In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, dat op 7 juli 2023 was gewezen. De verdachte, geboren in 1989, was eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en had een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken opgelegd gekregen. In het hoger beroep werd de verdachte opnieuw aangeklaagd voor diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij hij op 4 mei 2023 in Helmond samen met een ander een fiets heeft weggenomen die aan een benadeelde toebehoorde. De politierechter had de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, en deze vordering werd in hoger beroep niet opnieuw ingediend.
Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de vordering van de advocaat-generaal, die vroeg om vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van 2 weken. De raadsman van de verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, maar pleitte voor een lichtere straf. Het hof oordeelde dat de politierechter niet had voldaan aan de motiveringsvereisten van het Wetboek van Strafvordering, waardoor het vonnis werd vernietigd. Het hof achtte de diefstal wettig en overtuigend bewezen en verklaarde de verdachte strafbaar.
De op te leggen straf werd bepaald op 2 weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit, het strafblad van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft de beslissing gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.