ECLI:NL:GHSHE:2024:2302

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
200.332.630_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een vennootschap onder firma en de vraag of sprake is van een lening of kapitaalstorting

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van de vennootschap onder firma (VOF) Promento, waarin [appellant] en Seejay B.V. als vennoten hebben samengewerkt. De samenwerking eindigde op 1 februari 2017, waarna een conflict ontstond over de afwikkeling van de vennootschap. [appellant] heeft in hoger beroep 10 grieven aangevoerd tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de wijze van verdeling van het vennootschapsvermogen moesten vaststellen. De rechtbank had eerder een deskundige benoemd om de eindbalans op te maken en de verdeling van het vermogen te bepalen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de einddatum van de VOF Promento 1 februari 2017 is, en dat de eindbalans correct is vastgesteld. Het hof heeft de vorderingen van [appellant] grotendeels afgewezen, met uitzondering van een correctie op de kapitaalrekening van [appellant] in verband met een onterecht geboekte post. Het hof heeft de proceskosten aan de zijde van [appellant] toegewezen aan Seejay, die als deels in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.332.630/01
arrest van 16 juli 2024
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. L.J. de Rijke te Bergen op Zoom,
tegen
Seejay B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Seejay,
niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 15 februari 2023, voor wat betreft de datum waartegen Seejay is opgeroepen te verschijnen hersteld bij exploot van 5 juni 2023,ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 15 januari 2020, 10 maart 2021 en 16 november 2022, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en Seejay als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/362512 / HA ZA 19-538)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de hiervoor genoemde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het herstelexploot;
  • het tegen Seejay verleende verstek;
  • de memorie van grieven, met één productie;
  • de mondelinge behandeling, waarbij [appellant] spreekaantekeningen heeft overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

Kern van de zaak
3.1.
[appellant] en Seejay hebben samengewerkt in de VOF Promento. Deze samenwerking is op 1 februari 2017 geëindigd. In deze procedure gaat het om de afwikkeling en eindafrekening tussen de vennoten.
De feiten
3.2.
In hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende vaststaande feiten.
i. [appellant] en Seejay hebben van 1 september 2016 tot 1 februari 2017 als vennoten samengewerkt in de VOF Promento. Seejay is een vennootschap waarvan [persoon A] (hierna: [persoon A] ) indirect aandeelhouder en bestuurder is.
De afspraken die zij in dit verband hebben gemaakt zijn vastgelegd in de door beide partijen op 13 september 2016 ondertekende akte van vennootschap onder firma (hierna: de vennootschapsakte). Voor zover in hoger beroep van belang is hierin het volgende bepaald:
“[…]
Artikel 4. Inbreng
1 Iedere vennoot brengt zijn volledige arbeidskracht, vlijt, kennis relaties en diploma's in.
alsmede de op zijn naam gestelde vergunningen, voor zover deze op de door de
vennootschap uit te oefenen activiteiten betrekking hebben.
2 Voorts brengt vennoot 2 ( [appellant] , toev. hof) activa en passiva in. De waarde hiervan is in onderling overleg vastgesteld op € 20.000,00.
3 In onderling overleg kan ieder van de vennoten meer gelden en/of goederen inbrengen.
leder der vennoten wordt voor zijn inbreng in geld of goederen gecrediteerd op zijn
kapitaalrekening ten belopen van het ingebrachte bedrag of de waarde van de betreffende
goederen.
4 De vennootschap houdt voor ieder der vennoten een rekening in haar boeken aan onder de
naam ‘kapitaalrekening’. Op de kapitaalrekeningen wordt het saldo van de waarde van
ieders inbreng, te vermeerderen met in enig jaar behaalde winsten en te verminderen met
in enig jaar geleden verliezen en privéonttrekkingen, opgenomen.
[…]
Artikel 9. Winstverdeling
1 Van het exploitatieresultaat, zoals dat is behaald blijkens de balans en winst- en
verliesrekening, opgemaakt volgens artikel 9 (Boekjaar en jaarrekening), wordt aan elk van de vennoten allereerst een jaarlijks vast te stellen rente vergoed, respectievelijk in rekening gebracht, over het positieve, respectievelijk negatieve saldo van zijn kapitaalrekening per de aanvang van het desbetreffende boekjaar.
