ECLI:NL:GHSHE:2024:2264

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
200.333.951_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vorderingen in geschillen binnen het bestuur van Stichting Bospop

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, zijn incidentele vorderingen aan de orde gesteld in het kader van een hoger beroep dat is ingeleid door Stichting Bospop en enkele andere appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De zaak betreft geschillen binnen het bestuur van Stichting Bospop, die ontstaan zijn na een bestuursvergadering op 13 maart 2021, waarin het ontslag van enkele bestuurders is besproken. De appellanten vorderen onder andere de schorsing van de bestuurders en de afgifte van bepaalde stukken en goederen. Het hof heeft de procedure in drie incidenten verdeeld, waarbij de vorderingen van de geïntimeerden in het eerste incident zijn afgewezen, evenals de vorderingen van de appellanten in het tweede incident. In het derde incident is de vordering tot afgifte van stukken door de geïntimeerden eveneens afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de huidige situatie binnen het bestuur niet zodanig is dat onmiddellijke voorlopige voorzieningen noodzakelijk zijn, en dat de continuïteit van Stichting Bospop niet in gevaar is. De zaak staat op de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van de geïntimeerden op 16 juli 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.333.951/01
arrest van 16 juli 2024
gewezen in drie incidenten ex artikel 223 Rv in de zaak van

1.Stichting Bospop,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[appellant 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3.
[appellant 3] ,wonende te [woonplaats] ,
4.
[appellant 4] ,
wonende te [woonplaats] ,
5.
[appellante ] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten in de hoofdzaak,
verweerders in het eerste en het derde incident, eisers in het tweede incident,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [appellanten] en, waar relevant, afzonderlijk aan te duiden als respectievelijk Stichting Bospop, [appellant 2] , [appellant 3] , [appellant 4] en [appellante ] ,
advocaat: mr. A.J.T.M. Hendriks te Weert,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3.
[geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
eisers in het eerste en het derde incident, verweerders in het tweede incident,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [geïntimeerden] en, waar relevant, afzonderlijk aan te duiden als respectievelijk [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] ,
advocaat: mr. S.H.O. Aben te Weert,
op het bij exploot van dagvaarding van 24 februari 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 30 november 2022 (hierna: het bestreden vonnis), door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellanten] - als gedaagden en [geïntimeerden] - als eisers.

1.Het geding bij de rechtbank (zaak-/rolnummer C/03/292905 / HA ZA 21-291)

Voor het geding bij de rechtbank verwijst het hof naar het bestreden vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 12 december 2023 waarbij een mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast;
  • het processtuk van [geïntimeerden] getiteld ‘verzoek om voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv’;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen op 20 februari 2024, en nadien voortgezet op 27 februari 2024;
  • het processtuk van [appellanten] getiteld ‘conclusie van antwoord in het incident tevens houdende zelfstandig verzoek ex artikel 223 Rv’;
  • het processtuk [geïntimeerden] getiteld ‘conclusie van antwoord in het incident naar aanleiding van het zelfstandig - 2e - verzoek om voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv tevens houdende een aanvullend nieuw - 3e - verzoek om voorlopige voorzieningen ex artikel 233 Rv’;
  • het processtuk van [appellanten] getiteld ‘conclusie van antwoord in het incident naar aanleiding van het derde verzoek zijdens [geïntimeerden] ’;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de spreekaantekeningen van partijen die zijn overgelegd bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van de incidentele vorderingen op 24 juni 2024.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling in de incidenten

De feiten en de kern van het geschil tussen partijen
3.1.
