvoldoende om een gezamenlijke (financiële) huishouding en daarmee een economische eenheid tussen verdachte en [medeverdachte] per genoemde datum aan te nemen.
Het hof legt deze datum later, te weten op 1 februari 2015, zijnde het moment waarop door hen een chalet aan [adres 2] gezamenlijk in eigendom werd verkregen. Vanaf dat moment is de financiële verwevenheid tussen verdachte en [medeverdachte] zodanig dat van een economische eenheid sprake is.
Verder is in het kader van het medeplegen van witwassen van belang de navolgende overweging van de rechtbank (pagina 8 van het vonnis) die het hof overneemt en tot de zijne maakt:
“Meer specifiek is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] . Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dat verdachte wist dat [medeverdachte] – die formeel slechts een WAO-uitkering ontvangt – de contante uitgaven die hij deed niet uit zijn legale inkomen kon betalen. In dit kader heeft de rechtbank ook acht geslagen op afgeluisterde telefoongesprekken van verdachte met anderen waarbij onder andere gesproken wordt over “de handeltjes van [naam 1] ” en een gesprek tussen [verdachte] en haar moeder waarin [verdachte] tegen haar moeder zegt: “Je moet gewoon als ze iets vragen…, je weet niks, ik weet niks, klaar”. In een gesprek met [medeverdachte] op 28 januari 2016 zegt verdachte dat haar broer ( [naam 2] ) denkt: “ [naam 1] is een boef en die sleurt mijn zuster er in mee”. Als verdachte wordt gevraagd hoeveel [medeverdachte] netto per maand verdient zegt ze dat ze zijn post hierover nooit ziet en hem er ook niet naar vraagt. Andere vermogensbestanddelen van [medeverdachte] zijn haar ook niet bekend. Gevraagd naar de dagbesteding van verdachte zegt [verdachte] dat ze het niet zou weten. De rechtbank concludeert dat verdachte willens en wetens meegeprofiteerd heeft van de criminele inkomsten van [medeverdachte] . Zij kan dan ook, samen met [medeverdachte] , als medepleger worden aangemerkt.”
Samenvattend brengt het vorenstaande het hof tot het oordeel dat de financiële verwevenheid tussen verdachte en [medeverdachte] per 1 februari 2015 zodanig was dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte vanaf dat moment wist dat de uitgaven die door [medeverdachte] werden gedaan niet uit zijn legale inkomen konden worden betaald. In dat verband hecht het hof belang aan de omstandigheden die de rechtbank in vorenstaande overweging heeft genoemd namelijk dat verdachte niet de post van [medeverdachte] heeft gezien en er niet naar heeft gevraagd, hetgeen verdachte heeft opgemerkt over de dagbesteding van [medeverdachte] en de omstandigheid dat verdachte heeft meegeprofiteerd van de criminele inkomsten van [medeverdachte] . In het verband van de economische eenheid ligt het – naar het oordeel van het hof - immers voor de hand dat verdachte bijvoorbeeld wist van de inkomsten en dagbesteding van [medeverdachte] . Bij dit oordeel hecht het hof eveneens belang aan de uitlatingen door verdachte gedaan tijdens de hiervoor in de overweging van de rechtbank opgenomen tapgesprekken.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof komt tot een andere bewezenverklaarde periode en andere voorwerpen ten aanzien waarvan het medeplegen van witwassen bewijsbaar is, te weten enkel van de woning, de verbouwing ervan en (delen) van de inboedel nu deze vallen in de periode waarop de economische eenheid per 1 februari 2015 bestond. Voor het overige spreekt het hof verdachte partieel vrij van het onder 1 ten laste gelegde.
Vrijspraak feit 3
Anders dan de rechtbank en de vordering van de advocaat-generaal spreekt het hof verdachte vrij van het onder feit 3 ten laste gelegde (medeplegen) van (opzet)heling van twee elektrische fietsen.
Het hof overweegt daartoe dat uit het dossier niet volgt dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de elektrische fietsen wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren dan wel - zoals de rechtbank heeft geoordeeld - dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte deze wetenschap had.
De door de rechtbank genoemde omstandigheden (p. 9 van het vonnis) dat elektrische fietsen rijklaar dienen te worden gemaakt en dat anders de fietsen blokkeren zijn – anders dan de rechtbank heeft geoordeeld (pagina 9 van het vonnis) – naar het oordeel van het hof geen feiten van algemene bekendheid waarop die wetenschap kan worden gegrond. Evenmin is de door de rechtbank genoemde omstandigheid dat verdachte een elektrische fiets van de medeverdachte [medeverdachte] cadeau kreeg terwijl verdachte wist dat [medeverdachte] enkel een WAO-uitkering ontving, een voor de vereiste wetenschap redengevende omstandigheid.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij in of omstreeks 01 februari 2015 tot en met 14 januari 2016, te Lith, gemeente Oss,, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben verdachte en haar mededader
telkens voorwerpen, te weten:
- de woning (chalet) [adres 2] , en
- verbouwingen aan die woning [adres 2] , en
- ( delen van) de inboedel van die woning
voorhanden gehad terwijl zij en haar mededader wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
zij meermalen op 14 januari 2016 te Lith, gemeente Oss en te Ammerzoden, gemeente Maasdriel, telkens een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1:
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 een algehele vrijspraak bepleit.
Het hof verwerpt dit verweer en verwijst daarvoor kortheidshalve naar hetgeen hiervoor ten aanzien van de partiele vrijspraken ten aanzien van feit 1 is overwogen. Kort gezegd komt deze overweging erop neer dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte vanaf 1 februari 2015 wist dat [medeverdachte] enkel een WAO-uitkering ontving waarmee de gedane uitgaven niet gedaan konden worden en dat verdachte desondanks heeft meegeprofiteerd van de woning, de verbouwing ervan en (delen) van de inboedel en daarmee zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van die voorwerpen. Het tijdsbestek van ongeveer één jaar alsmede het grote aantal gedragingen dat gepaard gaat met het verbouwen van een chalet en het aanschaffen van de inboedel van dat chalet geven het hof aanleiding voor zijn oordeel dat sprake is van het maken van een gewoonte van het plegen van witwassen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

Medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft de verdachte ter zake de feiten 1 tot en met 3 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Bij dit oordeel heeft de rechtbank de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM betrokken. De advocaat-generaal heeft zich geschaard achter dit oordeel evenals de verdediging voor het geval het hof tot eenzelfde bewezenverklaring als de rechtbank zou komen.
Het hof heeft verdachte partieel vrijgesproken van feit 1 (medeplegen gewoontewitwassen) en integraal vrijgesproken van feit 3 (medeplegen (opzet)heling) en komt daardoor tot een andere straf dan de rechtbank heeft opgelegd en de advocaat-generaal heeft gevorderd.
Voor de bewezenverklaarde feiten neemt het hof tot uitgangspunt een gevangenisstraf van 6 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
Met de rechtbank stelt het hof vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden en stelt de aanvang van deze termijn met de rechtbank op 14 januari 2016, zijnde het moment waarop doorzoekingen hebben plaatsgevonden en waarbij diverse goederen in beslag zijn genomen. Het eindpunt ligt bij het vonnis van de rechtbank op 4 april 2022. Daarmee is de redelijke termijn van 2 jaren met 4 jaren en ruim twee maanden overschreden.
Het hof ziet in deze overschrijding aanleiding om in plaats van het hiervoor tot uitgangspunt genomen gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. C.A. van Roosmalen en mr. K.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. van der Meijs, griffier,
en op 25 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.