[…]
3 Vervolgens wordt van het in dit lid genoemde exploitatieresultaat aan vennoot 1 (Seejay, toev. hof) een ondernemersbeloning toegekend ten bedrage van € 24.000,-- en aan vennoot 2 ( [appellant] , toev. hof) een ondernemersbeloning van € 60.000,--. Deze ondernemersbeloning kan jaarlijks worden gewijzigd
[…]
5 De resterende winst, dan wel het verlies zal door de vennoten als volgt worden genoten of gedragen.
vennoot 1 (Seejay, toev. hof): 50 procent
vennoot 2 ( [appellant] , toev. hof): 50 procent.
6 Het bedrag wegens winst en rente dat ieder der vennoten conform het bepaalde in dit
artikel toekomt, wordt bijgeschreven op zijn kapitaalrekening.
Artikel 10. Privéopnamen
1 Voor zover dit de bedrijfsvoering en financiering van de vennootschap niet in gevaar
brengt, is ieder van de vennoten bevoegd om per maand een in onderling overleg vast
te stellen bedrag ten eigen behoeve uit de kas van de vennootschap op te nemen, ten laste van zijn aandeel in het exploitatieresultaat. Bij het aangaan van deze
vennootschap wordt dit bedrag op maximaal € 2.000,- (zegge: tweeduizend euro) per
kalendermaand gesteld. De hoogte van dit bedrag kan door de vennoten op elk
moment in onderling overleg worden aangepast.
2 Om deze privé opnamen te kunnen doen dient er na deze privé opnamen ten minste
een kapitaal van € 50.000,-- in de onderneming te blijven.
3 Een andere voorwaarde is dat verliezen uit voorgaande jaren eerst gecompenseerd
dienen te worden.
2 Indien het aandeel in het exploitatieresultaat van een vennoot groter is dan de som van zijn privéopnamen in dat boekjaar, zal de kapitaalrekening van die vennoot per ultimo van dat boekjaar voor het verschil worden gecrediteerd.
3 Indien bij vaststelling van de jaarstukken blijkt dat het aandeel in de winst van een
vennoot kleiner is dan de som van zijn privéopnamen in dat boekjaar, zal die vennoot verplicht zijn het verschil binnen één maand na constatering in de kas van de vennootschap terug te storten tenzij door de vennoten in onderling overleg wordt besloten dat de kapitaalrekening van de betreffende vennoot per ultimo van dat boekjaar voor het verschil wordt gedebiteerd.
[…]
Artikel 12. Einde van de vennootschap
[…]
2 Bij het eindigen van de vennootschap is iedere vennoot in het vermogen van de
vennootschap gerechtigd tot — of is aan de vennootschap verschuldigd — het saldo van zijn kapitaalrekening, vermeerderd c.q. verminderd met zijn aandeel in de winst of het verlies, gemaakt of geleden in het laatste boekjaar blijkens de ten tijde van het eindigen van de vennootschap op te maken balans en de winst- en verliesrekening. Het bepaalde in artikel 11 is van overeenkomstige toepassing.
3 De slotbalans en de winst- en verliesrekening waaruit de aandelen van de vennoten
kunnen worden afgeleid, worden opgemaakt met inachtneming van de normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd.
[…]”
Bij e-mail van 14 september 2017 heeft Seejay [appellant] bericht dat zij de vennootschap opzegt, voor zover deze nog niet is geëindigd.
[appellant] heeft de vennootschap opgezegd bij brief van 27 november 2017.
De uittreding van [appellant] als vennoot per 1 februari 2017 is op 4 januari 2018 geregistreerd in het handelsregister van de kamer van koophandel.
Eén van de schuldeisers van de VOF Promento is [de Holding] B.V., een vennootschap waarvan [persoon A] al dan niet aandeelhouder en bestuurder is.
Tussen partijen is een conflict ontstaan over afwikkeling van de VOF Promento. Teneinde tot een definitieve afwikkeling van de VOF Promento te komen hebben partijen in 2018 afgesproken overeenkomstig de geschillenregeling in de vennootschapsakte [persoon B] als deskundige aan te stellen. Deze afspraak is niet uitgevoerd.
De procedure bij de rechtbank
3.3.1.