Het hof gaat, voor zover voor de beoordeling van het gevorderde in de incidenten van belang, uit van het volgende.
a. Vanaf 1980 vindt in Weert het zogenoemde Bospop-festival plaats. Dit festival is in 1986 ondergebracht in een stichting, zijnde Stichting Bospop. Sinds 1994 wordt het Bospop-festival georganiseerd in samenwerking met Mojo Concerts B.V. (hierna: Mojo).
b. Binnen het bestuur van Stichting Bospop wordt al jaren nagedacht en gesproken over de voor Stichting Bospop meest wenselijke en geëigende bestuursstructuur. Dat hangt samen met de groei van het Bospop-festival in de loop der tijd naar 30.000 tot 40.000 bezoekers, met inmiddels een begroting van om en nabij € 7 miljoen.
c. Na de editie van het Bospop-festival in 2019 is binnen het bestuur het onderwerp van de meest wenselijke bestuursstructuur wederom en nog nadrukkelijker aan de orde gekomen, onder meer doordat [appellant 2] met instemming van Mojo zijn werkzaamheden voor Stichting Bospop in een betaald dienstverband als festivaldirecteur zou gaan uitoefenen en omdat in juli 2021 de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen zou worden ingevoerd.
d. De hernieuwde gedachtewisseling over de meest wenselijke bestuursstructuur leidde aanvankelijk tot de keuze om de tot dan bestaande bestuursstructuur te handhaven. Dat veranderde in het najaar van 2020 en de eerste maanden van 2021. In die periode heeft het bestuur naar aanleiding van inbreng van derden -Mojo en [persoon A] (hierna: [persoon A] ), tot dan een bij het Bospop-festival nauw betrokken vrijwilliger - diverse malen vergaderd over de wenselijk geachte bestuursstructuur, waarbij in de kern twee opties aan de orde waren. De eerste optie was een one-tier-structuur. Deze hield in essentie in dat het 7-koppig bestuur zou worden teruggebracht naar een 3- of 4-koppig bestuur, waarbij de afvloeiende bestuurders zouden ‘uitzakken’ naar het onder het stichtingsbestuur ressorterende management team. De tweede optie was een two-tier-structuur. Deze hield in essentie in dat boven het 7-koppige bestuur een raad van toezicht zou komen te staan.
e. Het onderwerp van de wenselijk geachte bestuursstructuur is ook geagendeerd voor de bestuursvergadering op 31 januari 2021. Het bestuur bestond toen uit zeven personen, te weten [appellant 2] , [appellant 3] , [appellant 4] , [appellante ] , [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] . Tijdens die vergadering is over de twee opties gestemd. Daarbij bleek een meerderheid, bestaande uit [appellant 2] , [appellant 3] , [appellant 4] en [appellante ] , voor de optie van de one-tier-structuur. [geïntimeerde 1] stemde toen voor de two-tier-structuur. [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] onthielden zich. Daarna is binnen het bestuur over die stemming, en de eraan te verbinden gevolgen, een conflict gerezen. Daarbij zijn twee kampen ontstaan. Het ene kamp werd gevormd door [appellanten] , en het andere door [geïntimeerden]
f. Ook op 13 maart 2021 is een bestuursvergadering belegd. Het enige punt op de agenda van die bestuursvergadering was het ontslag van [geïntimeerden] . Alle bestuurders zijn ter vergadering verschenen, waarbij [geïntimeerden] zich hebben doen vergezellen door hun adviseurs, [persoon B] en advocaat mr. M.A. Vles. Omdat [appellanten] niet wilden instemmen met de aanwezigheid van die adviseurs tijdens de bestuursvergadering en de adviseurs weigerden de vergadering te verlaten, zijn [appellanten] naar een andere ruimte gegaan en hebben daar de vergadering voortgezet, buiten de aanwezigheid van [geïntimeerden] en hun adviseurs. [appellanten] hebben toen besloten tot ontslag van [geïntimeerden] (proces-verbaal van bevindingen van onder meer de speciale bestuursvergadering van 13 maart 2021; productie 71 bij inleidende dagvaarding).
d. In de periode na het besluit tot ontslag van [geïntimeerden] heeft onder meer een bestuursvergadering plaatsgevonden waarin is besloten tot benoeming van [persoon A] tot bestuurder van Stichting Bospop.
e. In juli 2024 staat wederom een editie van het Bospop festival gepland.
