ECLI:NL:GHSHE:2024:2266

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
20-001265-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kantonrechter inzake vechtverbod APV Goes 2018

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1986 en woonachtig in Goes, was eerder door de kantonrechter ontslagen van alle rechtsvervolging voor een tenlastelegging die betrekking had op een vechtpartij op 13 oktober 2019. De officier van justitie ging tegen dit vonnis in hoger beroep. Het hof heeft het hoger beroep behandeld en de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen, die vroeg om vernietiging van het eerdere vonnis en veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 150,00, subsidiair 3 dagen hechtenis.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vechten op een openbare plaats, wat in strijd is met artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Goes 2018. De verdachte had een ander persoon een kopstoot gegeven en vervolgens een rechterhoek, waardoor deze persoon op de grond viel. Het hof oordeelde dat de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen was, en sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.

De beslissing van het hof houdt ook rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Ondanks deze overschrijding, werd er geen verdere consequentie aan verbonden, gezien de opgelegde geldboete. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 150,00, met de mogelijkheid van 3 dagen hechtenis bij niet-betaling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. O.A.J.M. Lavrijssen als voorzitter.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001265-22
Uitspraak : 15 juli 2024
VERSTEK (onip)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 25 mei 2022, in de strafzaak met parketnummer 96-297109-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, het bewezenverklaarde feit niet strafbaar verklaard en de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep en de strafbeschikking zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een geldboete van € 150,00, subsidiair 3 dagen hechtenis.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 oktober 2019 in de gemeente Goes, op een openbare plaats,te weten de [locatie] , heeft deelgenomen aan een samenscholing en/of zichonnodig heeft opgedrongen en/of heeft gevochten en/of door uitdagend gedragaanleiding heeft gegeven tot ongeregeldheden, immers heeft hij, verdachte, toenaldaar een ander persoon een kopstoot gegeven en vervolgens een rechterhoek,tengevolge waarvan die persoon "out" is gegaan en op de grond is gevallen;
Zijnde de terminologie in deze tenlastelegging, voor zover daaraan betekenis is gegeven, gebezigd in de zin van Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Goes.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 oktober 2019 in de gemeente Goes op een openbare plaats, te weten de [locatie] , heeft gevochten, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar een ander persoon een kopstoot gegeven en vervolgens een rechterhoek, tengevolge waarvan die persoon "out" is gegaan en op de grond is gevallen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Zeeland, Basisteam Oosterscheldebekken, zaaknummer 002154319.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van overtreding d.d. 19 december 2019, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4]:
Overtredingsgegevens / waarneming
Datum: 13-10-2019
Gemeente: Goes
Locatie: [locatie]
Soort weg: Een voor het openbaar verkeer openstaande weg
Wij kregen te horen dat er in de [locatie] een vechtpartij geweest was. Ter plaatse zagen wij dat er een jongeman, dhr. [slachtoffer] , op de grond zat met een aantal mensen er om heen. [slachtoffer] had een kopstoot en een klap gekregen van [verdachte] . [slachtoffer] gaf aan dat hij geen aangifte wilde doen van mishandeling. Door collega [verbalisant 3] werden de camerabeelden in de [locatie] op het bureau bekeken en op de camerabeelden was te zien dat verdachte [verdachte] driftig op slachtoffer [slachtoffer] inliep, zijn armen rekte en strekte en zijn handen tot een vuist balde. [verdachte] stond recht voor [slachtoffer] en gaf hem een kopstoot en meteen daarna een rechterhoek, waarna [slachtoffer] meteen "out" ging en op de grond viel.
Wij zijn daarna met meerdere eenheden ter plaatse om het verhaal aan te horen. Meerdere getuigen bevestigde het verhaal dat [verdachte] driftig op [slachtoffer] afliep en hem een kopstoot en een klap gaf, waardoor [slachtoffer] op de grond viel.
Verdachte werd staande gehouden en verstrekte mij, [verbalisant 1] , desgevraagd de volgende personalia:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedatum]
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft
Overwegingen ten aanzien van de strafbaarheid
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het bepaalde in het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) niet in de weg staan aan de verbindendheid van artikel 2:1 van de Algemene plaatselijke verordening (hierna: APV) Goes 2018. Volgens de advocaat-generaal is het zogenoemd vechtverbod ex artikel 2:1, eerste lid, van de APV Goes 2018 ingegeven uit een motief van openbare orde en heeft het daarmee een ander motief dan de artikelen 141, 300 en 306 Sr. Met het vechtverbod kan door de politie effectief worden opgetreden tegen lichtere vormen van geweldpleging.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Algemene Plaatselijke Verordening Goes 2018
Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, (Samenscholing en ongeregeldheden) van de APV Goes 2018 is het verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen, te vechten of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
De toelichting op dit artikellid houdt onder meer in:
“Het vechtverbod is opgenomen omdat het Wetboek van strafrecht onvoldoende handvatten biedt. Indien namelijk twee personen vechten, er geen sprake is van noemenswaardig lichamelijk letsel en er geen aangifte wordt gedaan, is het voor de politie bijzonder moeilijk om alsnog op te treden met als grondslag het Wetboek van Strafrecht. Vechten op straat draagt bij aan subjectieve onveiligheidsgevoelens van winkelend en uitgaanspubliek. Daarnaast is het slecht voor het imago van de gemeente.”
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de strafbepalingen in artikelen 141, 300 en 306 Sr in de weg staan aan de verbindendheid van artikel 2:1, eerste lid, van de APV Goes 2018, voor zover dit inhoudt een verbod tot ‘vechten’.
De eerste vraag die in de onderhavige zaak in dit verband beantwoord dient te worden is in hoeverre er ruimte voor de gemeentelijke wetgever is om het ‘vechten’ strafbaar te stellen. Uit artikel 121 van de Gemeentewet volgt dat een gemeentelijke verordening niet in strijd mag zijn met hogere regelingen. Een hogere regeling mag worden aangevuld wanneer daar een ander motief aan ten grondslag ligt dan het aan de hogere regeling ten grondslag liggende motief.
Het hof overweegt in dit verband dat de artikelen 300 tot en met 306 Sr het belang van het menselijk leven, het menselijk lichaam en de lichamelijke integriteit (met daarin ook de gezondheid besloten) beschermt. Artikel 2:1, eerste lid, van de APV Goes 2018 strekt blijkens de tekst en de toelichting op dit artikel tot bescherming van de openbare orde en berust daarmee op een ander motief dan de artikelen 300 tot en met 306 Sr. In zoverre is het hof dan ook van oordeel dat de artikelen 300 tot en met 306 Sr niet in de weg staan aan de verbindendheid van artikel 2:1, eerste lid, van de APV Goes 2018, voor zover dit inhoudt een verbod tot ‘vechten’.
Artikel 141 Sr, inhoudende openlijke geweldpleging, dient ter bescherming van de openbare orde. Het hof merkt op dat dit motief gelijk is aan het motief van artikel 2:1, eerste lid, van de APV Goes 2018. Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het in artikel 2:1, eerste lid, van de APV Goes 2018 verboden “vechten” niet de in artikel 141 Sr strafbaar gestelde gedragingen dupliceert. Deze vraag moet naar het oordeel van het hof ontkennend worden beantwoord. Het hof overweegt in dit verband dat de gedragingen die onder de reikwijdte van artikel 141 Sr vallen vereisen dat deze gedragingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen zijn gepleegd. Het vechtverbod zoals opgenomen in artikel 2:1, eerste lid, van de APV Goes 2018 is daarentegen gericht op het voorkomen van vechtpartijen in de openbare ruimte die de rust en veiligheid verstoren, waarbij niet vereist is dat het feit in vereniging gepleegd wordt. Het hof is daarom van oordeel dat het bepaalde in artikel 2:1, eerste lid, van de APV Goes 2018 voor zover dit inhoudt een verbod op ‘vechten’ in zijn algemeenheid een toelaatbare aanvulling vormt op de bepalingen van het Wetboek van Strafrecht, in het bijzonder het bepaalde in artikel 141 van dit wetboek. Het hof ziet daarom geen grond om deze APV-bepaling onverbindend te achten wegens strijd met het bepaalde in artikel 121 van de Gemeentewet.
In dit concrete geval blijkt voorts uit niets dat het tenlastegelegde geweld daadwerkelijk werd gepleegd door de verdachte tezamen en in vereniging met een of meer andere personen. Reeds hierom bestaat evenmin grond om het bepaalde in artikel 2:1, eerste lid, van de APV 2018 voor zover dit inhoudt een verbod op ‘vechten’ in dit concrete geval buiten toepassing te laten wegens strijd met het bepaalde in artikel 121 van de Gemeentewet.
Ook overigens zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die aan de strafbaarheid van het bewezenverklaarde in de weg staan.
Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Goes 2018.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 2:1, eerste lid, van de APV Goes 2018 door te vechten. Daarbij heeft de verdachte een ander persoon een kopstoot gegeven en vervolgens een rechterhoek, waarna die persoon "out" is gegaan en op de grond is gevallen. Bovendien vond het voorval plaats op een openbare plaats, waardoor meerdere omstanders getuige zijn geweest van het geweld, hetgeen bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid in de openbare/publieke ruimte.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld. Uit voornoemd uittreksel blijkt voorts dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Alles omstandigheden afwegende acht het hof, evenals de advocaat-generaal, oplegging van een geldboete van € 150,00, subsidiair 3 dagen hechtenis passend en geboden.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een afdoening van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in de fase van eerste aanleg is overschreden. De verdachte is immers op 13 oktober 2019 staande gehouden door de politie en de kantonrechter heeft op 25 mei 2022 vonnis gewezen. Gelet hierop is er in de fase van eerste aanleg sprake van een overschrijding van bijna 7 maanden.
Op 8 juni 2022 heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld. Op 15 juli 2024 zal het hof arrest wijzen. Daarmee is de redelijke termijn die voor deze fase doorgaans eveneens op twee jaren wordt gesteld met bijna 2 maanden overschreden.
Aldus is de redelijke termijn zowel in de eerste aanleg als in hoger beroep overschreden, terwijl dit de verdachte niet valt toe te rekenen. Nu het hof volstaat met het opleggen van een geldboete van € 150,00, zal het hof volstaan met een constatering van deze overschrijding en daaraan geen (verdere) consequenties verbinden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2:1 van de Algemene plaatselijke verordening Goes 2018, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
vernietigt de ten aanzien van de verdachte uitgevaardigde strafbeschikking van 27 december 2019;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. K.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Harskamp, griffier,
en op 15 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.