In de procedure bij de rechtbank vorderde Seejay, samengevat en na wijzing van eis,
I. - primair de wijze van verdeling van (het vennootschapsvermogen van) de VOF Promento tussen Seejay en [appellant] vast te stellen conform de vennootschapsakte per 1 februari 2017 (subsidiair per 1 januari 2018) en te bepalen dat alle na 1 februari 2017 door [appellant] namens/voor de VOF Promento verrichte (rechts)handelingen en de gedane privé-opnamen voor rekening van [appellant] komen en ter zake een deskundige te benoemen die de eindafrekening zal moeten vaststellen;
- subsidiair [persoon B] te benoemen tot deskundige;
- meer subsidiair te bepalen dat (opnieuw) uitvoering dient te worden gegeven aan artikel 16 lid 1 van de vennootschapsakte en de opdracht aan de deskundige vast te stellen;
- meest subsidiair te bepalen dat een commissie van 3 deskundigen dient te worden gevormd;
II. - primair [appellant] te veroordelen tot betaling aan Seejay van een bedrag van € 52.809,--;
-subsidiair [appellant] te veroordelen tot betaling aan Seejay van 50% van de schuld; een bedrag van € 26.404,50;
III. [appellant] te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten van € 925,-;
IV. [appellant] te veroordelen in de proceskosten en nakosten.
3.3.2.
[appellant] heeft gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaard en verweer gevoerd tegen de vorderingen van Seejay.
3.3.3.
Bij vonnis in het incident van 15 januari 2020 heeft de rechtbank de vordering tot onbevoegdverklaring afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het incident.
3.3.4.
Bij tussenvonnis van 10 maart 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat niet in geschil is dat de VOF Promento is beëindigd en dat op grond van hetgeen in de vennootschapsakte is bepaald, tot vereffening moet worden overgegaan. De rechtbank heeft voorts een deskundige benoemd en een onderzoek door de deskundige bevolen met het volgende verzoek:
“Het opmaken van de eindbalans van Promento en de wijze van verdeling van (het vennootschapsvermogen van) Promento tussen Seejay en [appellant] vast te stellen conform de vennootschapsakte van 13 september 2016 per 1 februari 2017 en per 1 januari 2018.”
3.3.5.
Het bevolen onderzoek heeft plaatsgevonden en de deskundige heeft een deskundigenrapport uitgebracht. De deskundige heeft een hernieuwde balans van Promento opgesteld. Deze hernieuwde balans is bij het deskundigenrapport gevoegd als bijlage XII.
3.3.6.
Bij eindvonnis van 16 november 2022 heeft de rechtbank
  • bepaald dat partijen tot vereffening van het vermogen van de VOF Promento dienen over te gaan conform de door de deskundige opgestelde hernieuwde balans zoals bij het deskundigenrapport gevoegd als bijlage XII en die aan het vonnis is gehecht, waarbij de door de deskundige uitgevoerde rentecorrectie van € 809,- achterwege dient blijven (hierna: de eindbalans);
  • de proceskosten gecompenseerd zodat iedere partij de eigen kosten draagt en [appellant] veroordeeld om in dat kader een bedrag van € 4.537,51 ter zake deskundigenkosten aan Seejay te betalen, en
  • alle overige vorderingen afgewezen.
De procedure in hoger beroep
3.4.1.
[appellant] heeft in hoger beroep 10 grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen vonnissen, het alsnog toewijzen van zijn vorderingen en veroordeling van Seejay tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] ter uitvoering van de vonnissen reeds heeft voldaan.
3.4.2.
Uit de door [appellant] aangevoerde grieven en hetgeen namens hem ter zitting is verklaard, volgt dat hij met het alsnog toewijzen van zijn vorderingen bedoelt dat de door de rechtbank vastgestelde eindbalans moet worden aangepast zoals door hem in de memorie van grieven en tijdens de mondelinge behandeling is uiteengezet. Het hof zal de vordering van [appellant] in dit hoger beroep dan ook op die manier begrijpen en beoordelen.
3.4.3.
Seejay is in hoger beroep niet verschenen.
Het hoger beroep tegen het vonnis in het incident van 15 januari 2020
3.5.
[appellant] heeft geen grieven gericht tegen dit vonnis en dus zal het hof [appellant] niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep tegen dit vonnis.
De einddatum van de VOF Promento en de peildatum voor de vereffening
3.6.
Met de grieven I, II en VIII komt [appellant] onder andere op tegen de vaststelling door de rechtbank (rov. 2.2. in het vonnis van 10 maart 2021 en rov. 2.8. in het vonnis van 16 november 2022) dat [appellant] na 1 februari 2017 de werkzaamheden in de VOF Promento voor eigen rekening en risico heeft voortgezet.