De procedure bij de rechtbank
3.2.
Bij dagvaarding van 25 mei 2021 zijn [geïntimeerden] tegen [appellanten] de onderhavige procedure gestart. Daarin hebben zij na eiswijziging gevorderd:
I. primair: te verklaren voor recht dat er op 13 maart 2021 door Stichting Bospop geen bestuursbesluit is genomen waarbij [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] en/of [geïntimeerde 3] als bestuurder is ontslagen;
subsidiair: te verklaren voor recht dat het besluit van 13 maart 2021 van Stichting Bospop waarbij [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] en/of [geïntimeerde 3] als bestuurder is/zijn ontslagen nietig is;
meer subsidiair: het besluit van 13 maart 2021 waarbij [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] en/of [geïntimeerde 3] als bestuurder van Stichting Bospop zijn ontslagen te vernietigen;
II.a te bepalen voor recht dat het bestuur van Stichting Bospop thans nog maar bestaat uit 3 personen, te weten [appellant 2] , [appellante ] en [persoon A] ;
II.b. te verklaren voor recht dat [geïntimeerden] niet gekend zijn in de benoeming van [persoon A] als nieuwe bestuurder van Stichting Bospop en dat mitsdien aan de formaliteiten dienaangaande niet voldaan is met als gevolg dat de benoeming van [persoon A] niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden dan wel dat die benoeming vernietigbaar is welke vernietiging door [geïntimeerden] is ingeroepen en het besluit bij dezen wordt vernietigd;
II.c. dat, indien en voor zover de vorderingen sub II.a en II.b niet worden toegewezen, te bepalen voor recht dat [appellant 2] ontslagen is als bestuurder van Stichting Bospop wegens handelen in strijd met artikel 2:297 lid 1 en lid 2 BW;
II.d. dat, indien en voor zover de vorderingen sub II.a en II.b niet worden toegewezen, te bepalen dat [persoon C] , oud notaris te Weert, als interim-voorzitter wordt aangesteld bij de eerstvolgende bestuursvergadering van Bospop waarbij vergaderd wordt overeenkomstig de als productie 73 overgelegde agenda;
III. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten inclusief nakosten.
3.3.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank, voor zover thans van belang:
- de vordering tot verklaring voor recht dat op 13 maart 2021 geen bestuursbesluit tot ontslag van [geïntimeerden] als bestuurders is genomen, afgewezen;
- de vordering tot verklaring voor recht dat het bestuursbesluit van 13 maart 2021 tot ontslag van [geïntimeerden] nietig is, afgewezen;
- het bestuursbesluit van 13 maart 2021 tot ontslag van [geïntimeerden] vernietigd;
- de vorderingen zoals hiervoor in rechtsoverweging 3.2 onder II.b en II.d weergegeven, afgewezen;
- de vordering tot ontslag van [appellant 2] als bestuurder afgewezen.
Het hoger beroep en de drie in deze instantie opgeworpen incidenten
3.4.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 24 februari 2023 tegen het bestreden vonnis in hoger beroep gekomen. In deze instantie zijn door partijen drie op artikel 223 Rv gebaseerde incidenten opgeworpen waarmee zij beogen dat voorlopige voorzieningen worden getroffen. Partijen spreken daarbij over en weer over ‘verzoeken’. De beoogde voorlopige voorzieningen worden door partijen echter verlangd in een procedure die is ingeleid met een dagvaarding. Het gaat dus om op basis van artikel 223 ingestelde incidentele vorderingen, en niet om verzoeken. Het hof zal daarom hierna spreken over vorderingen.
De maatstaf bij de beoordeling van op artikel 223 Rv gebaseerde incidentele vorderingen
3.5.
