Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9195728 CV EXPL 21-2299)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties en een eiswijziging;
- de memorie van antwoord met een productie;
- de op 25 juni 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd;
- de op 11 juni 2024 door [appellante] toegezonden producties 36 tot en met 44, die bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding zijn gebracht.
3.De beoordeling
De deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie is verplicht gesteld voor de werknemers (…) die werkzaam zijn bij een werkgever in de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie (…)
Werknemer: (…)
Werkgever:
Ja
ja
- voor recht verklaard dat [appellante] valt onder de werkingssfeer van de verplichtstelling tot deelneming in Bpf MITT en verplicht is om pensioenpremie te betalen ten behoeve van de (gewezen) werknemers die met ingang van 29 december 2014 in dienst zijn (geweest);
- [appellante] veroordeeld om werknemersgegevens te verstrekken op straffe van een dwangsom; - [appellante] veroordeeld om de verschuldigde pensioenpremie, die Bpf MITT zal vaststellen op basis van de werknemersgegevens die [appellante] heeft verstrekt, te betalen aan Bpf MITT, en
Op de uitleg daarvan is, zoals het hof in rov. 3.6 terecht heeft vooropgesteld, de cao-norm van toepassing(zie voor die norm onder meer HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:678, rov. 3.4.2).