Volgens [appellant] heeft hij vanaf die datum werkzaamheden verricht in zijn eenmanszaak en is de onderneming Promento feitelijk gestaakt. Volgens Seejay is [appellant] weliswaar tot en met oktober/november 2017 doorgegaan met het drijven van de activiteiten in de VOF Promento, maar is van een voortzetting als bedoeld in de vennootschapsakte geen sprake omdat de VOF Promento per 1 februari 2017 is ontbonden. Tussen partijen is niet in geschil dat de einddatum van de VOF Promento 1 februari 2017 is.
Hierbij komt dat het in dit hoger beroep uitsluitend gaat over de juistheid van een aantal posten op de eindbalans (zie rov. 3.4.2. hiervoor). De eindbalans is opgesteld per 1 februari 2017 en sluit in die zin dus aan bij het uitgangspunt van beide partijen dat de einddatum van de VOF Promento 1 februari 2017 is. [appellant] heeft bovendien niet toegelicht wat de gevolgen voor de eindbalans zijn van zijn stelling dat hij na deze datum de activiteiten van de VOF Promento niet heeft voortgezet, ook niet nadat het hof daar tijdens de mondelinge behandeling vragen over heeft gesteld.
Naar het oordeel van het hof zouden de grieven I, II en VIII op dit punt, zelfs indien zij zouden slagen, dan ook niet tot vernietiging van de vonnissen van 10 maart 2021 en/of 16 november 2022 leiden.
Het deskundigenrapport en de eindbalans - algemeen
3.7.1.
Met de grieven I, III, IV en VIII betoogt [appellant] onder andere dat de rechtbank eerst de juridische geschilpunten tussen partijen had moeten beslissen, zodat de deskundige op basis daarvan de eindbalans per 1 februari 2017 had kunnen opstellen. Nu heeft de deskundige over de juridische geschilpunten geoordeeld en heeft de rechtbank de conclusies van de deskundige overgenomen, zonder zelf over die juridische geschilpunten te oordelen. Volgens [appellant] hebben de deskundige en de rechtbank bovendien het zogenaamde
substance over form-principe op onjuiste wijze toegepast omdat dit principe niet betekent dat contracten en regels er niet toe doen. Om de
substancevan een transactie te bepalen, is het nodig om de juridische afspraken en consequenties te kennen, aldus [appellant] .
3.7.2.
Het hof overweegt als volgt. Uit het eindvonnis van de rechtbank 16 november 2022 volgt dat de rechtbank op basis van hetgeen door partijen in de conclusies na deskundigenbericht is aangevoerd, de rechten en verplichtingen van partijen over en weer heeft vastgesteld en op basis daarvan de juistheid van de conclusies van de deskundige getoetst. Dit maakt dat de rechtbank dus wel zelf over de juridische geschilpunten heeft geoordeeld. Wanneer haar oordeel afweek van de conclusies van de deskundige, heeft de rechtbank een correctie toegepast op de door de deskundige opgestelde eindbalans.
Voor zover dit anders zou zijn, geldt dat het hof in de rechtsoverwegingen hierna een juridisch oordeel zal vellen over de geschilpunten in verband met de eindbalans die in hoger beroep nog aan de orde zijn.
Dit alles maakt dat de grieven I, III, IV en VIII op dit punt niet slagen.
De bezwaren tegen de eindbalans
3.8.1.
Met de grieven V – IX komt [appellant] op tegen een aantal posten in de eindbalans. De bezwaren van [appellant] zien op de post “Rek. crt [de Holding] B.V.” en op zijn kapitaalrekening. Volgens [appellant] is de post “Rek. crt [de Holding] B.V.” onjuist, heeft hij nog recht op compensatie voor de door Seejay ten onrechte niet ingebrachte arbeid en voor de door hemzelf ingebrachte onderneming, en is de betaling van de rekeningen van [bedrijf] door de VOF Promento ten onrechte als een privé-opname ten laste van zijn kapitaalrekening geboekt. Dit zou volgens [appellant] moeten leiden tot bepaalde correcties op zijn kapitaalrekening.
Het hof zal deze bezwaren hieronder achtereenvolgens behandelen.