Het hof stelt bij zijn verdere beoordeling van de op grond van artikel 223 Rv ingestelde incidentele vorderingen het volgende voorop. Voor toewijzing van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding is nodig dat het gaat om een vordering die samenhangt met de hoofdvordering (artikel 223 lid 2 Rv). Het karakter van de voorziening brengt voorts met zich dat de eiser in het incident een zodanig dringend belang bij de gevraagde voorziening moet hebben dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de hoofdzaak moet afwachten. Het is aan de eiser om dat toereikend, aan de hand van voldoende concrete feiten en omstandigheden, te onderbouwen. Bij een beslissing op de vordering dient het belang van de eiser bij toewijzing van de vordering te worden afgewogen tegen het belang van de verweerder om de afloop van de procedure af te wachten. Bij die belangenafweging moeten alle omstandigheden van het geval (waaronder de mate van aannemelijkheid van een toewijzing van de vordering in de hoofdzaak, de te verwachten duur van het geding en het eventuele restitutierisico) worden betrokken.
3.6.
Tijdens de mondelinge behandeling van de incidenten is gebleken dat partijen over en weer van mening zijn dat de huidige situatie binnen het bestuur zodanig is dat voorlopige voorzieningen nodig zijn. Dit enkele gegeven is echter op zichzelf en zonder meer niet voldoende voor toewijzing van één of meer van de gevorderde voorlopige voorzieningen. Vereist blijft dat uit de in de zaak aan de orde zijnde feiten en omstandigheden, voldoende concreet aan te voeren door de partij die een bepaalde voorlopige voorziening vordert, volgt dat die partij het hiervoor bedoelde dringende belang heeft bij die voorlopige voorziening. Het hof zal dit tot uitgangspunt nemen bij de verdere beoordeling van de op basis van artikel 223 Rv ingestelde vorderingen.
Het eerste incident
De vorderingen in het eerste incident
3.7.
Het eerste incident is opgeworpen door [geïntimeerden] In de kern vorderen zij daarin om bij wijze van voorlopige voorziening (het hof begrijpt: voor de duur van deze instantie):
- met onmiddellijke ingang, [persoon A] te ontslaan als bestuurder van Stichting Bospop, althans hem te schorsen als bestuurder van Stichting Bospop, althans het stem- en/of vergaderrecht van [persoon A] in het bestuur van Stichting Bospop te ontnemen;
- met onmiddellijke ingang, [appellant 2] te ontslaan als bestuurder van Stichting Bospop, althans hem te schorsen als bestuurder van Stichting Bospop, althans het stem- en/of vergaderrecht van [appellant 2] in het bestuur van Stichting Bospop te ontnemen;
- met onmiddellijke ingang, [appellant 2] te verbieden om (verdere) uitvoering te geven aan de nieuwe statuten van Stichting Bospop;
- [appellanten] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.8.
In dit eerste door [geïntimeerden] opgeworpen incident hebben [appellanten] geantwoord, en daarbij geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [geïntimeerden] in hun provisionele vorderingen althans tot afwijzing daarvan.
3.9.
Tijdens de mondelinge behandeling van de gevorderde voorlopige voorzieningen op 24 juni 2024 hebben [geïntimeerden] hun vorderingen in het eerste incident ingetrokken voor zover daarmee het ontslag van respectievelijk [persoon A] en [appellant 2] is gevorderd. Met betrekking tot wat [geïntimeerden] in het eerste incident verder vorderen, oordeelt het hof als volgt.
De vordering jegens [persoon A]
3.10.
[persoon A] is geen partij in de onderhavige procedure. Tegen hem kunnen daarom in deze procedure geen vorderingen worden ingesteld, en dus ook geen vorderingen in een incident ex artikel 223 Rv. [geïntimeerden] zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen in het eerste incident voor zover deze zijn gericht tegen [persoon A] .