De post Rek.crt. [de Holding] B.V.
3.8.2.
Op de door de deskundige vastgestelde balans per 1 februari 2017 staat onder kortlopende schulden de post “Rek.crt. [de Holding] B.V.” ad € 57.809,-. De rechtbank heeft hier een correctie van € 809,- op aangebracht, waardoor deze post op de door de rechtbank vastgestelde eindbalans € 57.000,- bedraagt.
Volgens [appellant] is van een lening door [de Holding] B.V. echter geen sprake, maar betreft dit een kapitaalstorting die door [de Holding] B.V. namens Seejay is gedaan.
3.8.3.
Van belang is dat [appellant] niet betwist dat [de Holding] B.V. bedragen aan Promento heeft overgemaakt onder de noemer “lening” en dat deze bedragen vervolgens door de VOF Promento voor haar bedrijfsvoering zijn gebruikt.
3.8.4.
Voorts is van belang de gang van zaken na 1 februari 2017, nadat Seejay en [appellant] hun samenwerking hadden gestaakt. Op 17 februari 2017 heeft [appellant] een e-mailbericht aan [persoon A] gestuurd, met kopie aan de accountant van de VOF Promento en met als bijlage een brief aan [persoon A] . In het e-mailbericht staat dat hij heeft geprobeerd om op papier te zetten wat zij de dag ervoor hebben besproken. In de brief schrijft [appellant] dat hij Promento wil voortzetten, waarna hij een aantal posten bespreekt, waaronder het volgende:
“[…]
Daarnaast is er een bedrag overeengekomen van 46.000,-- welke ik aan jouw verschuldigd zal zijn. Voorstel hiervan is om de per 1 september te gaan aflossen […] De termijn én hoofdsom is geen issue, echter ben ik nog even passief ten aanzien van de aanvangsdatum. […] ”
Vervolgens hebben [appellant] en [persoon A] , met hulp van de accountant, het overleg over bepaalde correctieposten voortgezet. De hiervoor geciteerde post was daar geen onderdeel van. In zijn e-mailbericht van 21 februari 2017 aan de accountant van de VOF Promento, met cc aan [persoon A] , heeft [appellant] geschreven:
“Gistermiddag hebben Constant [ [persoon A] , toev. hof] en ik overleg gehad over deze correctieposten. Hierin hebben wij over alle zaken overeenstemming gevonden welke wij op dit moment kunnen voorzien. Mochten er echter zaken zijn welke wij wellicht over het hoofd hebben gezien, dan vernemen wij dat graag.
[…]”
Op 8 maart 2017 heeft de accountant [appellant] en Seejay de balans en winst- en verliesrekening van de VOF Promento per 31 december 2016 en per 31 januari 2017 toegestuurd. Daarin staat de post “Rek.crt. [de Holding] B.V.” ad € 49.539,- (31 december 2016) resp. € 52.809,- (31 januari 2017). Uit de daarop volgende e-mailcorrespondentie blijkt dat er vervolgens een discussie is ontstaan tussen [appellant] en Seejay over de financiële afwikkeling van de samenwerking, waarbij [appellant] zich heeft laten bijstaan door een eigen accountant. Uit deze correspondentie blijkt niet dat [appellant] heeft geprotesteerd tegen de post “Rek.crt. [de Holding] B.V.” zoals die in de balans was opgenomen.
Uit bijlage I en II bij het deskundigenrapport blijkt dat de accountant de balans en winst- en verliesrekening per 31 december 2016 en per 31 januari 2017 aan de deskundige en partijen heeft overhandigd. Hierin staat de post “Rek.crt. [de Holding] B.V.” ad € 49.539,- (31 december 2016) resp. € 57.809,- (31 januari 2017), aan de omvang waarvan partijen zich hebben geconformeerd (zie het besprekingsverslag in bijlage I).
Uit deze gang van zaken volgt naar het oordeel van het hof dat partijen er kennelijk steeds vanuit zijn gegaan dat [de Holding] B.V. een vordering had op de VOF Promento in verband met de gelden die [de Holding] B.V. aan de VOF Promento ter beschikking had gesteld.
3.8.5.
[appellant] heeft hiertegen aangevoerd dat de brief van 17 februari 2017 is opgesteld in het kader van schikkingsonderhandelingen die niet tot een regeling tussen partijen hebben geleid en dat uit die brief daarom niet een erkenning van de schuld van de VOF Promento aan [de Holding] B.V. kan worden afgeleid. Bovendien wordt in de brief gesproken over “ik”, hetgeen betrekking heeft op [appellant] , terwijl het niet zou gaan om een schuld van [appellant] , maar van de VOF Promento. Ten slotte sluit het bedrag van € 46.000,- niet aan bij het door de deskundige vastgestelde bedrag van € 57.000,-. Dit laatste betekent volgens [appellant] bovendien dat als er al een schuld van de VOF Promento aan [de Holding] B.V. zou bestaan, deze maximaal € 46.000,- bedraagt.
Het hof volgt [appellant] hierin niet. Uit de bewoordingen van de brief van 17 februari 2017 blijkt dat de brief is opgesteld in het kader van overleg over het scenario waarin [appellant] de VOF Promento zou voortzetten. Dit impliceert dat [appellant] degene is die de schulden van de VOF Promento moet gaan voldoen, en verklaart dus het gebruik van “ik”. Dat in het kader van schikkingsoverleg door partijen een bedrag € 46.000,- is genoemd en dat zij het daarover niet eens zijn geworden, doet niet af aan het feit dat beide partijen er gezien de tekst van de brief, in verband met de overige hiervoor genoemde omstandigheden van het geval, vanuit gingen dat er een schuld van de VOF Promento aan [de Holding] B.V. bestond in verband met de door [de Holding] B.V. aan de VOF Promento overgemaakte bedragen. Van het eenzijdig aanmerken van kapitaalstortingen als lening, zonder dat de daarvoor op grond van de vennootschapsakte vereiste instemming van beide vennoten gegeven was, is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake.
3.8.6.
Onder deze omstandigheden had het naar het oordeel van het hof op de weg [appellant] gelegen om zijn betwisting van de stelling dat geen sprake is van een door [de Holding] B.V. verstrekte lening, maar van een namens Seejay gedane kapitaalstorting, nader te onderbouwen. Het niet onderbouwde argument dat alle betalingen van [de Holding] B.V. aan derden worden gedaan onder de noemer “lening” is hiervoor onvoldoende. Het bedrag van € 46.000,- was genoemd in het kader van een regeling, en kan dus niet dienen ter onderbouwing van de betwisting van de juistheid van het door de deskundige vastgestelde bedrag van € 57.809,-. Voor het overige heeft [appellant] het door de deskundige vastgestelde bedrag van € 57.000,- niet betwist.
Dit maakt dat in hoger beroep geldt dat de post “Rek.crt [de Holding] B.V.” terecht in de eindbalans is opgenomen.
Inbreng van arbeid door Seejay
3.8.7.
Volgens [appellant] heeft Seejay niet voldaan aan haar verplichting om arbeid in te brengen (artikel 4 lid 1 van de vennootschapsakte). [appellant] heeft wel arbeid ingebracht, gelijk aan vier maanden full-time werken, die volgens [appellant] door beide vennoten wordt gewaardeerd op € 20.000,-. Dit betekent dat Seejay hem moet compenseren voor een bedrag van € 20.000,- in die zin dat dit bedrag in mindering moet worden gebracht op het door [appellant] in verband met de vereffening aan Seejay verschuldigde bedrag, althans dat dit bedrag moet worden verrekend in de kapitaalrekening.
Seejay heeft betwist dat zij geen werkzaamheden heeft verricht voor de VOF Promento. Volgens Seejay heeft zij, althans haar bestuurder [persoon A] , zich bezig gehouden met organisatorische zaken zoals de administratie, het bemoeien met werknemers en klanten en het bespreken van werkzaamheden met verkopers.
3.8.8.
Het hof overweegt als volgt. Uit hetgeen door [appellant] is aangevoerd, volgt dat hij een bedrag van € 20.000,- vordert omdat Seejay haar verplichtingen op grond van artikel 4 lid 1 van de vennootschapsakte niet is nagekomen. [appellant] beroept zich dus op de rechtsgevolgen van de niet-nakoming door Seejay. Dit betekent dat stelplicht en bewijslast van de stelling dat Seejay haar verplichtingen op grond van artikel 4 lid 1 van de vennootschapsakte niet is nagekomen, op [appellant] rusten (artikel 150 Rv).