[geïntimeerden] hebben in dit verband nog aangevoerd dat de grondslag van de vordering tot schorsing van [persoon A] is dat het besluit waarbij hij tot bestuurder van Stichting Bospop is benoemd nietig dan wel vernietigbaar is en dat daarom Stichting Bospop de partij is tot wie de vordering moet worden gericht. Het hof volgt [geïntimeerden] hierin niet. De vordering die ziet op de nietigheid/vernietigbaarheid van een besluit wordt inderdaad ingesteld tegen de rechtspersoon. Het gaat in dit incident echter niet om een vordering die ziet op de nietigheid/vernietigbaarheid van een besluit tot benoeming van een bestuurder, maar om de daarop gebaseerde vordering tot schorsing van die bestuurder althans ontneming van zijn stem- en vergaderrecht. Een dergelijke vordering kan uitsluitend worden ingesteld tegen de bestuurder (dus: [persoon A] ) zelf.
De verdere beoordeling in het eerste incident
3.11.
Met betrekking tot wat na het voorgaande resteert van de in het eerste incident ingestelde vorderingen geldt ten eerste dat aan de in artikel 223 Rv neergelegde minimumvereisten voor toewijzing van een op die basis ingestelde vordering is voldaan, zodat [geïntimeerden] daarin ontvankelijk zijn. De hoofdzaak is immers al aanhangig en de vereiste samenhang met de hoofdzaak is aanwezig.
3.12.
Voor wat betreft de vordering tot schorsing van [appellant 2] als bestuurder althans ontneming van diens stem- en/of vergaderrecht in het bestuur van Stichting Bospop geldt het volgende.
3.13.
Uit de toelichting van [geïntimeerden] en de in dat verband genoemde feiten en omstandigheden, zowel in het processtuk waarmee de hier bedoelde vorderingen zijn ingesteld als tijdens de hiervoor bedoelde mondelinge behandeling, blijkt niet, althans onvoldoende concreet, dat [geïntimeerden] een zodanig belang bij de gevorderde schorsing van [appellant 2] als bestuurder althans ontneming van diens stem- en/of vergaderrecht hebben, dat van hen niet kan worden gevergd dat zij de afloop van de hoofdzaak moeten afwachten. Dat oordeel baseert het hof op het volgende.
3.14.
[geïntimeerden] beroepen zich ten eerste op de omstandigheid dat [appellant 2] momenteel zowel voorzitter van het bestuur is, als festivaldirecteur met een betaald dienstverband. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, is echter niet duidelijk waarom dit zou meebrengen dat van [geïntimeerden] niet kan worden gevergd dat zij de afloop van de hoofdzaak moeten afwachten.
3.15.
Verder beroepen [geïntimeerden] zich erop dat [appellant 2] weigert om [geïntimeerden] bij besluitvorming te betrekken. Zij laten echter na om te concretiseren bij welke besluitvorming zij niet worden betrokken en waaruit blijkt dat zij daarbij niet worden betrokken. Voor zover het gaat om besluitvorming door en binnen het bestuur van Stichting Bospop staat als niet dan wel niet voldoende concreet betwist vast dat [geïntimeerden] na het bestreden vonnis weer zijn uitgenodigd voor bestuursvergaderingen en dat zij in zoverre in de gelegenheid zijn en worden gesteld om deel te nemen aan de besluitvorming binnen het bestuur van Stichting Bospop. Daarvan getuigen diverse e-mails die door [geïntimeerden] zelf in het geding zijn gebracht bij het processtuk waarmee zij hebben geantwoord in het tweede incident en waarmee zij het derde incident hebben geïntroduceerd. Voorbeelden daarvan zijn de e-mails die zijn overgelegd als producties 51, 52 en 53. Daaruit blijkt ook dat de agenda voor die bestuursvergaderingen meer onderwerpen bevatte dan alleen de kwestie hoe het verder moet met de situatie in het bestuur, hetgeen weerspreekt wat [geïntimeerden] tijdens de mondelinge behandeling van de incidenten daarover naar voren hebben gebracht. Ook daarin kan dus geen basis zijn gelegen voor toewijzing van de vordering tot schorsing van [appellant 2] . Datzelfde geldt voor de vordering tot ontneming van het stem- en/of vergaderrecht van [appellant 2] in het bestuur van Stichting Bospop.