Seejay heeft de stellingen van [appellant] gemotiveerd betwist. Hierbij komt dat partijen er gezien het bepaalde in artikel 9 lid 3 van de vennootschapsakte kennelijk vanuit gingen dat Seejay minder of minder waardevolle arbeid zou inbrengen dan [appellant] . In dit artikellid is immers bepaald dat uit het exploitatieresultaat voor de verdeling van de winst, eerst een exploitatiebeloning aan de vennoten wordt toegekend van € 24.000,- voor Seejay en € 60.000,- voor [appellant] .
Dit alles maakt dat het op de weg van [appellant] had gelegen om zijn stelling dat Seejay niet aan haar verplichtingen in verband met het inbrengen van arbeid heeft voldaan nader te onderbouwen. Nu hij dit heeft nagelaten, is niet komen vast te staan dat Seejay geen arbeid heeft ingebracht. Gezien het voorgaande is bewijslevering niet aan de orde, nog daargelaten dat in hoger beroep een daarop gericht bewijsaanbod ontbreekt.
De inbreng door [appellant] van zijn onderneming
3.8.9.
Volgens [appellant] is bij het vaststellen van de eindbalans geen rekening gehouden met zijn standpunt dat hij bij de start van de VOF Promento zijn onderneming ter waarde van € 20.000,- heeft ingebracht, dat hij daarvoor niet is gecompenseerd en dat zijn negatieve stand van de kapitaalrekening alsnog met € 20.000,- moet worden gecompenseerd.
Het hof volgt [appellant] hierin niet. Uit artikel 4 lid 2 en lid 4 vennootschapsakte volgt dat de inbreng door [appellant] van zijn onderneming moet worden verwerkt op de kapitaalrekening. Uit bijlage II bij het deskundigenrapport blijkt dat de kapitaalrekening van [appellant] bij de start van de VOF Promento inderdaad voor een bedrag van € 20.000,- is gecrediteerd. Dit maakt dat [appellant] reeds voor zijn inbreng is gecompenseerd. Dat [appellant] de VOF Promento niet heeft voortgezet en de waarde van de door hem ingebrachte onderneming is verdampt, leidt niet tot een andere conclusie.
3.8.10.
[appellant] stelt voorts dat het feit dat hij zijn onderneming ter waarde van € 20.000,- heeft ingebracht, betekent dat Seejay ook verplicht is een bedrag van € 20.000,- in te brengen. [appellant] onderbouwt dit echter niet. De vennootschapsakte verplicht Seejay hier in ieder geval niet toe, en ook overigens bestaat er geen regel die vennoten in een VOF verplicht om een gelijk bedrag in te brengen. In zijn algemeenheid geldt dat een vennoot voor zijn inbreng wordt gecrediteerd op zijn kapitaalrekening en op die manier voor zijn inbreng wordt gecompenseerd, en dat is ook hoe partijen in deze zaak hebben gehandeld.
Voor zover [appellant] bedoelt te betogen dat uit het e-mailbericht van de accountant van Promento van 3 mei 2017 volgt dat het de bedoeling was van partijen dat Seejay ook een kapitaalstorting van € 20.000,- zou doen, geldt dat het hof [appellant] hierin niet volgt. Dit e-mailbericht is immers opgesteld in het kader van het bereiken van een regeling en uit de bewoordingen van het e-mailbericht volgt dat de accountant een aangepaste balans heeft gemaakt op basis van een memo van de adviseur van [appellant] . Dat het e-mailbericht de bedoelingen van beide partijen reflecteert, blijkt nergens uit.
3.8.11.
Dit alles maakt dat niet is komen vast te staan dat [appellant] een vordering van € 20.000,- op Seejay heeft in verband met zijn inbreng in de VOF Promento.
De post “ [bedrijf] ”
3.8.12.
Volgens [appellant] is ten onrechte een bedrag van € 3.360,49 o.v.v. “lening aan [appellant] tbv [bedrijf] ” ten laste van zijn kapitaal geboekt. Dit bedrag betreft inkoopfacturen die dateren van voor de start van de VOF Promento op 1 september 2016. Aangezien [appellant] zijn hele onderneming heeft ingebracht in de VOF Promento komen deze facturen echter voor rekening van de VOF Promento, aldus [appellant] .
3.8.13.
Uit het deskundigenrapport blijkt dat de schulden aan [bedrijf] zijn aangegaan door [appellant] in de uitoefening van de onderneming die hij later heeft ingebracht in de VOF Promento. Dit wordt door Seejay ook niet betwist. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] bij de start van de VOF Promento zijn onderneming heeft ingebracht. Als uitgangspunt geldt dat in geval van inbreng van een onderneming zowel activa als passiva worden ingebracht. Dit is ook zo overeengekomen in artikel 4 lid 2 van de vennootschapsakte. Dit maakt dat ook de schulden aan [bedrijf] in de VOF Promento zijn ingebracht. Het bedrag van € 3.360,49 is dus ten onrechte ten laste van het kapitaal van [appellant] geboekt, hetgeen in de kapitaalrekening van [appellant] en de eindbalans moet worden gecorrigeerd.
Correctie van de kapitaalrekening?
3.8.14.
Uit het voorgaande volgt dat uitsluitend de in rov. 3.8.13 bedoelde correctie op de kapitaalrekening van [appellant] en in de eindbalans dient plaats te vinden ivm de post [bedrijf] Hetgeen door [appellant] in verband met de inbrengverplichtingen van Seejay en de schuld van de VOF Promento aan [de Holding] B.V. is aangevoerd, leidt naar het oordeel van het hof niet tot correcties in de eindbalans en/of de kapitaalrekeningen van de vennoten.
Van de grieven V – IX slaagt dus uitsluitend grief VI met betrekking tot de post [bedrijf]
Conclusie en afwikkeling
3.9.1.
Uit het voorgaande volgt dat grief VI met betrekking tot de post [bedrijf] slaagt en dat de overige grieven falen. Dit betekent dat het hof het vonnis 10 maart 2021 zal bekrachtigen. Het hof zal het vonnis van 16 november 2022 ook bekrachtigen, met dien verstande dat de kapitaalrekening van [appellant] en de eindbalans moeten worden gecorrigeerd in de hiervoor onder rov. 3.8.13. vermelde zin.
Voor wat betreft de vordering van [appellant] tot terugbetaling van hetgeen hij op basis van het vonnis van de rechtbank van 16 november 2022 reeds aan Seejay heeft voldaan, geldt dat het hof deze zal afwijzen. Uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, volgt dat [appellant] en Seejay nog geen uitvoering hebben gegeven aan de vereffening en dat [appellant] dus in verband met de vereffening ook nog niks aan Seejay heeft betaald. [appellant] heeft derhalve, mede gezien het hof hierna in rov. 3.9.2. zal overwegen, geen belang bij deze vordering.
3.9.2.
De rechtbank heeft de kosten van de procedure in eerste aanleg, waaronder ook de kosten van de deskundige, gecompenseerd. Volgens [appellant] zijn de kosten van de deskundige ten onrechte ten laste van partijen, althans ten laste van hem gebracht, omdat de aanstellingen van de deskundige onnodig en kostenverhogend was en de rechtbank de juridische geschilpunten ten onrechte niet heeft behandeld.
Het hof volgt [appellant] hierin niet. Het hof verwijst naar hetgeen het hof hiervoor in rov. 3.7.2. heeft overwogen. Hierbij komt dat de deskundige op basis van door partijen aangeleverde gegevens ook daadwerkelijk de eindbalans heeft opgesteld conform de aan hem gegeven opdracht. Dit maakt dat niet valt in te zien dat de aanstelling van de deskundige onnodig en kostenverhogend was. Grief X slaagt dus niet.
3.9.3.
Het hof zal Seejay als de deels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Gezien het financiële belang van de uitspraak in hoger beroep, zal het hof tarief I hanteren.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen vastgesteld worden op:
  • Explootkosten € 132,29
  • Griffierechten € 343,-
  • Salaris advocaat € 1.716,- (2 punt(en) x tarief I)
  • Nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.369,29

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis in het incident van 15 januari 2020;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank van 10 maart 2021;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank van 16 november 2022, met dien verstande dat aan het dictum onder 3.1. moet worden toegevoegd “en waarbij de kapitaalrekening van [appellant] en de eindbalans conform rov. 3.8.13. moeten worden gecorrigeerd voor een bedrag van € 3.360,49”;
veroordeelt Seejay in de proceskosten aan de zijde van [appellant] van € 2.369,29, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Seejay niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet Seejay € 92,- extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, N.W.M. van den Heuvel en M.C. Schepel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 juli 2024.
griffier rolraadsheer