3.16.
Bij het voorgaande betrekt het hof ook dat de onenigheid die nu al geruime tijd binnen het bestuur bestaat, er kennelijk niet aan in de weg staat dat nog steeds edities van het Bospop festival worden georganiseerd, zoals de editie van juli 2024. Zonder andersluidende nadere toelichting, aan de hand van concrete feiten en omstandigheden, waaruit volgt dat de continuïteit van Stichting Bospop en het Bospop festival daadwerkelijk en onmiddellijk wordt bedreigd, valt niet in te zien dat het dringende belang dat nodig is voor een op artikel 223 Rv gebaseerde vordering, aanwezig is. Het hof constateert dat een dergelijke nadere toelichting niet is gegeven, althans niet een voldoende concrete. Er is derhalve geen grond voor toewijzing van de provisionele vordering tot schorsing van [appellant 2] althans tot ontneming van zijn stem- en vergaderrecht.
3.17.
De vordering van [geïntimeerden] om [appellanten] te verbieden om (verdere) uitvoering te geven aan de nieuwe statuten - zoals door [geïntimeerden] gedefinieerd in het processtuk waarmee zij het eerste incident introduceerden - komt evenmin voor toewijzing in aanmerking. Door [appellanten] is gemotiveerd uiteengezet dat de bedoelde statuten niet van kracht zijn geworden en dat daaraan geen uitvoering is gegeven. Dit is door [geïntimeerden] niet voldoende concreet weersproken. Daarmee bestaat binnen de kaders die gelden bij een op artikel 223 Rv gebaseerde vordering onvoldoende grond voor toewijzing van het gevorderde.
Het tweede incident
De vordering in het tweede incident
3.18.
Het tweede incident is door [appellanten] opgeworpen. Zij vorderen schorsing van [geïntimeerden] voor de duur van de procedure in hoger beroep als bestuurders van Stichting Bospop. [geïntimeerden] hebben in het tweede incident geantwoord, en daarbij geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid althans afwijzing.
Ontvankelijkheid
3.19.
Ook met betrekking tot de in het tweede incident ingestelde vordering geldt dat aan de in artikel 223 Rv neergelegde minimumvereisten voor toewijzing daarvan is voldaan, zodat [geïntimeerden] daarin ontvankelijk zijn. De hoofdzaak is immers al aanhangig en de vereiste samenhang met de hoofdzaak is aanwezig.
De verdere beoordeling in het tweede incident
3.20.
De vordering van [appellanten] komt niet voor toewijzing in aanmerking. Dat oordeel baseert het hof op het volgende.
3.21.
Als grondslag voor hun vordering voeren [appellanten] aan dat ieder van [geïntimeerden] verzuimt om zijn bestuurstaken uit te voeren. Dat zou blijken uit de omstandigheid dat [geïntimeerden] niet komen opdagen als zij worden opgeroepen voor een bestuursvergadering en geen overleg voeren met hun medebestuurders. [geïntimeerden] hebben dit verwijt echter gemotiveerd weersproken met het betoog, zakelijk weergegeven, dat zij door [appellanten] in de periode na (de betekening van) het bestreden vonnis niet in staat werden gesteld hun taken goed uit te voeren en op zinvolle en betekenisvolle wijze deel te nemen aan de besluitvorming tijdens bestuursvergaderingen doordat zij niet de beschikking kregen over de daarvoor benodigde informatie. [appellanten] hebben vervolgens deze stellingname van [geïntimeerden] gemotiveerd bestreden. Het hof stelt vast dat het debat tussen partijen over het hier bedoelde verwijt van [appellanten] aan het adres van [geïntimeerden] in dit stadium van het geding nog niet zodanig is uitgekristalliseerd dat daarover al conclusies kunnen worden getrokken, ook niet voor het doel en binnen de kaders van artikel 223 Rv.
3.22.
Ook voeren [appellanten] aan dat [geïntimeerden] zich bij de vervulling van hun bestuurstaken niet richten naar het belang van Stichting Bospop en de met haar verbonden organisatie. Daartoe betogen zij dat iedere constructieve houding om, in het belang van Stichting Bospop, uit de impasse te geraken, ontbreekt. Bij [geïntimeerden] is sprake van een weigerachtige houding, terwijl ook de wijze waarop [geïntimeerden] de andere bestuurders bejegenen een stichtingsbestuurder niet past, zo begrijpt het hof het verdere betoog van [appellanten] Met betrekking tot dit verwijt, aannemende dat het op goede gronden is gemaakt, hebben [appellanten] nagelaten om te concretiseren waarom het meebrengt dat zij een zodanig belang hebben bij hun provisionele vordering dat van hen niet kan worden gevergd dat zij de afloop van de hoofdzaak afwachten.
Hierbij is van belang dat de hiervoor besproken verwijten van [appellanten] aan het adres van [geïntimeerden] , indien en voor zover al terecht gemaakt, kennelijk de bedrijfsvoering van Stichting Bospop niet belemmeren, aangezien het nog steeds lukt om edities van het Bospop festival te organiseren, zoals ook bij de beoordeling van de vorderingen in het eerste incident is overwogen. Ook de samenwerking met MOJO is tot en met 2025 gewaarborgd en er zijn geen concrete aanwijzingen waaruit blijkt dat MOJO consequenties zal verbinden aan de huidige situatie binnen het bestuur van Stichting Bospop, zo bleek tijdens de mondelinge behandeling. Daarom valt zonder concrete nadere toelichting, die niet is gegeven, niet in te zien dat het dringende belang dat nodig is voor een op artikel 223 Rv gebaseerde vordering, aanwezig is. Het enkele feit dat [geïntimeerden] doorgaans niet verschijnen tijdens bestuursvergaderingen is hiervoor in het licht van het voorgaande in ieder geval onvoldoende.
3.23.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat de vordering van [appellanten] in het tweede incident niet voor toewijzing in aanmerking komt, en zal worden afgewezen.
Het derde incident
De vordering in het derde incident
3.24.
In het derde incident hebben [geïntimeerden] op basis van artikel 223 Rv gevorderd dat [appellanten] bij wijze van voorlopige voorziening worden gelast om aan [geïntimeerde 1] de in het petitum onder II sub a tot en met h vermelde stukken en goederen te verstrekken, onder verbeurte van een dwangsom. Het gaat om de volgende stukken en goederen:
a. stukken waar in de notulen naar wordt verwezen als zijnde de notulen van de MT-vergaderingen (het hof begrijpt: vergaderingen van het management team), evaluaties en CMTE-vergaderingen;
b. de laatste versie van het beloningssysteem, een overzicht van de totale kosten van de verloning door Stichting Bospop en alle door Stichting Bospop georganiseerde evenementen in 2021 en 2022 in welk kader inzicht in contracten en vrijwilligersovereenkomsten onontbeerlijk is;
c. de overeenkomsten horende bij het organisatie-ontwikkelingsplan;
d. toegang tot het digitaal documenten archief;
e. toegang tot de teams omgevingen / onedrive;
f. de begroting Bospop, Raadpop en FestiFallz 2022, de daadwerkelijke kosten en de eindafrekening van MOJO met betrekking tot Bospop 2022 alsmede de begroting 2023;
g. de sleutels;
h. de agenda van het bestuur met daarin de data van de komende bestuursvergaderingen, MT-vergaderingen en CMTE-vergaderingen.
3.25.
[appellanten] hebben in het derde incident geantwoord, en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring althans afwijzing.
3.26.
Ter toelichting op hun incidentele vordering betogen [geïntimeerden] , zakelijk weergegeven zoals het hof het betoogde begrijpt, dat zij in hun hoedanigheid van bestuurder van Stichting Bospop tot de gevorderde stukken en goederen gerechtigd zijn. Gelet op de aard van de stukken en goederen waarvan afgifte wordt gevorderd hebben zij deze stukken en goederen nodig om hun taak als bestuurder van Stichting Bospop goed en volwaardig uit te kunnen voeren. Voor wat betreft de grondslag van deze vordering hebben [geïntimeerden] tijdens de mondelinge behandeling naar aanleiding van vragen van het hof toegelicht dat dus geen sprake is van een vordering op grond van artikel 843a Rv.
3.27.
Het hof stelt hierbij voorop dat artikel 223 Rv de mogelijkheid geeft tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van de procedure. Een vordering tot afgifte van stukken en/of toegang tot bepaalde computersystemen heeft naar haar aard echter een definitief karakter en kan daarom niet gelden voor slechts de duur van een procedure. De informatie-uitwisseling na afgifte van stukken kan immers niet ongedaan worden gemaakt. Dit betreft de vordering ter zake de hiervoor in rov. 3.27 sub a-f en sub h genoemde elementen van de vordering van [geïntimeerden] Voor de in rov. 2.17 sub g genoemde sleutels geldt dat [geïntimeerden] niet dan wel onvoldoende hebben toegelicht wat hun dringende belang bij afgifte van de sleutels is. Hierbij is van belang dat uit de notulen van de bestuursvergadering van 25 januari 2023 volgt dat niet alle bestuursleden de beschikking hebben over de sleutels. Het hof zal de vordering van [geïntimeerden] in het derde incident dan ook afwijzen.
3.28.
Uit de conclusie van antwoord in het incident naar aanleiding van het derde verzoek zijdens [geïntimeerden] en hetgeen ter zitting is besproken, volgt dat [appellanten] bereid zijn de stukken die hiervoor zijn genoemd in rechtsoverweging 3.27 sub a en f aan [geïntimeerden] , al dan niet opnieuw, ter beschikking te stellen, en dat zij ook al eerder hebben toegezegd dit te zullen doen. Ter zitting bleek dat [appellanten] , ondanks die eerdere toezegging, in ieder geval de sub a genoemde stukken nog niet aan [geïntimeerde 1] , nogmaals: al dan niet opnieuw, ter beschikking hebben gesteld. Het hof geeft Stichting Bospop en [appellant 2] nadrukkelijk in overweging de sub a genoemde stukken, en voor zover nodig ook de sub f genoemde stukken, zo snel mogelijk (opnieuw) aan [geïntimeerden] te doen toekomen, teneinde (verdere) verslechtering van de onderlinge verhoudingen en het ontstaan van nieuwe geschillen zoveel mogelijk te voorkomen.
De kosten van de incidenten
3.29.
De beslissing over de kosten van de incidenten zal worden aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.30.
Het hof stelt vast dat de zaak op de rol van 16 juli 2024 staat voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerden] Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het eerste incident:
verklaart [geïntimeerden] niet-ontvankelijk in hun vorderingen voor zover deze zijn gericht tegen [persoon A] ;
wijst de vorderingen voor het overige af;
in het tweede incident:
wijst de vordering van [appellanten] af;
in het derde incident:
wijst de vordering van [geïntimeerden] af;
in het eerste, tweede en derde incident:
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de zaak op de rol van 16 juli 2024 voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerden] staat;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.E.L.J.C. Verbunt, N.W.M. van den Heuvel en H.R. Quint en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 juli 2024.
griffier rolraadsheer